Nieuw vmbo-examen aardrijkskunde

1 mei 2016
Dit artikel is verschenen in: geografie mei 2016
onderwijs
Nederland
Nieuws
vmbo-examen
FOTO: UNIVERSIDAD DE ANTIOQUIA/FLICKR

De overschakeling naar een ander examenprogramma vraagt veel van alle betrokkenen. Terugkijkend op het eerste ‘nieuwe’ vmbo-examen overheerst vooral trots dat alle partijen het zo goed hebben opgepakt. Wat vonden de docenten er zelf van?

 

Om de reacties te peilen, legden we vmbo-docenten direct na het examen een korte enquête voor. Aangezien de theoretische leerweg binnen het vmbo (mavo) verreweg de grootste groep leerlingen met aardrijkskunde in het pakket telt, hebben we ons daarop geconcentreerd.

Op de quickscan reageerden 602 docenten vmbo gl/tl vanuit 70 procent van de scholen. 45 procent van de ondervraagden vond het examen moeilijk, 46 procent vond het niet moeilijk en niet makkelijk vond. Een grote meerderheid (86 procent) achtte de lengte van het examen precies goed. Over de aansluiting bij het gegeven onderwijs was men minder te spreken. Slechts 1 procent vond de aansluiting zeer goed, 34 procent goed, 57 procent voldoende en 7 procent onvoldoende. Toch was het eindoordeel met een waardering van 6,5 voldoende. 

Resultaten quickscan vmbo-gl/tl (aantal beoordelingen)

Toets- en itemanalyse

De scores en antwoorden die docenten na het examen doorgaven aan het Cito, laten zien hoe leerlingen vmbo de afzonderlijke vragen hebben gemaakt. Zij scoorden het best op de vragen over het domein bevolking en ruimte, en het minst op het domein water.

De vragen over de drie casussen (het verrijkingsdeel) scoorden bovengemiddeld (p-waarde 65). Anders dan in het oude examenprogramma bleek de casusstof niet moeilijker te zijn dan de rest van het programma. Deze was concreet en beknopt en blijkbaar goed te behappen voor leerlingen. Vragen die overlapten met het examen aardrijkskunde vmbo-kb werden door vmbo-gl/tl-leerlingen zoals bedoeld beter gemaakt dan door vmbo-kbkandidaten.

De leerlingen haalden hogere scores bij vragen met een kaart dan bij vragen met een andere bron. Ook de scores bij opgaven zonder bron lagen behoorlijk hoog.

De resultaten van de meerkeuzevragen en de voorgestructureerde vragen (bijvoorbeeld uitsprakenvragen) lagen boven het gemiddelde. De open vragen (waarbij leerlingen vaak een uitleg of argument moeten geven) scoorden duidelijk onder het gemiddelde. Dat is vergelijkbaar met de afgelopen jaren. Bij vmbo-kb en -bb was dat verschil nog duidelijker.

Jongens haalden gemiddeld iets betere resultaten (p-waarde 62) dan meisjes (p-waarde 60), al was het verschil iets kleiner dan in de voorgaande jaren.

In de toets- en itemanalyse kijken we ook altijd naar vragen die door meer dan 2 procent van de leerlingen overgeslagen worden. Dit kan erop duiden dat ze te moeilijk waren of dat leerlingen niet genoeg tijd hadden om ze te maken. In het vmbogl/ tl-examen aardrijkskunde sloeg 3 procent van de leerlingen vraag 19 over. De zwakste leerlingen deden dat het vaakst, de sterkere het minst.

Het examen bestond uit 43 vragen, met een maximumscore van 58 punten. De gemiddelde score van de leerlingen was 35 (figuur 4), het gemiddelde cijfer 6,2. In het eerste tijdvak had 18 procent een onvoldoende (<5,5). Van de 290 herkansers, haalde ruim driekwart in tijdvak 2 alsnog een voldoende. 

Spreiding scores examen vmbo-gl/tl aardrijkskunde (2015, 1e tijdvak)

Vervolgenquête

De docenten aardrijkskunde vmbo-gl/tl zijn na het bekendmaken van de uitslagen benaderd voor een vervolgenquête om in beeld te krijgen hoe het nieuwe vmbo-programma en examen geland zijn en of er aanleiding is om de syllabus bij te stellen.

De meesten van de 249 docenten die reageerden (50 procent), waren positief tot zeer positief over de eisen gesteld in de syllabus, de inhoudelijke aansluiting, het taalgebruik, het aantal vragen in het examen en de verdeling van de leerstof over de exameneenheden. Veertien docenten vermeldden expliciet dat ze tevreden waren over het examen. 

Ruim een vijfde vond het aantal contexten te groot, en ongeveer evenveel docenten vonden de hoeveelheid tekst te groot. Toch achtte slechts 3 procent het examen te lang. Ruim een derde van de docenten vond het taalgebruik in het examen moeilijk. Bijna 70 procent was tevreden over de verhouding tussen productieve en reproductieve vragen; 21 procent had graag meer reproductieve vragen gezien.

Constructie examen

De verantwoordelijkheid voor de vaststelling van examenopgaven en correctievoorschriften ligt bij het College voor Toetsen en Examens (CvTE).

Uitgangspunt bij het construeren van examenvragen is de syllabus. Hierin staan specificaties over bijvoorbeeld de verdeling van de vragen over de examenstof, de mate waarin examenvragen reproductief en/of productief zijn, en de vraagvormen en vaardigheidsvragen. De constructiegroep bestaat uit docenten die ervaring hebben met examenklassen van dat niveau. Zij maken de opgaven en correctievoorschriften. Zij selecteren de contexten en leveren de vragen aan bij de Cito-toetsdeskundigen. Dit zijn (oud-)docenten aardrijkskunde. Zij stellen het examen samen en bespreken het concept met de vaststellingscommissie. Bij de samenstelling van deze commissie let het CvTE op onafhankelijkheid, deskundigheid en voldoende draagvlak bij de representatieve onderwijsorganisaties. De commissie bestaat uit een voorzitter uit het vervolgonderwijs en drie docenten die lesgeven aan examenklassen vmbo. Zij worden voorgedragen door algemene en vakinhoudelijke onderwijsorganisaties, zoals het KNAG en de Algemene Onderwijsbond (AOB).

Docenten willen meer houvast vanuit het correctievoorschrift

Bijna 80 procent van de docenten had bij de meeste vragen voldoende houvast aan het correctievoorschrift en 11 procent had dat bij alle vragen. Bijna een derde vond het correctievoorschrift te weinig gedetailleerd. Negentien respondenten gaven aan behoefte te hebben aan een vollediger correctievoorschrift dat minder ruimte laat voor eigen interpretatie. Twee van hen zagen ook graag voorbeelden van onjuiste antwoorden opgenomen om zo de ‘marges’ van het correctievoorschrift te kunnen bepalen. Twee anderen vonden dat het correctievoorschrift niet aansloot bij de geleerde stof uit de methode.

Over de vakinhoud van het CE-deel van het nieuwe examenprogramma was bijna 90 procent tevreden of heel tevreden. Over de omvang van het examenprogramma was 35 procent enigszins of heel ontevreden. Zestien docenten vonden het nieuwe examenprogramma te uitgebreid in verhouding tot de hoeveelheid beschikbare tijd. Vijf docenten noemden één voorbeeldexamen wel erg mager om met leerlingen te oefenen. Voor meer opmerkingen van docenten, zie www.geografie.nl.

Aandachtspunten

Duidelijk is dat docenten meer houvast willen vanuit het correctievoorschrift . Dat is en blijft een belangrijk aandachtspunt voor de vragenmakers. Leerlingen zijn heel creatief in de beantwoording; het correctievoorschrift is dus nooit helemaal waterdicht. Het Cito neemt alleen voorbeelden van onjuiste antwoorden op als ze verwacht dat veel leerlingen een dergelijk antwoord zullen geven. 

Ook het aantal bronnen en de functionaliteit van bronnen blijven een punt van aandacht. Het examenprogramma voor de komende jaren ligt weliswaar vast, maar over kleine bijstellingen van de syllabus zullen het CvTE, SLO en het KNAG nog overleggen.