Eén voor geografie, allen voor geografie

1 maart 2014
Auteurs:
Jan-Willem van Velzen
geograaf, bioloog en specialist in natuureducatie
Dit artikel is verschenen in: geografie maart 2014
Opinie
ontginning
FOTO: ONDERWIJSGEK/WIKIMEDIA
Achterkade van de ontginning van Willeskop.

Als leraar kan ik niet anders dan geoloog Salomon Kroonenberg een 1 toekennen voor geografie. Zijn verweer bestaat uit een aaneenrijging van misvattingen en halve waarheden, en Kroonenberg lijkt niet op de hoogte van actuele ontwikkelingen in het onderwijs. Zo bestaat het huidige examenprogramma aardrijkskunde voor circa 40 procent uit fysische geografie. Mogelijk vindt een NG- of NT-leerling dat te weinig. Maar dat heeft dan vooral te maken met de voorlichting in de derde klas en persoonlijke wensen van de leerling. 

Interactie aarde-mens

Door te stellen dat vleermuizen en virussen ook bij natuur horen, geeft Kroonenberg er weinig blijk van te weten waar de geografie over gaat. Geografie is geen wetenschap van de natuur zoals geologie, maar een van de leefomgeving van mensen en hoe de mens daarin functioneert. Daarbij worden nadrukkelijk ook natuurlijke verschijnselen bestudeerd maar anders dan bijvoorbeeld biologen dat doen. Een veelgebruikte lesmethode omschrijft geografie kernachtig als een wetenschap die de aarde als woonplaats van de mens, en de mens als bewoner van de aarde bestudeert. Het gaat dus om de interactie tussen aarde en mens.

In die interactie heeft elk mens een bepaalde grondhouding ten opzichte van zijn omgeving. Aan de ene kant staat de despoot die de aarde naar believen gebruikt ongeacht de gevolgen voor medeaardbewoners en toekomstige generaties, aan de andere kant het natuurvolk dat in, met en van de natuur leeft . De rentmeester zit daar tussenin en komt voort uit de christelijke, Westerse traditie en sluit aan bij de Brundtland-definitie van duurzaamheid.

De grondhouding zegt dus iets over hoe we met de aarde willen omgaan, niet zozeer voor de aarde, als wel om onszelf als mensheid in stand te houden. Natuurlijk redt de aarde het ook zonder mensen. Maar zo gesteld heeft de aarde het ook zo’n 4,6 miljard jaar zonder aardwetenschappers gered. Rentmeesterschap is minimaal noodzakelijk willen we als mensheid enige kans maken te overleven. 

Veenmoerassen

Maar Kroonenberg vindt onze omgang met de aarde ‘eeuwenlang ergerlijk geklungel’ en verfoeit de menselijke invloeden in het Nederlandse landschap. Blijkbaar heeft hij heidevelden, stuifzanden, kalkgraslanden, terpenlandschap en landgoederen niet leren waarderen. Blijkbaar verkiest hij de malariarijke veenmoerassen uit vervlogen tijden. Het wekt toch een wat merkwaardige indruk als hij spreekt over ‘prachtige veenmoerassen’ en zijn criticasters beticht van een romantisch wereldbeeld.

Als we de venen niet hadden ontwaterd, afgegraven en ingepolderd, zo stelt Kroonenberg, had dat deel van West-Nederland nog steeds boven de zeespiegel gelegen en waren dijken niet nodig geweest. Hij vergeet daarbij dat de veengebieden zo doordrenkt waren dat er grote veenstromen vanuit het hoogveen naar de lager gelegen delen liepen. Bij overvloedige regenval traden overstromingen op. En in perioden met veel kustinbraken verbreedden de benedenlopen van de veenstromen zich tot estuariumtakken terwijl in de bovenlopen het water zo werd opgestuwd dat de veenrivier zelfs door een strandwal kon breken. Het is een misvatting te denken dat je veilig bent voor het water als je maar boven de zeespiegel woont. Elke examenleerling aardrijkskunde die het onderdeel Leefomgeving heeft gehad, weet dat inmiddels, maar geoloog Kroonenberg blijkbaar niet. 

Waddenzee

Verderop stelt Kroonenberg de vraag hoe de Waddenzee bewaard zou moeten blijven: ‘zoals bij eb, of zoals bij vloed’? Een beetje vwo-leerling die het onderdeel Kust heeft gehad, weet dat het water tijdens eb hoger kan staan dan tijdens vloed; eb en vloed zijn immers processen waarbij de waterbeweging een tegengestelde richting volgt in zowel het horizontale als het verticale vlak. Kroonenberg bedoelt hier zeer waarschijnlijk laagwater en hoogwater. Maar het kenmerk van het Waddengebied is nu juist de afwisseling daartussen.

Kroonenberg stelt dat de Waddenzee nog niet eens duizend jaar zou bestaan. Tijdens de Romeinse Tijd was de begrenzing weliswaar anders dan die van de huidige Waddenzee, maar qua oppervlakte deed het toenmalige waddengebied niet onder voor het huidige. Bovendien was zo’n 80 procent van de Waddenzee zoals we die nu kennen, reeds gevormd. Het blijft allemaal Holoceen, maar de foutmarge die Kroonenberg hanteert, is net iets te veel volgens mijn correctienormen. 

ijsberen
FOTO: CHIEF YEOMAN ALPHONSO BRAGGS/US NAVY
Het cryoconiet op het poolijs en dioxine in de haren van ijsberen bewijzen dat de invloed van de mens ook in schijnbaar ongerepte regio’s alom aanwezig is.

Beheer

Kroonenberg spreekt zich vervolgens uit over ingrepen in het natuurbeheer, maar doet dat met weinig kennis van zaken. Hij noemt het afplaggen van stuifzanden. Maar dikwijls gaat het om chopperen, waarbij alleen de toplaag wordt verwijderd en niet de hele wortellaag zoals bij afplaggen. Afplaggen vindt steeds minder plaats in het natuurbeheer. Enerzijds omdat de plaggen meer dan eens chemisch afval vormen, met hoge afvoerkosten. Anderzijds om de zaadbank in de grond te behouden. Er zijn inmiddels nieuwe beheerstechnieken om de biodiversiteit te verhogen.

Dat is ook een van de doelen bij het project in het Nationaal Park Zuid-Kennemerland; door Kroonenberg ten onrechte Kennemerduinen genoemd. Ten eerste worden daar geen ‘gaten’ gegraven, anders dan door kinderen met hun schepje. Ten tweede hebben de vijf windsleuven die daar in de zeereep zijn gemaakt niet alleen ten doel de duinen te reactiveren, maar ook de ‘kalkspray’ vanuit de zeereep landinwaarts te versterken. Zodoende krijgen kalkminnende soorten meer kans. En dat is hard nodig in een tijd waarin veel van die soorten in de verdrukking zitten door verzuring. 

Natuur

Kroonenberg besluit zijn betoog door te stellen dat de menselijke ingrepen in de natuur niets anders zijn dan tuinieren en dat natuur datgene is wat je krijgt als je er met je vingers afblijft. Maar ook in de echte wildernis hebben mensen geleefd en die moesten zichzelf in leven zien te houden. Ook vandaag de dag leven er mensen op de meest onherbergzame plekken van de aarde, die gebruikmaken van wat de aarde hen biedt. Is het daarmee geen natuur meer? Denkt Kroonenberg werkelijk dat je alleen van natuur kunt spreken als er helemaal geen menselijke invloed in aanwezig is? Het cryoconiet op het poolijs en de dioxine in de haren van de ijsbeer bewijzen dat zelfs in ogenschijnlijk ongerepte gebieden de invloed van de mens alom aanwezig is.

Bovendien is het begrip natuur een concept in ons brein. En dat betekent dat dé natuur niet bestaat. Blijkbaar heeft Kroonenberg zelf een natuurbeeld van ongerepte wildernis, met een smalle definitie van natuur. Maar er zijn gelukkig ook natuurbeelden waarin plaats is voor eeuwenoude cope-ontginningen en struweelrijke graft en. Dergelijke gebieden én de natuurvolkeren van toen en nu bewijzen dat een harmonieuze relatie tussen mens en landschap wel degelijk mogelijk is. 

Geofactor mens

Kroonenberg vindt dat dit maar schijn is, aangezien je dan weigert te kijken naar de grote geologische tijdschalen, en je natuurrampen er ongevraagd bij krijgt. Achteruit kijkend stelt Kroonenberg dat een supereruptie in de menselijke historie nog niet is voorgekomen. Hij vergeet die van Toba, zo’n 73 duizend jaar geleden, waarin het voortbestaan van Homo sapiens aan een zijden draadje hing.

Kroonenberg bagatalliseert stelselmatig de invloed van de mens

Vooruitkijkend bagatelliseert Kroonenberg stelselmatig de invloed van de mens. En dat terwijl juist de moderne mens zijn invloed doet gelden op een schaal die ongekend groot is. Zo groot dat de mens zélf een geofactor van belang is geworden. Om dat duidelijk te maken schijnen globalisering en migratiestromen niet van belang te zijn. Maar juist door verplaatsing van mensen en containers over de wereld komen er exoten in landen en continenten, en sterven inheemse soorten uit. De aantallen zijn zo groot en het tempo is zo onvoorstelbaar, dat er gesproken wordt van de zesde massa-extinctie. Juist door de globalisering, waarbij multinationals grote winsten maken door massaproductie in nieuwe economieën en lagelonenlanden, ontstaan er tal van ongewenste milieueffecten, waarvan we de reikwijdte nog nauwelijks weten. Eind 2013 werd bijvoorbeeld in het tijdschrift Geophysical Research Letters melding gemaakt van het nieuwe broeikasgas perfluorotrybutylamine (PFTBA) dat ruim 7100 keer sterker is dan CO2 . Dit gas wordt door mensen geproduceerd en er zijn vooralsnog geen processen bekend waardoor het gas wordt afgebroken. De concentratie in de atmosfeer is nog extreem klein, maar de effecten kunnen groot zijn. Hoe het systeem aarde precies in elkaar zit, is nog steeds onderwerp van onderzoek. Maar twee dingen zijn zeker: de werkelijke crisis die op ons afkomt is niet een financieel-economische en wij mensen zijn daarvoor verantwoordelijk! 

Afhankelijkheid

De megacatastrofes waarover Kroonenberg schrijft , kunnen we niet tegenhouden, hooguit beter leren voorspellen – wat dat betreft zijn er voor aardwetenschappers nog bergen werk te verzetten – maar we kunnen wel proberen onze eigen, negatieve invloed op onze leefomgeving tot een minimum te beperken. In dat geval is een ‘Wen er maar aan’ niet op z’n plaats, eerder een ‘Alle hens aan dek’. Naar mijn overtuiging is het mede de taak van de aardrijkskunde om jonge mensen inzicht te geven in onze afhankelijkheid van de aarde, de invloed die we erop uitoefenen en de gevolgen die dat heeft voor onszelf, zonder daarbij in doemscenario’s te vervallen, en vooral te laten zien hoe bijzonder de planeet is waarop wij wonen.

Daarmee komen we weer tot de kern van het vak: geografie = de aarde beschrijven ofwel de omgeving waarin wij mensen leven. Het beschrijven van de omgeving impliceert automatisch het bestaan van een waarnemer. Niet alleen moet die de ruimte beschrijven. Die persoon wordt zélf omgeven door de ruimte. Eeuwenlang wisten vele generaties hoe om te gaan met hun omgeving. Zij gaven om hun omgeving omdat ze dondersgoed wisten dat ze ervan afhankelijk waren. Daarmee is meteen duidelijk dat de beide benen van de geografie, sociaal én fysisch, allebei noodzakelijk zijn voor ons vak. Juist de relatie met onze leefomgeving is de kern van ons vak. Inderdaad is dat en passant een pleidooi voor meer mens-milieubenadering in de aardrijkskunde. Maar gezien de vraagstukken van deze tijd zou het vreemd zijn daar geen nadruk op te leggen. Bovendien maakt het voor leerlingen de relatie duidelijker tussen sociale en fysische geografie. Het amputeren van het fysische uit de schoolaardrijkskunde is het de facto ontkennen van de eeuwenlange relatie tussen mens en aarde. 

 

Jan-Willem van Velzen is geograaf, bioloog en specialist in natuureducatie

Van natuurlandschap tot risicomaatschappij
boek

Voor wie zich verder wil oriënteren op de bijzondere relatie aarde-mens, en lesideeën wil opdoen, is het boek Van natuurlandschap tot risicomaatschappij van Dietz, Den Hartog en Van der Wusten uit 2008 een absolute aanrader.