Stedelijke ongelijkheid door corona vergroot

13 mei 2022
Dit artikel is verschenen in: geografie mei 2022
covid-19
Kennis

De corona-epidemie lijkt op z’n retour, maar houdt ons al meer dan twee jaar in de ban. Een internationale boekenserie rapporteert over de vele ongelijkheden die het virus niet per se heeft veroorzaakt, maar wel (uit)vergroot.

 

In het begin van de pandemie werd het coronavirus wel eens gepresenteerd als great equaliser, aangezien het iedereen – arm en rijk, jong en oud – kon treffen. Maar al snel werd duidelijk dat corona selectief is en sommigen meer raakt dan anderen. Dit geldt niet alleen voor besmettingen, die meer plaatsvonden en -vinden binnen bepaalde groeperingen. Het gaat ook op voor de gevolgen van het coronabeleid en de sociale en economische impact van de lockdowns. Corona leidt tot toenemende contrasten binnen steden en samenlevingen.

Op uitnodiging van Bristol University Press hebben we wetenschappelijke bijdragen verzameld over groeiende ongelijkheid in steden wereldwijd als gevolg van corona. We kozen voor korte essays van maximaal 2500 woorden, toegankelijk voor een groot publiek. Een oproep via diverse wetenschappelijke en social mediakanalen resulteerde in een rijkdom aan beschouwingen. Daarom werd het niet één boek, maar een reeks van vier: de Global Reflections on COVID-19 and Urban Inequalities-serie. Ze zijn thematisch onderverdeeld, hoewel er veel dwarsverbanden te leggen zijn: 1) Community and Society, 2) Housing and Home, 3) Public Space and Mobility en 4) Policy and Planning.

De in totaal 81 essays van 183 auteurs uit alle werelddelen en carrièrefasen zijn bewust niet geschreven in de eerste maanden van de crisis. De bijdragen dienden als moment van reflectie en geschiedschrijving in de herfst van 2020, na ruim een half jaar pandemie. In eerste instantie vreesden we dat de boeken pas zouden uitkomen na afloop van de pandemie, maar dat bleek (helaas) een naïeve gedachte. Toen de serie verscheen in de zomer van 2021 was corona op veel plekken op zijn retour, maar keerde afgelopen winter weer ongenadig hard terug. De inhoud van de serie blijft daarbij relevant, omdat de ongelijkheden al vóór de pandemie bestonden en ook erna nog actueel zijn.

Housing and Home (deel 2) illustreert hoe thuisblijven aan de ene kant belangrijk was om de verspreiding van het virus een halt toe te roepen. En hoe het aan de andere kant heeft bijgedragen aan groeiende sociale, economische, ruimtelijke en etnische ongelijkheden. Thuisblijven moest de verspreiding beperken, maar door ongelijke huisvesting kon niet iedereen deze richtlijn even makkelijk naleven.

Voor veel gezinnen bracht thuiswerken nieuwe uitdagingen met zich mee, zoals de eetkamertafel omtoveren in een thuiskantoor. Andere mensen die buitenshuis móesten werken, veelal met een laag inkomen, liepen het risico het virus mee naar huis te nemen. Vooral wanneer er thuis onvoldoende ruimte was zichzelf te terug te trekken, verhoogde dit het risico van virusoverdracht op de rest van het gezin. Deze situatie was nog problematischer wanneer oudere familieleden op de kinderen moesten passen.

Overbevolking in woningen bleek de sleutel om de rol van huisvesting in de pandemie te begrijpen. Hoewel veel experts aanvankelijk een uittocht voorspelden uit dichtbevolkte stedelijke gebieden, zijn dit grotendeels begeerlijke en dure woonplekken gebleven. Overbevolking wil in dit verband zeggen dat er meer mensen in een woning leven dan waarvoor die gebouwd is. Dit komt niet alleen voor in gebieden waar veel mensen leven; in Toronto bijvoorbeeld hadden sommige van de dichtstbevolkte buurten van de stad de laagste of juist de hoogste percentages covid-19-besmettingen. Hoge percentages werden in Toronto, maar ook andere steden, vooral aangetroffen in de sociale en ruimtelijke periferie van de stad. Placemaker Jay Pitter noemt dit forgotten densities. Ondermaatse huisvesting gaat hier hand in hand met ontoereikend openbaar vervoer, chronische werkloosheid, racisme en overmatige inzet van politie.

De huisvestingsproblemen tijdens covid-19 versterkten een reeds bestaande crisis en breidden die nog uit. De lockdowns waren het meest zichtbare aspect hiervan. Het Franse parlementslid uit St. Denis (een arme voorstad van Parijs) Alexis Corbière zei treffend: ‘We zitten opgesloten in onze ongelijkheid.’

Tijdelijke maatregelen

Er volgden snelle acties om dringende huisvestingsproblemen aan te pakken. Wereldwijd werden leegstaande hotels in steden omgebouwd tot woonruimte voor daklozen. Gemeenten stelden uitzettingsverboden in, banken verleenden uitstel van hypotheekrentebetalingen en er waren nog andere maatregelen om te zorgen dat huishoudens een dak boven hun hoofd hielden. De meeste acties waren echter bedoeld als tijdelijk en gericht op de onmiddellijke gevolgen van de pandemie, niet op de onderliggende oorzaken van onzekerheid en ongelijkheid qua huisvesting. De huurbetalingen werden uitgesteld, niet geannuleerd. De uitzettingen zijn inmiddels hervat en de daklozen zijn terug op straat, terwijl de hotels weer toeristen ontvangen.

De huisvestingsproblemen tijdens de pandemie verergerden enkel de al bestaande ongelijkheden. Bij het zoeken naar oplossingen voor de wooncrisis tijdens en na corona gaat het er dan ook niet zo zeer om nieuwe ideeën te bedenken, maar meer om beleid uit te voeren waarop onderzoekers en voorstanders al jaren aandringen. Denk aan meer investeringen in sociale woningbouw, een verbod op onrechtvaardige uitzettingen, beteugeling van onroerendgoedspeculaties, en permanente huurcontroles. Al deze maatregelen werden tijdens de pandemie urgenter, maar waren vóór 2020 al nodig. Tot dusver zijn er weinig ingrijpende maatregelen getroffen die het huisvestingsprobleem bij de wortel aanpakken.

Openbare ruimte is in theorie van, voor en door iedereen, maar in de praktijk voor sommigen meer dan voor anderen

Social distancing

Het belang van elkaar ontmoeten werd pijnlijk duidelijk tijdens de coronacrisis. De mens is een sociaal dier, maar opeens moesten mensen tijdens lockdowns binnen blijven en aan social distancing doen. Over de hele wereld bleven straten, pleinen en parken leeg. Terwijl de openbare ruimte eerst gezien werd als mogelijke besmettingshaard, groeide geleidelijk het inzicht dat deze juist belangrijk is voor het mentale en fysieke welzijn van mensen. Een dagelijkse wandeling in de buurt werd gestimuleerd door werkgevers en wandelapps zoals Ommetje van de Hersenstichting. In parken kalkten gemeentewerkers cirkels op het gras, waarin mensen op gepaste afstand toch konden recreëren. In steden als Milaan, Parijs en Vancouver werden straten afgesloten voor gemotoriseerd verkeer om meer plaats te maken voor voetgangers en fietsers, zoals geïllustreerd in Public Space & Mobility (deel 3).

Bossen, parken en wandelpaden werden ongekend populair. Vanwege de massale drukte sloten Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten soms natuurgebieden af. Grote steden zagen zich genoodzaakt de poorten van parken dicht te doen, zoals het Vondelpark in Amsterdam. Ook niet-groene openbare ruimten werden tijdens de pandemie herontdekt. Horecaondernemers kregen extra vergunningen om hun terrassen uit te breiden toen ze binnen geen klandizie mochten ontvangen. Sportscholen verplaatsten hun fitness-apparaten naar parkeerplaatsen, zodat klanten hun workouts buiten konden doen. De Nederlandse warenmarkten mochten na een korte sluiting deels open blijven, ook al was de rest van de detailhandel gesloten. Kortom: de openbare ruimte bood burgers en bedrijven veel soelaas in tijden van lockdown.

Vooral in steden is er echter vaak een gebrek aan openbare ruimte. Wetenschappers van de TU Delft ontwikkelden het Social Distancing Dashboard met interactieve stadsplattegronden die op straat- en wijkniveau laten zien of mensen gepaste afstand kunnen houden. De kaarten tonen dat dit vooral in compacte, historische binnensteden voor voetgangers en fietsers vaak onmogelijk is. De Office for National Statistics (ONS) in het Verenigd Koninkrijk berekende dat gemiddeld 12% van de Britten geen eigen of gedeelde tuin heeft en dus is aangewezen op de openbare ruimte om een luchtje te scheppen. In Londen is dat aandeel logischerwijs nog groter (21%). En ook onder etnische minderheden is het percentage hoger. Slechts de helft van de bevolking in Londen woont binnen 400 meter van een park. Vooral de armere bevolking moet vaak meer dan vijf minuten lopen of de auto of het openbaar vervoer nemen om een groene openbare ruimte te vinden. Er is simpelweg te weinig plek voor iedereen.

Bovendien is de beschikbare ruimte niet voor iedereen even toegankelijk. In België ontstond in de zomer van 2020 veel discussie toen Oostende een strandpas wilde introduceren, waarmee alleen lokale inwoners, tweede-woningbezitters en hotelgasten – oftewel directe belastingbetalers – het strand zouden mogen gebruiken. Kleinbehuisde mensen die buiten de gemeentegrens woonden en misschien meer baat zouden hebben bij een strandwandeling, hadden het nakijken. Deze vorm van privatisering van openbare ruimte ging uiteindelijk niet door, maar er zijn legio voorbeelden in binnen- en buitenland waarbij de openbare ruimte wél toegankelijk was voor de ene doelgroep, maar niet voor de andere. Zo verschenen er in veel wereldsteden ‘restaurant-iglo’s’ op de trottoirs, maar mochten daklozen niet in (vergelijkbare) tenten slapen, terwijl hun opvangplekken vaak gesloten waren vanwege de pandemie. Openbare ruimte is in theorie van, voor en door iedereen, maar in de praktijk voor sommigen meer dan voor anderen. Dat was vóór corona al zo, maar werd tijdens de pandemie pijnlijk uitvergroot.

Rechtvaardigere besluitvorming

De Global Reflections on COVID-19 and Urban Inequalities-serie presenteert een aantal belangrijke lessen. De eerste is dat mensen de gevolgen van de pandemie voor de gezondheid en de economie op zeer ongelijke wijze hebben gevoeld. De pandemie en de daaruit voortvloeiende beperkingen troffen de armen – vooral mensen werkzaam in de informele economie – onevenredig hard. De tweede les is dat rijke landen, ondanks hun financiële capaciteit en enorme middelen op het gebied van de gezondheidszorg, niet noodzakelijkerwijs beter met de pandemie zijn omgegaan. Veel van de meest innovatieve en doeltreffende reacties werden waargenomen in de Global South en zorgden voor betere covid-19-resultaten. Zo bespreekt deel 4 over Policy and Planning gecoördineerde zelfhulporganisaties in Chili die maaltijden verstrekten aan mensen in nood tijdens lockdowns. Evenals diverse support systems die door lokale overheden in Turkije werden opgezet bij gebrek aan nationale overheidsinterventies. De pandemie toont ook dat gemarginaliseerde gemeenschappen nog onvoldoende worden gehoord aan de besluitvormingstafel. Degenen die worden geconfronteerd met uitzetting, ontheemding, onzekerheid over huisvesting en dakloosheid, zouden juist een centrale rol moeten spelen in de besluitvorming die steden maakt en vormgeeft. Een rechtvaardig en billijk herstel van de pandemie is alleen mogelijk als hun ervaringen worden omgezet in zinvol beleid dat de onderliggende oorzaken van ongelijkheid en onrechtvaardigheid rechtstreeks aanpakt.

 

MEER LEZEN