De-industrialisatie in ontwikkelingslanden

1 april 2016
Auteurs:
Niels Beerepoot
Universiteit van Amsterdam
Dit artikel is verschenen in: geografie april 2016
economie
Kennis
FOTO: WAYNE S. GRAZIO
Voor het lager opgeleide deel van de beroepsbevolking dat werk vond in de industrie, lijkt er geen alternatief dan de stedelijke informele sector zoals hier in Laoag, Filipijnen.

Het einde van het ontwikkelingsmodel?

Volgens de Amerikaanse econoom Dani Rodrik voldoet het gebaande pad naar welvaart via arbeidsintensieve industrialisatie niet meer voor ontwikkelingslanden. Zij zien hun industriële sector vroegtijdig en sneller dan destijds in westerse landen in verval raken.

 

Ontwikkelingslanden werden lange tijd geacht zich te ontwikkelen door de opbouw of versterking van hun industriële sector. Klassieke ontwikkelingsmodellen zoals Walt Rostow’s moderniseringstheorie gaan ervan uit dat landen een transitie in hun economische structuur doormaken. Van een hoofdzakelijk agrarische, via een industriële naar een postindustriële diensteneconomie. Uitgangspunt is dat wanneer inkomens stijgen, uiteindelijk een verschuiving in consumentenvraag en werkgelegenheid naar een diensteneconomie plaatsvindt. Wanneer het inkomen stijgt, neemt de vraag naar industriële goederen af. Het aantal auto’s en mobiele telefoons dat (gelijktijdig) geconsumeerd kan worden, is immers aan een maximum gebonden. De-industrialisatie is dus een natuurlijk verschijnsel voor landen die zich economisch ontwikkelen.

Onderzoek van Dani Rodrik in 2015 toont aan dat de industriële sector in veel ontwikkelingslanden (of late industrialiseerders) al vroegtijdig een neergang in werkgelegenheid laat zien en dat de bijdrage aan het bruto nationaal product sneller slinkt dan vroeger het geval was. Ter vergelijking: in Groot-Brittannië bereikte de industriële sector in 1961 een werkgelegenheidspiek. Toen werkte 35 procent van de beroepsbevolking in de industriële sector. Daarna nam de industriële werkgelegenheid af tot de huidige 10 procent. In veel Latijns-Amerikaanse en Aziatische landen slinkt de industriële beroepsbevolking al na een werkgelegenheidspiek van rond de 20 procent. De industriële sector lijkt dus niet langer een belangrijke verschaffer van werkgelegenheid en aanjager van economische ontwikkeling.

Vroege de-industrialisatie

Voor deze vroege de-industrialisatie bestaan diverse verklaringen. Veel ontwikkelingslanden wijzen erop dat er tegen China niet op valt te concurreren. De schaal van productie, meer nog dan de lage loonkosten, heeft China tot workshop of the world gemaakt. Goedkope Chinese producten overspoelen markten in Latijns-Amerika, Afrika en elders in Azië, en maken het moeilijk voor lokale producenten hun marktaandeel te behouden. Dat geldt vooral bij laagtechnologische producten zoals kleding en plastic gebruiksvoorwerpen. 

Vooral lagere middeninkomenslanden zijn kwetsbaar voor vroege de-industrialisatie

Een tweede verklaring is dat de industriële sector tegenwoordig minder arbeidsintensief is. Door de voortschrijdende technologische ontwikkelingen wordt met minder, maar beter opgeleide, mensen dezelfde productie bereikt. Voor dezelfde output zijn niet meer dezelfde aantallen werknemers nodig als enkele decennia geleden in Groot-Brittannië. Wanneer arbeidskosten een kleiner onderdeel van de totale productiekosten zijn, wordt het ook aantrekkelijker productie dichter bij de (westerse) afzetmarkten te laten plaatsvinden. Nadat enkele grote bedrijven zoals Apple besloten de eindassemblage weer in de Verenigde Staten te laten uitvoeren, bestond er al snel optimisme over een opleving van de industriële sector. De industrie zal hier echter nooit meer dezelfde hoeveelheid banen (en arbeidsvoorwaarden) bieden als het ooit deed.

Een ontwikkeling in de verdere toekomst die het traditionele model van industriële productie gaat veranderen, is 3D printen. Hierdoor kan productie dichter bij de afzetmarkt plaatsvinden, ook aangepast aan de wensen van de individuele consument.

De vraag naar industriële goederen stagneert echter in het Westen, waar iedereen ‘alles al heeft ’. Niet alleen de economische crisis speelt daarbij een rol, ook de vergrijzende bevolking. Hierdoor kijken multinationals steeds meer naar de nieuwe middenklasse in opkomende economieën zoals India en China, die belangrijker worden als afzetmarkten voor luxe goederen.

Baanloze groei

De meest kwetsbare landen voor vroege de-industrialisatie zijn niet de allerarmste (waar de industriële sector sowieso niet tot ontwikkeling is gekomen), maar vooral (lagere) middeninkomenslanden zoals Thailand, Maleisië, Zuid-Afrika en Brazilië. Vaak landen die ooit trachtten een eigen industrie op te bouwen die beschermd werd door tariefmuren en later probeerden voor de wereldmarkt te produceren door integratie in internationale waardeketens. Een typisch voorbeeld van een middeninkomensland waar de industriële sector in verval raakte, is de Filipijnen. In 2015 werkte 16,5 procent van de Filipijnse beroepsbevolking in de industriële sector. Net als andere landen in de regio wist de Filipijnen vanaf de jaren 70 buitenlandse investeerders in sectoren als elektronica en kledingproductie aan te trekken. Vooral Japanse bedrijven waren gevestigd in export processing zones, waar zij profiteerden van allerlei belastingvoordelen en van de ruime aanwezigheid van goedkope werkneemsters. Veel van deze bedrijven hebben in de afgelopen jaren hun productie naar elders in de regio verplaatst of teruggeschroefd. Hiernaast slaagde het land erin op bescheiden schaal een eigen exportsector op te bouwen in de kledingproductie, scheepsbouw, voedselverwerkende industrie, meubels en handicrafts. De meubelindustrie verloor de afgelopen tien jaar echter de helft van zijn exportwaarde. De internationaal georiënteerde dienstensector met call centers en back offices, die de afgelopen tien jaar sterk is gegroeid in de Filipijnen, biedt vooral werkgelegenheid aan beter opgeleiden en is grotendeels geconcentreerd in Manila. Werknemers die hun baan verliezen in de industrie, hebben door gebrek aan scholing zelden toegang tot banen in de internationaal georiënteerde dienstensector. Hierdoor verkeert het land in de uitzonderlijke situatie dat de economie in recente jaren sterk is gegroeid (met gemiddeld 6 procent in de afgelopen vijf jaar), maar de werkloosheid gelijk blijft , een situatie van baanloze groei. De economische groei is niet voldoende om de vele nieuwkomers die jaarlijks de arbeidsmarkt betreden, te absorberen en de verliezen van werkgelegenheid in de industrie en landbouw te compenseren.

fabriek Afrika
FOTO: AMY THE NURSE/FLICKR
De-industrialisatie raakt vooral arbeidsintensieve sectoren zoals deze fabriek in Nairobi, Kenia.

De miljarden dollars die Filipijnse arbeidsmigranten naar hun families overmaken, stimuleren wel de binnenlandse consumptie (de vele shopping malls illustreren dit het best), maar bevorderen de lokale werkgelegenheid nauwelijks. De omvangrijke arbeidsmigratie leidt ertoe dat jongeren vooral naar de internationale arbeidsmarkt kijken, en kiezen voor opleidingen met de meeste mogelijkheden voor werk in het buitenland (zoals verpleegkunde en maritieme opleidingen). Dit maakt het voor de lokale industriële sector extra moeilijk beter opgeleid personeel te vinden dat nodig is voor een verschuiving naar hoogwaardiger productie.

Later opgeleiden

Wat heeft de vroege de-industrialisatie in ontwikkelingslanden voor effecten op de langere termijn? In Europa zijn er meerdere voorbeelden van industriële regio’s, zoals Noordoost-Engeland en het Ruhrgebied, waar enkele decennia na sluiting van fabrieken de effecten van de-industrialisatie nog altijd zichtbaar zijn. In ontwikkelingslanden zouden plaatsen of regio’s door minder diepe specialisatie en de kortere tijd waarin de industrie werk bood, minder sterk aan een bepaalde sector verbonden zijn dan in westerse landen. De effecten op de lokale arbeidsmarkt zouden dan minder ingrijpend zijn.

Het verdwijnen van de industrie raakt vooral het lager opgeleide deel van de beroepsbevolking, dat binnen de arbeidsintensieve sectoren vaak voor het eerst een reguliere baan vond. Voor hen lijken er geen alternatieven anders dan de stedelijke informele sector waar grote concurrentie de beloningen laag houdt en (zelf-)organisatie van werknemers moeilijker is. Rodrik speculeert dat de-industrialisatie tot grotere maatschappelijke onrust en politieke instabiliteit kan leiden. 

Alternatieve strategiëen voor economische ontwikkeling zijn nog niet gevonden. Sommige ontwikkelingslanden profiteerden in recente jaren van hoge grondstofprijzen, gestimuleerd door vraag uit China. Deze landen werden vervolgens sterk geraakt door de afgezwakte groei van de Chinese economie. Ontwikkelingslanden worden zodoende geconfronteerd met nieuwe uitdagingen en moeten op zoek naar alternatieven buiten de begaande paden naar welvaart. 

 

BRONNEN

  • Beerepoot, N. 2006. Ondernemen aan de onderkant van de internationale waardeketen. Geografie, 15 (7): 34-36.
  • Global Manufacturing: Made in China. The Economist 14-03-2015. Te raadplegen op: http://www.economist.com/news/leaders/21646204-asias-dominancemanufacturing-will-endure-will-make-development-harder-others-made
  • Philippines struggles with unemployment despite economic growth. Financial Times 01-09-2015. Te raadplegen op: http://www.ft.com/cms/s/3/a381f48c-4bf9-11e5-b558-8a9722977189.html#axzz3xVGyzipr
  • Rodrik, D. 2015. Premature Deindustrialisation. NBER Working Paper Series. Te raadplegen op: www.nber.org/papers/w20935