Het Antropoceen
In 2000 lanceerde de Nederlandse Nobelprijswinnaar Paul Crutzen het begrip antropoceen. Sindsdien maakt het een succesvolle carrière door. Maar wat betekent het?
Paul Crutzen, Nederlands Nobelprijswinnaar, geochemicus en specialist in onder meer de aantasting van de ozonlaag, riep op een congres in 2000 uit dat we niet meer in het Holoceen, maar in het Antropoceen leven. Het Holoceen is het geologische tijdvak van 10-11.000 jaar geleden tot nu. Geologisch gesproken is dat een split second, want de aarde is zo’n 4,5 miljard jaar oud. Geologen hebben die deep time in opeenvolgende tijdvakken als Devoon, Carboon en Krijt geordend volgens een stratigrafische methode. Aardlagen ofwel de samenstelling van opeenvolgend gevormde gesteenten vormen de basis voor die indeling. Het is de International Commission on Stratigraphy (ICS), een belangrijke commissie binnen de International Union of Geological Sciences (IUGS), die gaat over de indeling in geologische tijdvakken. Zij zal ook bepalen of er na het Pleistoceen en Holoceen een nieuw tijdvak moet komen, Antropoceen genaamd en of dat begrip dan echt een hoofdletter krijgt.
Crutzens oproep om het huidige tijdsgewricht het antropoceen te noemen was ingegeven door zijn (vast)stelling dat de invloed van de mens (antropos) op het systeem aarde nu een geologische omvang en impact (geologische magnitude) heeft bereikt. Natuurlijk verwees hij naar zijn eigen vakgebied, de geochemie, en de impact van de mens op de atmosfeer met de aantasting van de ozonlaag en de klimaatverandering als meest bekende verschijnselen. Maar hij verwees ook naar de verstoring van de fosfaat- en stikstofkringlopen, de verzuring van de oceanen, de scherpe daling van de biodiversiteit enzovoort. Crutzens oproep kreeg zeer snel steun van vooraanstaande wetenschappers als de Australiër Will Steffen, specialist in de samenhang biosfeer-geosfeer, en de Amerikaanse milieuhistoricus John McNeill.
Ruimtere ambities
Met het begrip antropoceen wilden Crutzen c.s. niet alleen aansluiting zoeken bij geologische tijdsaanduidingen, ze hadden van meet af veel ruimere ambities. Zo verhullen ze geenszins dat hun begrip in de eerste plaats een appèl is: een ethisch en politiek appèl om tot actie te komen en de geologische impact van de mens te verminderen. ‘Actie’ is er ook gekomen. Zo figureert het begrip antropoceen intussen in de titel van ten minste drie wetenschappelijke tijdschriften; wordt het begrip bediscussieerd in wetenschapsgebieden die variëren van psychologie tot fysica en van chemie tot filosofie; heeft het begrip kunstenaars, van fotografen tot theatermakers, geïnspireerd en duikt het bij voortduring in de media op. Het antropoceen is de geologische discipline dus ruim ontgroeid. Sterker, de geologie, in elk geval de stratigrafie is enigszins in verwarring gebracht door een begrip dat aan haar nomenclatuur lijkt te zijn ontsproten, maar een heel andere dan louter geologische lading dekt. Welke lading is dat? En wat schiet die lading op met de vlag antropoceen?
Stratigrafische schaal met Antropoceen in verschillende definities: hele Holoceen (paleo-biologen en Ruddiman), 1800 (Crutzen), 1950 (McNeill)
Verwarring in de geologie
De geologie, bezig met deep time, is een bezadigde discipline. Dat geldt zeker voor haar subdiscipline, de stratigrafie. De naamgeving voor de verschillende geologische tijdvakken en de methode die daarvoor is ontwikkeld, liggen behoorlijk vast. Net als bij het periodiek systeem der elementen van Mendeljev worden de bordjes hier hoogstzelden verhangen. De geologie, vooral de stratigrafie, is dan ook in verwarring gebracht door Crutzens voorstel. Zijn tijdsaanduiding is immers van een heel andere orde. In het gezaghebbende tijdschrift van de Amerikaanse Geological Society, GSA Today, is het antropoceen dan ook een typisch pop culture-begrip genoemd: niet serieus te nemen en gevolg van de ongewenste bemoeienis van buitenstaanders. Andere geologen proberen amechtig om de behoorlijk andersoortige, deels immers atmosferische indicatoren waarop Crutzen zich baseert, toch geologisch acceptabel te maken. Zij wijzen bijvoorbeeld op de sporen van radioactieve neerslag van kernproeven en op het plastiglomeraat als nieuwe, bij uitstek antropogene, door mensen gemaakte ‘gesteenten’ (zie ook Geografie oktober 2016). Het dispuut in de geologische discipline gaat gepaard met opeenvolgende conferenties waar voor- en tegenstanders allerlei argumenten wisselen. Nog in de zomer 2016 kwamen ze in Kaapstad bijeen. Maar hun discussies mondden (nog?) niet uit in de erkenning van het antropoceen als nieuw geologisch tijdvak.
Disputen buiten de geologie
Buiten de geologie is het dispuut minstens zo spannend en leerzaam. Een van die disputen gaat over de vraag wanneer het antropoceen dan wel zou zijn begonnen. Dat vraagstuk houdt lang niet alleen geologen en historici bezig, maar vrijwel iedereen in het antropoceen-debat.
Crutzen zelf verwees aanvankelijk naar omstreeks 1800: de periode waarin de combinatie van de uitvinding van de stoommachine en de veralgemening van het gebruik van steenkool de inleiding vormde tot de industriële revolutie. Allerlei indicatoren zoals het gebruik van fossiele energie, de energieconsumptie in het algemeen en natuurlijk de uitstoot van CO2 laten vanaf die periode scherpe stijgingen zien.
John McNeill, onder meer auteur van het bekende boek Something New Under the Sun (2000), ziet echter vooral het derde kwart van de 20e eeuw, zeg 1950-1980, als scharnierperiode. Hij verwijst naar the great acceleration: de geweldige niet eerder geziene demografische, economische en technologische ontwikkelingen in die periode. Was die grote versnelling in het begin vooral een westerse aangelegenheid, dezelfde ontwikkelingen hebben daarna wereldwijd plaatsgevonden. De verdrievoudiging – binnen een mensenleven – van het aantal mensen op aarde, de vertienvoudiging van het energiegebruik, de verveelvoudiging van the Earth’s gross domestic product, peak oil, de toepassing van nucleaire energie, de wereldwijde verspreiding van automobiliteit, het zijn allemaal indicatoren voor de radicale verandering die het antropoceen inluidt.
Zesde uitroeiingsgolf
Anderen vinden deze datering van het antropoceen evenwel te recent. William Ruddiman, die zich als paleo-klimatoloog juist met de langetermijngeschiedenis van het klimaat bezighoudt, wijst erop dat de CO2-niveaus al zijn gaan stijgen vanaf de overgang van de nomadische naar de sedentaire landbouw. Variërend van streek tot streek is dat dus al ongeveer 8 tot 10.000 jaar geleden. En paleo-biologen stellen dat de zogeheten Zesde Uitroeiingsgolf
(van diersoorten), de golf die wij nu als biodiversity loss benoemen, niet recentelijk, maar 10.000 jaar geleden is begonnen. Die dateringen leiden niet alleen tot voortgaande discussie, ze brengen de geologen opnieuw in de war. Het zou immers betekenen dat het gehele Holoceen nu als Antropoceen erkend en vernoemd moet worden: een ongemakkelijke boodschap.
bedreigd).
Discontinuïteit
Behalve de vraag wanneer het antropoceen begon, is er de vraag welke indicatoren, drempels, grenzen of tipping points bepalend zijn voor de afbakening van het antropoceen. Als het antropoceen immers een tijdsperiode wil aanduiden, moet ook worden aangegeven waar dan sprake is van voldoende discontinuïteit met het verleden om zo’n aanduiding te rechtvaardigen.
Ook ruim voordat het begrip antropoceen gelanceerd werd, was dit een bekend vraagstuk voor milieuwetenschappers en hun voorlopers. Malthus’ analyse van de armoede in toenmalig Engeland impliceerde die gedachtegang ook al: er is een punt waar de landbouwproductie bij een bepaalde productiviteit niet langer de toename van de bevolking kan volgen en er dus armoede en honger ontstaan. Het is een hele sprong in de tijd, maar ook het eerste rapport aan de Club van Rome, De grenzen aan de groei, uit 1972 was in feite een zoektocht naar de mechanismen die de verhouding mens-aarde bepalen, en naar daarbij relevante grenzen, drempels en onomkeerbare ontwikkelingen. Als Crutzen c.s. dus het antropoceen aankondigen, moeten ze welhaast verwijzen naar soortgelijke indicatoren, mechanismen en grenzen.
Systeem aarde
En dat doen ze ook. Crutzen c.s. zijn allen door de wol geverfde specialisten, met een lange staat van dienst in het interdisciplinaire vakgebied dat Earth System Science wordt genoemd. Dat betekent dat ze allen vertrouwd zijn met het denken in voorraden en stromen, in met elkaar verbonden systemen, met het denken over de interactie mens-natuur of beter, met de interactie tussen de mens en het niet-menselijke deel van de natuur. In het Earth System-denken verschijnt de mens al gauw als een vervelende, expansieve diersoort, die een buitengewoon groot beslag legt op de rest van de natuur, waarvan hij zelf een minuscuul onderdeel is. Maar juist die minuscule soort, die hier amper een miljoen jaar rondloopt en zo’n 10.000 jaar in nederzettingen leeft, heeft het voor elkaar gekregen nu al een impact van geologische omvang te sorteren.
Voor hun wetenschappelijke bewijsvoering verwijzen vrijwel alle voorstanders van het begrip antropoceen naar de publicaties van het Stockholm Resilience Center, vooral naar de systeemmodellen van Johan Rockström en zijn collega’s (figuur 2). Daarin worden negen indicatoren onderscheiden waarmee men de stand van zaken van het systeem aarde kan bepalen. Enkele daarvan zijn hiervoor al genoemd: klimaatverandering, aantasting van de ozonlaag, biodiversiteit, verzuring van de oceaan, en stikstof- en fosfaatkringlopen. Verder gaat het om de zoetwatervoorraad, veranderingen in het landgebruik, chemische verontreiniging en aerosolen in de atmosfeer. Dit lijstje van negen valt hard core geologen tegen: het zijn immers geen stratigrafische variabelen. Maar het zijn wel indicatoren die in 40 jaar discussie over ons systeem aarde voortdurend terugkeren en die vele specialisten beschouwen als sleutelindicatoren voor de gezondheid van dat systeem. Rockström c.s. verzamelen wereldwijd data om de stand van zaken met betrekking tot deze negen variabelen in kaart te brengen. Voor vele ervan, bijvoorbeeld klimaat, biodiversiteit en ozon, gebeurt dat natuurlijk al min of meer systematisch door allerlei onderzoekers. Voor twee ervan, chemische verontreiniging en atmosferische aerosolen, zijn nog onvoldoende gegevens beschikbaar. Voor drie andere echter, klimaat, biodiversiteit en de stikstofkringloop, lijken de grenzen van het systeem aarde, de planetary boundaries al ruim overschreden. Ook de fosfaatcyclus staat op het punt een grens te overschrijden (zie Geografie oktober 2016).
In 2009 stelden Johan Rockström c.s. negen ‘planetaire grenzen’ vast. Voor een duurzaam gebruik van de hulpbronnen van planeet aarde (de groene cirkel) moeten we daarbinnen blijven. Voor elk van de negen systemen zijn of worden grenswaarden vastgesteld, bijvoorbeeld 350 ppm CO2 voor klimaatverandering. Dat er planetaire grenzen zijn wordt algemeen erkend, maar over de grenswaarden bestaat discussie. Volgens Rockström c.s. zijn ze voor klimaatverandering, biodiversiteitsverlies en stikstofkringloop al overschreden. Wat betreft de fosfaatkringloop, de verzuring van de oceanen, zoetwatergebruik en grondgebruik voor landbouw zitten we in de gevarenzone (buitenste schil groene cirkel). Veilig zit de mensheid nog bij de hoeveelheid ozon in de stratosfeer. Voor aerosolen in de atmosfeer en chemische verontreiniging zijn nog geen grenswaarden en meetwaarden vastgesteld.
Enorme afwijkingen
Natuurlijk kunnen we discussiëren over waar die grenzen precies liggen en wat er gebeurt als we ze overschrijden. En dat doen we ook, al sinds het rapport De grenzen aan de groei van 1972. De meest zinvolle conclusie uit die langdurige discussies is evenwel dat (a) we het niet met zekerheid weten en wellicht nooit zullen weten, maar dat er (b) gerede aanleiding is om te vermoeden dat zulke enorme afwijkingen van deze variabelen niet zonder gevolgen kunnen blijven. En daar zit precies de crux van Crutzens argument: de mens heeft die variabelen zodanig beïnvloed dat ze nu (ver) buiten de bandbreedte komen die ze in het Holoceen en – voor zover bekend – in de daaraan voorafgaande periodes hadden. Dus geldt in de volle omvang wat ook in de klimaatdiscussie geldt: er is altijd al natuurlijke variatie geweest, maar de huidige afwijkingen zijn enkel te verklaren door de impact van die vervelende en expansieve diersoort, de mens.
Kapitaloceen, Angloceen
De natuurwetenschappelijke basis van het antropoceen lijkt dus stevig en robuust. Ondanks, of juist door de vele discussies erover, binnen en vooral buiten de geologie, wordt die basis voortdurend verder aangevuld, gecorrigeerd, genuanceerd. Zo gaat dat in de wetenschap, en zo hoort dat in de wetenschap.
Dus hoort het ook dat sociale wetenschappers kritisch kijken naar het begrip antropoceen. Hun commentaar is veelsoortig. Zo hebben historici als Christophe Bonneuil en Jean-Baptiste Fressoz erop gewezen dat noch de sedentaire landbouw, noch de stoommachine, noch the great acceleration onvermijdelijke uitkomsten van de geschiedenis zijn. Anders gezegd: zij missen een gedegen oorzakelijke analyse van deze en andere bepalende wendingen in de menselijke geschiedenis. Welke mechanismen en machten hebben daartoe bijgedragen? Welke besluiten zijn door wie genomen, welke ontwikkelingen zijn door wie in gang gezet? Historicus Joachim Radkau betwijfelt daarom of een begrip als antropoceen iets aan onze historische analyses toevoegt. Andere historici en sociale wetenschappers hebben, in een soms wat provocerende tegenstroom, begrippen als kolonialoceen en kapitaloceen gelanceerd, natuurlijk verwijzend naar de cruciale rol van het kolonialisme en het kapitalisme. Niet de mens in het algemeen, maar specifieke menselijke activiteiten en welbepaalde sociaaleconomische systemen zijn verantwoordelijk voor de stand van het systeem aarde. Bonneuil en Fressoz hebben ook het begrip polemoceen opgevoerd, verwijzend naar de enorme milieuschade die direct en indirect uit oorlogsvoering is voortgekomen. En een enkele, misschien wat rancuneuze Franse wetenschapper heeft zelfs het angloceen te berde gebracht, een niet mis te verstane beschuldiging dat sinds de moderne tijd vooral Engelsen en Amerikanen verantwoordelijk zijn voor veel milieuellende.
Ongelijke verantwoordelijkheid
Veel sociologen, zoals de Australiër Jeremy Baskin, hebben zich bij deze kritiek aangesloten. De antropos van Crutzen, zeggen zij, is een ongenuanceerd, van tijd en plaats vervreemde diersoort, een paleo-biologisch in plaats van sociologisch wezen. Het begrip antropoceen, aldus Baskin, is daarom een verhullende ideologie in plaats van (sociale) wetenschap. Met een verwijzing naar het in de klimaatonderhandelingen aanvaarde principe van common but differentiated responsibilities verwijzen hij en collega’s naar de ongelijke verantwoordelijkheid van deze en gene, naar het feit dat er winnaars en verliezers zijn, machtigen en slachtoffers. Wie is er eigenlijk op zoek gegaan naar goedkope landbouwgrond, naar goedkope arbeidskracht, naar goedkope natuurlijke hulpbronnen, naar goedkope energie? Jason Moore, als historicus verbonden aan het Amerikaanse Fernand Braudel Center, is misschien de meest uitgesprokene, maar bepaald niet de enige die het kapitalisme verantwoordelijk acht voor kolonialisme, slavenarbeid, land grabbing, kunstmatig lage grondstof- en energieprijzen, en voor de onbetaalde rekeningen daarvan: de uitbuiting van mens en milieu.
Zelf vind ik dat we ook zo opvallend weinig weten over vroege vormen van ecologische reflexiviteit, over vroege vormen van wat we nu milieubesef noemen. Uit allerlei bronnen, over landbouw, architectuur en stedenbouw, weten we dat mensen zich altijd al bewust waren van hun afhankelijkheid van de natuurlijke omgeving. Ergens in de moderne tijd is dat besef niet (zomaar) verloren gegaan, maar bewust terzijde geschoven ter wille van andere belangen. Maar van de mechanismen daarachter begrijpen we nog weinig. Inzicht daarin is niet alleen van historisch belang: het zou kunnen helpen bij het laten doordringen van wat nu duurzaamheidsbesef heet.
Geo-engineering
Sociale wetenschappers hebben zich ook afgevraagd wat eigenlijk het perspectief, de uitwegstrategie van het antropoceen is. En daar is misschien nog het meeste kritiek op. Crutzen en collega’s zijn behoorlijk vrank en vrij op dit punt: zij menen dat wetenschappers en experts hier een belangrijke taak hebben. Zij moeten, geleid door de variabelen op het dashboard van de aarde, die aarde een andere richting uit sturen. Dat kan met allerlei ‘gewone’ maatregelen, die alom bekend zijn maar nog weinig doorgevoerd, zoals minder energie, minder vlees en minder mobiliteit. Conform het ecologisch moderniseringsdenken moet vooral milieuvriendelijke technologie daarbij helpen.
Maar het moet ook via hypermoderne technologie, waarvan geo-engineering de verzamelnaam is (zie Geografie april 2014). Als ruimteschip aarde ziek is, moet het aan de beademing, aan een pacemaker voor het hart, en moet het beschermd worden voor kwalijke invloeden van buitenaf. Min of meer in lijn met deze gedachtegang hebben anderen begrippen als Earth System Governance bedacht en bepleit: de aarde moet door goed geïnformeerde experts zodanig worden geleid dat wij de overschrijdingen van de planetary boundaries kunnen vermijden, herstellen of tijdig voor alternatieven zorgen. Het heeft tot een niet aflatende stroom van voorstellen geleid, van geo-engineering tot pleidooien om bijtijds naar Mars te kunnen.
Meer dan met het soms hoge sciencefiction-gehalte van deze voorstellen hebben sociale wetenschappers moeite met de politieke boodschap ervan. Natuurlijk kun je je afvragen hoeveel democratie ons milieu nog verdraagt, want het gaat zo traag en moeizaam. Maar de sturing van de aarde uitsluitend in handen geven van experts is in democratisch opzicht het andere uiterste. In de eerste plaats omdat de wetenschappelijk vastgestelde feiten, het passeren van planetaire grenzen, hier zonder meer tot politieke richtlijn van het handelen worden gepromoveerd. Alsof kennis en moraal, expertise en politiek samenvallen en alsof wetenschappelijk vastgestelde feiten de enige leidraad voor besluitvorming zijn. In de tweede plaats omdat zeer onduidelijk is hoe die experts tot hun oordelen en besluiten komen, wie daarin betrokken wordt, wie verantwoording aflegt aan wie enzovoorts. De geschiedenis van onder meer de Sovjet-Unie en de Verenigde Staten laat zien wat er aan stommiteiten kan gebeuren als je de ingenieurs de vrije hand geeft.
Menselijke hybris
In elk geval sinds de moderne tijd domineert de gedachte dat de mens een uitzonderlijke positie op aarde inneemt. Nog slechts enkelen leiden die uitzonderingspositie af uit Bijbelse gronden (‘vervult de aarde en onderwerp haar’). Sinds het technische en economische succes van de moderniteit menen de meesten dat juist een geseculariseerde, zogenaamd rationele en hoogtechnologische mensheid voortdurend bewijst uitzonderlijk te zijn. Copernicus en Darwin hebben, elk op hun manier, die centrale en uitzonderlijke positie van de mens gerelativeerd. Ook in de debatten over het milieuvraagstuk is het scherpe onderscheid tussen mens en natuur steeds meer vervangen door een bescheidener en meer gradueel onderscheid tussen de menselijke en de niet-menselijke natuur.
Het begrip antropoceen en de discussie eromheen is op dit punt erg ambivalent. Enerzijds stelt het antropoceen in feite de grenzeloze pretentie van de mensheid aan de orde, die bezig is haar eigen habitat ingrijpend te veranderen, misschien wel tot aan het onbewoonbare toe. Dat zou tot ootmoed en bescheidenheid moeten leiden. Maar anderzijds lijken degenen die het antropoceen hebben gelanceerd en het begrip ondersteunen en uitdragen juist voorstanders van nog meer menselijke hybris, van een soort hypermoderniteit en hyperingrijpen. Voor ecologische bescheidenheid is daarin weinig plaats. Op dat punt zijn we met het begrip antropoceen dus niet veel verder gekomen.
Pieter Leroy is hoogleraar Milieu en Beleid aan de Radboud Universiteit in Nijmegen.
BRONNEN
- Rockström, J. et al. 2009 . Planetary boundaries: exploring the safe operating space for humanity. Ecology and Society, 14 (2), geraadpleegd op: http://www.ecologyandsociety.org/vol14/iss2/art32/
- Rockström, J. et al 2009. A safe operating space for humanity. Nature 461: 472-475.
- Steffen, W., J. Grinevald, P. Crutzen & J. McNeill 2011. The Anthropocene: conceptual and historical perspectives, Philosophical Transactions of the Royal Society, 369: 842-867.
- Bonneuil, C. & J.-B. Fressoz 2013. L’événement anthropocène. Éditions du Seuil, Paris.
- Baskin, J. 2015. Paradigm Dressed as Epoch: The Ideology of the Anthropocene, Environmental Values, 24: 9-29.