Niet bang zijn voor tweetaligheid!

10 juli 2017
Auteurs:
Marco Bontje
stadsgeograaf, Universiteit van Amsterdam
onderwijs
Nederland
Opinie
engels
FOTO: SANDRA FAUCONNIER/FLICKR

Als het over Nederlands of Engels op universiteiten gaat, lijk je tegenwoordig alleen maar voor of tegen te kunnen zijn. De ‘pro-Nederlands’ en ‘pro-Engels’ kampen graven zich steeds dieper in hun schuttersputjes in, een goede discussie hierover wordt zo steeds moeilijker. Alsof we niet alleen letterlijk maar ook figuurlijk verschillende talen spreken en elkaar niet meer (willen) verstaan. Lastig als je, zoals ik, liever én dan óf wilt: wat is er mis met tweetalig academisch onderwijs en onderzoek? Kan Engels en Nederlands niet naast elkaar blijven bestaan en elkaar aanvullen?

Inderdaad, Engels moet niet dogmatisch als dé taal in het universitair onderwijs doorgevoerd en opgelegd worden. Maar ik denk dat de vrees daarvoor niet terecht is en ik denk ook niet dat het onterecht is dat we richting meer Engels gaan. De rechtszaak van Beter Onderwijs Nederland leidt hopelijk niet tot het terugdraaien van de verengelsing van onze masters, die inderdaad intussen vrijwel allemaal Engelstalig zijn.

Het recente opiniestuk van BON in de Volkskrant beschreef een drama dat niet bestaat; dat pleidooi is verre van ‘pragmatisch’. De Wet Hoger Onderwijs is op dit punt intussen achterhaald en tegenstrijdig met hoe instanties als NVAO onze opleidingen beoordelen. De wet kan beter aan de nieuwe tweetalige situatie aangepast worden dan dat we terug in de tijd gaan. In het ‘tegenstuk’ van docenten van de VU in de Volkskrant dat vóór Engels pleit herken ik veel argumenten die ook voor geografie, planologie en ontwikkelingsstudies op de UvA opgaan, maar misschien slaan onze VU-collega’s toch wat te ver in het andere uiterste, ‘hoera voor Engels’, door. 

Het Engels van onze docenten en studenten is beter dan BON ons wil doen geloven en het is geen probleem om hierin discussies op academisch niveau te voeren. Nederlands of Engels zou hierin eigenlijk geen verschil moeten maken, zeker voor de jongere docentengeneraties die net als de studenten beide talen van jongs af aan goed zouden moeten beheersen. Er mankeert zeker wel eens wat aan het Engels, maar ook aan het Nederlands, van studenten en soms ook docenten. Dat probleem zou al vóór de universiteit en niet óp de universiteit opgelost moeten worden: meer tijd en aandacht voor taalonderwijs op middelbare scholen.

We hebben intussen ook al zo veel buitenlandse studenten (inclusief veel native speakers) én docenten dat onze masters aan zowel Nederlanders als buitenlanders een international classroom kunnen bieden. Dat zou in het Nederlands niet lukken. Onze bachelor blijft voorlopig grotendeels Nederlands en blijft zich voorlopig dus ook vooral op Nederlandse studenten richten. Het wordt ook daar wel ‘Engelser’, maar dan vooral in de specialisatie- en keuzevakken in het tweede en derde jaar; het eerste jaar en de verplichte vakken blijven voorlopig ‘gewoon’ Nederlands. De overgang van Nederlands naar Engels gaat dus geleidelijk en is in de bachelor zeker ook niet een onomkeerbare eenrichtingsweg.

Dat de meeste afgestudeerden in Nederland gaan werken klopt en dat ze meestal buiten de universiteit terechtkomen ook. Maar ook daar komen ze steeds vaker in meertalige werkomgevingen terecht. De tijd dat de meeste afgestudeerde geografen en planologen beleidsmedewerker bij een gemeente werden ligt alweer een tijdje achter ons. Zoveel overheidsbanen zijn er niet meer. In sectoren als vastgoed, projectontwikkeling, geo-informatie, (social) media, consultancy en beleidsadvies wordt vaak niet alleen goed Nederlands maar ook goed Engels verwacht. Bij veel overheden trouwens ook. De Nederlandse arbeidsmarkt is een internationale arbeidsmarkt, ook voor geografen en planologen. 

En die ivoren toren? Die bestaat allang niet meer, als die ooit al bestaan heeft. Onze deuren staan open en we komen ook vaak en graag buiten in de ‘echte’ wereld! Met die bubbel waarin sociale wetenschappers zich zouden opsluiten valt het dus ook wel mee.