Lidmaatschap Europees Parlement als carrièrestap

1 februari 2014
Auteurs:
Virginie Mamadouh
Geografie, Planologie & Internationale Ontwikkelingsstudies, Universiteit van Amsterdam
Herman van der Wusten
Geografie, Planologie & Internationale Ontwikkelingsstudies, Universiteit van Amsterdam
Dit artikel is verschenen in: geografie februari 2014
Europese kwestie
Kennis
EP
FOTO: EUROPEES PARLEMENT
Reclame in Brussel voor de Europese Parlementsverkiezingen in 2014.

Met de aanstaande Europese verkiezingen in mei – de achtste sinds 1979 – zal de samenstelling van het Europees Parlement flink veranderen. Politieke loopbanen in het EP en elders lijken steeds verder te ontvlechten. Dit kan verdere integratie bemoeilijken omdat nationale en Europese politici zo steeds meer van elkaar vervreemden.

 

Als het nieuwe Europarlement aantreedt, is dat een momentopname in 751 loopbanen. Voor sommige parlementsleden is dit de start van een politieke loopbaan, voor de meesten gaan er echter andere gekozen functies aan vooraf. Vervolgens kan de carrière in het Europees Parlement een enkele zittingsperiode beslaan (of zelfs minder), maar ook een veel langere periode. En ten slotte is er nog een leven na het EP.

Een Europarlementariër laat sporen na door functies, teksten, rapporten en stemmen. Zijn/haar succes hangt onder andere af van de persoonlijke ambitie en politieke vaardigheid. Die ambitie kan gericht zijn op een prominente positie in het Europees Parlement zelf, maar ook op terugkeer in de nationale politiek via het opstapje van het EP. En politieke vaardigheden kan het EP-lid al opgedaan hebben in de lokale, regionale en/of nationale politiek in het land van herkomst. Daarnaast wordt het succes bepaald door de fractie waarvan iemand deel uitmaakt en de nationale partij die de kandidatuur mogelijk maakte en die ook voor volgende carrièrestappen in de politiek van cruciaal belang is.

Een Frans lid van het Europees Parlement deelde zichzelf en zijn collega’s na ruim tien jaar ervaring op in vier groepen: (1) leden die zich in het Europees Parlement warmlopen voor een politieke carrière in eigen land; (2) leden die daar een glorieus verleden hebben liggen; (3) door nationale partijen gestuurde lieden die als apparatsjiks op Europees niveau opereren; en (4) de categorie waartoe hij zichzelf rekende: ‘de mensen die hebben besloten van hun Europese parlementaire mandaat het centrum van hun politieke activiteit te maken’. Dergelijke typeringen keren vaak terug. Ze focussen op de intenties van betrokkenen. Maar die worden vaak in de weg gestaan door geldende praktijken en institutionele hindernissen. En ze blijken aan verandering onderhevig.

Kenmerken

Het Europees Parlement is over het algemeen hoogopgeleid. De helft van de EU15-leden in 2004-2006 had minstens een masterniveau, 20 procent een doctoraat. De leden van de nieuw toegetreden staten hadden nog veel hogere onderwijskwalificaties. De gemiddelde leeftijd bedroeg 53 jaar en iets meer dan 30 procent was vrouw (sterk gestegen vanaf 1979). Heel wat leden hadden van jongs af aanzienlijke internationale ervaring (12 procent van de tertiaire opleidingen werd gevolgd buiten het land van herkomst). De gemiddelde verblijfsduur in het EP was geleidelijk gegroeid en bedroeg 6,6 jaar (1 juli 2006). De leden hadden dus in doorsnee minstens één herverkiezing meegemaakt.

EP
Verblijfsduur in het Europees Parlement

Invloed

Invloed binnen het Parlement wordt afgemeten aan de leidende posities in het Bureau (het eigen bestuursorgaan van het EP) en in de fractie. Daarnaast is het voorzitterschap van commissies gewichtig, net als het rapporteurschap (samenstellen van het rapport van een parlementaire commissie over een bepaald onderwerp). Ook schaduwrapporteurs spelen een belangrijke rol; zij schaduwen de rapporteur voor andere fracties. Op de website van het Europees Parlement is per persoon informatie te vinden over deze activiteiten.

De genoemde bestuurstaken en andere prestigieuze activiteiten in het EP worden in toenemende mate uitgevoerd door leden met een hoog opleidingsniveau en een veel langer dan gemiddelde ervaring in het Parlement: het zijn echte politieke professionals, vooral binnen de Europese arena.

Stempraktijk

De prominente leden domineren de gang van zaken in het EP, maar allen stemmen. Verreweg de meesten zitten in fracties en organiseren zich als delegaties van nationale partijen binnen de fractie, bijvoorbeeld de leden van het CDA binnen de fractie van de Europese Volkspartij.

Europese parlementariërs hebben doorgaans drie doelen: door zetten van eigen beleidsvoorkeuren, herverkiezing, en zelfpromotie in het veld van politieke beroepen. Voor beleidsoverwinningen moeten zij in het Parlement zelf aan de slag, voor herverkiezing zijn ze vooral afh ankelijk van de nationale partij. Voor zelfpromotie kunnen ze terecht in de fractie en het verdere Europese beleidscircuit, of bij de nationale partij en het omliggende beroepenveld. Het kiessysteem voor de Europese verkiezingen in elk land kan individuele kandidaten meer of minder ruimte bieden om zich te profileren. Daardoor manifesteert de invloed van de nationale partijen zich verschillend binnen de Europese fracties.

In hoeverre laten Europarlementariërs zich leiden door fractie dan wel nationale partij? In het zittingsjaar 1999-2000 werd bij 1031 stemmingen fractiegewijs gestemd door 82 procent van alle leden afkomstig uit 55 nationale partijen in veertien lidstaten (Luxemburg niet meegeteld). De fractiediscipline blijkt groot: 87 van de 100 stemmen conformeerden zich aan het fractiestandpunt. Dit is toch wel opmerkelijk in zo’n enorm gezelschap met tal van opvattingen, verschillende achtergronden, en standpuntbepalingen met veel stemmen van buiten. In 1 procent van de gevallen werd het fractiestandpunt gevolgd tegen de standpunten van de nationale partij in. In de 13 procent waarin de fractie de eenheid in het Parlement niet kon handhaven, kwam dat bijna steeds doordat de nationale partij er een ander standpunt op nahield, in 3 procent van de gevallen volgde een lid zijn eigen koers. Hieruit blijkt in ieder geval dat het Parlement behoorlijk gedisciplineerd tot besluitvorming in staat is. Dit beeld klopt nog steeds, ondanks EUuitbreidingen en veranderingen in het fractielandschap.

 

EP
Europarlementariërs (2006) met ervaring als lid van de nationale regering, voor ze gekozen werden in het Europees Parlement

Uit een ander onderzoek over de hele vijfde zittingsperiode komt een soortgelijk beeld naar voren. Al bleken vooral jongere leden de fractiediscipline regelmatig te doorbreken – met name tegen de tijd dat er in eigen land verkiezingen in aantocht waren en bij voorstellen waarin verdergaande integratie aan de orde was. Vermoedelijk ging het om politici die het oog gericht hadden op terugkeer in de nationale arena. Het klaarstomen van jonge talenten in het Europese Parlement door nationale partijen (typische Nederlandse voorbeelden waren indertijd CDA-politici Eurlings en Verhagen) zou daarmee bijdragen aan het ondermijnen van steun voor verdere Europese integratie in het Europese Parlement. Of dit in het geval van Eurlings en Verhagen ook opgaat, weten we niet. Het huidige stemgedrag is per EP-lid beschikbaar op de site van Vote Watch EU.

Koppeling parlementen

In gelaagde bestuursorganisaties als federale staten en de EU is de onderlinge relatie tussen de lagen belangrijk voor het functioneren van het geheel. Die komt onder andere tot uiting in de loopbanen van politici. Zo schuiven politici in Zwitserland heel vaak door van kantonaal naar federaal niveau, maar in Canada vrijwel niet van provinciaal naar federaal niveau Doorschuiven van het overkoepelende niveau naar regionale of plaatselijke functies is betrekkelijk zeldzaam en betreft dan meestal topfuncties. Hoe zit dit in de EU?

EP
FOTO: EUROPEES PARLEMENT
Ontmoeting van de voor zitter van de Tweede Kamer, Anochka van Miltenburg (midden) met Nederlandse EP-leden in Brussel.
Links Cornelis de Jong, Bastiaan Belder, Emine Bozkurt, rechts Wim van de Camp, Sophia in ’t Veld, Bas Eickhout, Peter van Dalen, Johannes Cornelis van Balen.
De Nederlandse delegatie

In juni 2009 koos Nederland 25 Europarlementariërs; in december 2011 werd met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon de 26e kandidaat (PVV) benoemd. De Nederlandse delegatie is extreem gefragmenteerd, met kandidaten uit acht partijen die in zeven fracties functioneren, terwijl 20 procent buiten het EP fractiestelsel blijft. De fractieleden stemmen loyaal aan hun Europese fractie, hoewel vier leden (van SGP, CU en SP) beduidend minder vaak.

De Nederlandse delegatie bestaat uit twaalf vrouwen en veertien mannen. De gemiddelde leeftijd bedroeg bij de verkiezingen van 2009 45 jaar. Dat is vergelijkbaar met de Tweede Kamer en wat jonger dan het gemiddelde in het EP. De grote meerderheid (negentien) heeft een academische titel en de anderen hebben meestal een hbo-opleiding of hoger onderwijs gevolgd.

Eén lid zit 25 jaar in het EP; vijftien leden werden in 2009 voor de eerste keer gekozen (60 procent). De politieke carrières van de aankomende leden zijn meestal vrij kort. Enkelen komen uit de Tweede Kamer, Provinciale Staten en gemeenteraden. Een enkeling heeft ervaring als ambtenaar op Haagse ministeries of bij de Europese Commissie, als medewerker bij het Comité voor de Regio’s of als parlementaire assistent bij het EP. Geen enkel profiel is vergelijkbaar met dat van de reeks oud-ministers in buurland België, Frankrijk of Centraal-Europese lidstaten (fi guur 2, pag. 37). De Nederlandse leden compenseren hun relatieve gebrek aan politieke ervaring door ijver. Zij zijn actief en zichtbaar als woordvoerder en als rapporteur, maar komen nauwelijks voor bij de belangrijke bestuurlijke functies in het EP. Oud-Euro parlementariërs vervullen zelden prominente nationale politieke posities; opvallende uitzonderingen zijn Maij- Weggen, D’Ancona, Peijs, Eurlings, Verhagen en Hennis-Plasschaert die daarna minister werden.
 

Een gecombineerd lidmaatschap van EP en nationaal parlement was in de begintijd gewoon, maar is dat steeds minder; combinaties met het lidmaatschap van een regionale of plaatselijke raad of burgemeestersambt komen nog wel voor. Van de leden van het Europees Parlement uit de vier grootste landen in de periode 1979-1994, had de helft geen eerdere ervaring in een parlement. Bij het Verenigd Koninkrijk lag het percentage wat hoger, bij Frankrijk en Italië wat lager; de Duitse afvaardiging zat daartussenin.

In de loop van de tijd is overal het aandeel leden met eerdere ervaring in een parlement afgenomen. Er lijkt sprake van een tendens; zo had in 1999 en 2004 twee derde van de Duitse toetreders tot het EP geen eerder mandaat in de Bundestag of de Länder. De afvaardiging uit de voormalige Oostbloklanden in 2004 (voor hen de eerste keer) telde juist een groot aantal exparlementariërs in eigen land, onder wie velen met ministeriële ervaring – eigenlijk vergelijkbaar met de samenstelling van het ‘eerste’ EP in 1979. Maar bij de oudere lidstaten is de trend van steeds meer toetreders tot het EP zonder eerdere politieke ervaring in eigen land nadrukkelijk aanwezig, ook in Nederland. Het gaat kortom de Canadese kant op. Dat maakt het functioneren van het geheel niet gemakkelijker.

Het Europees Parlement lijkt in toenemende mate het speelveld van op Europees niveau gespecialiseerde politieke professionals. Dit kan op zichzelf een factor worden die verdere Europese integratie bemoeilijkt: het prikkelt politici in de nationale arena tot tegenwerking.