Wow-effect: glaciale tongbekkens in Zwitserland

1 april 2017
Auteurs:
Dit artikel is verschenen in: geografie april 2017
fysische geografie
Zwitserland
Kennis
tongbekkens
FOTO: HANS DE JONG
Val Frisal

Het is een vermoeiende klim: anderhalf uur stijgen, maar dan, om de volgende bocht, ontvouwt zich een grandioos uitzicht. Ik kijk recht in een diepe komvormige laagte aan drie kanten omringd door steile, bijna loodrechte wanden onder een hoog oprijzende bergkam bekroond met scherpe wit besneeuwde toppen.

 

Sommige mensen ervaren het als beklemmend, wekenlang tussen hoge bergen, terwijl je niet kunt zien wat erachter ligt. Maar het uitzicht kan ook heel wijds zijn. Iets voor de komende zomervakantie? Een van de meest indrukwekkende berglandschappen is het glaciale tongbekken, een diepe komvormige depressie in het hooggebergte, die ontstaan is door gletsjererosie.

Laag en hoog

Glaciale tongbekkens komen ook in Nederland voor: laagten die door kruipend ijs zijn ontstaan gedurende het voorlaatste glaciaal, het Saalien, zo’n 150.000 jaar geleden. Ze werden gevormd aan het front van het landijs dat het noordelijk deel van Nederland bedekte. De mooiste Nederlandse glaciale tongbekkens liggen bij Nijmegen en Wageningen (zie ook Geografie maart 2013). 

De Nederlandse glaciale tongbekkens hebben nog slechts een gering reliëf. Gedurende het laatste glaciaal, het Weichselien, toen er geen landijs lag, zijn ze opgevuld met rivierafzettingen en grotendeels dichtgestoven met dekzand. De glaciale tongbekkens in het hooggebergte van bijvoorbeeld de Zwitserse Alpen zijn veel pregnanter aanwezig. Er stromen weliswaar rivieren doorheen, maar de fluviatiele afzettingen zijn gering in vergelijking met de diepte van het tongbekken. De wind heeft er geen rol van betekenis gespeeld, dus er liggen geen eolische afzettingen. Maar het belangrijkste is dat de glaciale tongbekkens in het hooggebergte veel jonger zijn dan die in Nederland. Daardoor zijn de geologische krachten die eraan ten grondslag liggen veel beter te herkennen. 

Gedurende het laatste glaciaal waren de hooggebergten in Europa door een dikke laag ijs bedekt. Alleen de hoogste bergtoppen staken boven het gletsjerijs uit, zoals dat nu nog voorkomt op Groenland en Spitsbergen. Zulke bergtoppen heten er nunatakr.

morteratschgletsjer
FOTO: HANS DE JONG
Bordjes voor de Morteratschgletsjer geven aan waar het ijsfront zich met tussenpozen van tien jaar bevond.

Daar, hoog in de bergen, verzamelt zich de sneeuw. Een groot gedeelte schuift langs de steile hellingen van de bergen omlaag en blijft aan de voet van de bergen liggen. Door het gewicht van steeds meer sneeuw wordt lucht uit de sneeuw geperst. De sneeuw verandert in firn. Sneeuw bevat rond 95 procent lucht, firn ongeveer 50 procent. Na jaren ontstaat door verdergaande druk respectievelijk wit en blauw gletsjerijs. De ijskristallen zitten tegen elkaar gedrukt, met hooguit nog 5 procent lucht ertussen. 

Dit keiharde ijs kan gemakkelijk gaan schuiven. Het maakt daarbij een roterende beweging waardoor aan de voet van de berg een bekken ontstaat, een firnbekken. Het is het begin van een grote en lange gletsjertong die langzaam omlaag schuift en een trogdal uitslijpt. De diepe trogdalen in Noorwegen en de Alpen bewijzen dat daar enorme ijsmassa’s hebben voortbewogen gedurende het laatste glaciaal, het Weichselien.

Reliëf

Het hele traject van firnbekken tot gletsjertong vertoont grote reliëfverschillen. Dit verschijnsel wordt de laatste jaren steeds duidelijker in de nabijheid van de grote gletsjers in de Alpen, die steeds korter worden, geheel of gedeeltelijk veroorzaakt door de klimaatverandering (zie ook Geografie februari en april 2016). Alle Zwitserse gletsjers verliezen door afsmelting meer ijs dan ze vanuit het firnbekken aangevoerd krijgen. Het zogenoemde gletsjervoorveld wordt alsmaar langer en groter en je kunt de omvang van de glaciale erosie en sedimentatie in een glaciaal dal daar goed zien.

Val Frisal
Val Frisal, Val Lavin en Morteratschgletjer in Zwitserland

Glaciale erosie blijkt zeer selectief te werken. Wat achterblijft is geen gladgeslepen dalbodem, maar een heel reliëfrijk gebied vol gladgeslepen en afgebroken rotsen afgewisseld met enorme steenmassa’s van achtergebleven grondmorene. Zo heeft de klimaatverandering ook een voordeel voor de geoloog: we kunnen goed zien wat er recentelijk onder het ijs is gebeurd. Op middelgrote schaal blijkt de trogbodem te bestaan uit een aaneenschakeling van laagten die van elkaar gescheiden worden door drempels. Dit was al langer bekend, maar het ontstaan ervan is nu nabij de huidige gletsjertong ook zichtbaar.

Bij de Morteratschgletsjer in het Oberengadin in Zuidoost- Zwitserland is zo’n drempel de laatste vijf jaar geleidelijk blootgelegd. Aanvankelijk begon door afsmelting langzaam een grote rotsmassa, een bultrots, door het ijs heen zichtbaar te worden. Elk jaar kwam die rotsmassa verder bloot te liggen. In de zomer van 2016 was het omringende ijs voor het eerst helemaal weggesmolten. Het bleek een grote drempel in het dal te zijn. Toen pas werd ook duidelijk dat ‘stroomopwaarts’, vóór de drempel een veel lager, bijna vlak gletsjervoorveld ligt. Dat alles is onderdeel van een reeks laagten en drempels in het hele trogdal.

De ontwikkeling van de Morteratschgletsjer wordt nauwkeurig bijgehouden door de universiteiten van Zürich en Utrecht. Zo weten we precies onder welke weersomstandigheden veel ijs afsmelt. Voor de toeristen zijn op onderlinge afstanden van 10 jaar bordjes geplaatst waar het ijsfront heeft gelegen. Aanvankelijk bedroeg de gemiddelde teruggang van het ijsfront 20-30 meter per jaar, maar sinds 2010 is dit elk jaar meer dan honderd meter.

Subliem uitzicht

Er zijn maar weinig gletsjers in Zwitserland waar je zo gemakkelijk dichtbij kunt komen. Maar je kunt op veel meer plaatsen wel ver in de glaciale geschiedenis terugkijken, zoals in het Val Frisal bij het dorp Brigels, een diepe komvormige laagte in een zijdal van de Vorder Rhein. Toeristen die al zwoegend de tegenoverliggende berghelling hebben beklommen, worden plotseling verrast door de aanblik van dit glaciale tongbekken. Ze hebben misschien geen weet van het ontstaan ervan, maar zijn allemaal diep onder de indruk van dit woeste en verlaten landschap. Hoog boven het tongbekken torenen toppen uit met helemaal achterin een heel kleine gletsjer, overblijfsel van de eens machtige gletsjer die dit indrukwekkende dal heeft uitgeschuurd.

val Lavin
FOTO: HANS DE JONG
Val Lavin met tongbekkens

Het uitzicht is subliem, zeker als je de geologische geschiedenis kent. En het heeft op menig stoere wandelaar hetzelfde ‘wow’-effect als op de 18e-eeuwse architecten die aan de vlakke Middellandse Zeekust onder Napels opeens de oude Griekse tempels van Paestum voor zich zagen oprijzen: diepe verwondering en sprakeloosheid.

Die sensatie kun je op meer plekken in de Alpen beleven. Na een lange klim met sterke stijging door het bos boven het dorp Lavin in het Unterengadin, opent zich plotseling een brede vlakte aan de voet van het Silvretta-massief, waar een vlechtende rivier doorheen slingert. Ook dit is een glaciaal tongbekken. Het is gemakkelijk te doorkruisen en na een lage drempel beland je in een tweede tongbekken. Daarna volgt nog een derde en na een wat steilere klim nog een vierde. Intussen is het landschap steeds ruiger geworden. Als je je vervolgens omdraait, kijk je over vier opeenvolgende tongbekkens heen: een subliem uitzicht, vooral als je je realiseert dat je hier ook uit de losse pols de relatieve ouderdom kunt bepalen: de laagste is de oudste en de hoogste de jongste. Immers, de gletsjer is steeds korter geworden, dus elk tongbekken dat hoger in het dal ligt, is jonger. In de bergen kunnen aangename verrassingen elkaar snel opvolgen.