Boeken Geografie oktober 2020

1 oktober 2020
Auteurs:
Ben de Pater
Departement Sociale Geografie & Planologie Universiteit Utrecht
Dit artikel is verschenen in: geografie oktober 2020
Opinie

Pas verschenen

  • Hill, A.V. (Ed.). Foundries of the Future. A Guide for 21st Century Cities of Making. 255 p., beschikbaar op citiesofmaking.com.

Tot in de jaren 1960 gingen verstedelijking en industrialisatie hand in hand. Maar vervolgens sloten tal van fabrieken de poorten. Steden werden consumptiein plaats van productiecentra, de dienstensector verving de industrie. Is er in de huidige stad nog plaats voor kleine en grote ‘maakbedrijven’? De onderzoekers van Cities of Making zijn overtuigd van wel. Op basis van hun ervaringen en gesprekken in Londen, Brussel en Rotterdam verkennen zij de sociale, ruimtelijke, ecologische en stedenbouwkundige mogelijkheden voor een nieuwe symbiose tussen stad en industrie. Beide kunnen van elkaar profiteren. Hun handboek eindigt met een ‘manifest voor 21e-eeuwse duurzame stedelijke maakindustrie’.

  • Musterd, S. (Ed.). Handbook of Urban Segregation. Edward Elgar, 456 p., 48 pond (e-book), 162 pond (hardback).

‘Multidisciplinaire en internationaal vergelijkende perspectieven zijn onmisbaar in onderzoek naar stedelijke segregatie.’ Aldus Sako Musterd, emeritushoogleraar stadsgeografie aan de UvA, in het voorwoord van Handbook of Urban Segregation. De inhoud van deze bundel Onderbouwt zijn stelling. Er is aandacht voor de vele vormen van segregatie in steden wereldwijd – van huishoudens naar klasse, etniciteit, leeftijd; van zwarte en witte scholen; in de publieke ruimte enzovoort. De auteurs nemen de lezer mee van China naar Australië, van Kaapstad naar São Paulo, van Wenen naar Athene. Ook de vraag hoe je segregatie moet meten, komt aan de orde. Een klassiek geografisch probleem is het schaalniveau. Is een wijk waarin per straat één categorie woont, gesegregeerd? Op straatniveau wel, maar op wijkniveau niet. In Steden met hoogbouw blijkt verticale segregatie te spelen: hoe hoger het appartement, des te hoger het inkomen van de bewoner. De inhoudsopgave en de inleiding staan op elgaronline.com.

  • González-López, M., & Asheim, B.J. (Eds.). Regions and Innovation Policies in Europe. Learning from the Margins. Edgar Elgar, 288 p., 95 pond (hardback), ook als e-book.

EURIPER zal weinigen iets zeggen. Het staat voor EU Regional and Innovation Policies and Peripheral Regions, een onderzoeksproject. De resultaten zijn gebundeld in dit boek. Vier bijdragen gaan over het regionale innovatiebeleid (wat zijn lerende regio’s en regionale innovatiesystemen?). Vier belichten de rol van de EU daarin (helpen subsidies in perifere regio’s om van de Unie een innovatieve grootmacht te maken of kun je dan beter kiezen voor ondersteuning van kernregio’s?). En vier presenteren regionale casestudies: Agder in Noorwegen, Malopolska in Polen, Apulia in Italië en Galicië in Spanje. De inleiding en het eerste hoofdstuk zijn te lezen op elgaronline.com.

  • Niemeijer, A.F.J. Makeable Land. Backgrounds and progress of land consolidation, making of new land, and land reclamation in the Dutch post-war reconstruction period (1940-1965). RCE, 308 p., pdf op cultureelerfgoed.nl.

Al eerder heb ik in deze rubriek de lof gezongen over de website cultureelerfgoed.nl van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Afgelopen lente verscheen daarop een Engelse editie van een rapport uit 2016 van historisch geograaf Frits Niemeijer, Het maakbare land. Ruiverkaveling, nieuw land en landontginning in de wederopbouwperiode, 1940-1965 (overigens is ook dit rapport digitaal voorhanden, met een kleine omweg). De bijgewerkte Engelse editie geeft een royaal overzicht wat er vanaf 1940 met het Nederlandse rurale landschap gebeurde, waarom dat zo was en welke actoren daarbij betrokken waren. Ook zonder rampen (zoals de inundatie van gebieden in 1945 en 1953) zou het agrarisch landschap gemoderniseerd zijn. De ruilverkavelingen maakten korte metten met de landschappelijke kleinschaligheid. De ruim geillustreerde Hoofdstukken worden afgewisseld met  lokale casestudies.

Signalementen

Uit het as herrezen

  • De Vreeze, N. De ziel van Duitse steden. Het drama van verwoesting en wederopbouw. Boiten Boekprojecten, 415 p., € 29 (te koop via NAi Boekverkopers; excl. € 6 verzendkosten).

Behalve Heidelberg en Regensburg hebben alle (middel)grote Duitse steden in de Tweede Wereldoorlog zwaar geleden onder geallieerde bombardementen. Van 150 plaatsen werden de binnensteden geheel of grotendeels verwoest. Zelfs toen de oorlog op zijn eind liep, gingen de bombardementen door. Na Dresden, in februari 1945, werden er nog eens 17 steden vernietigd. Behalve strikt militaire redenen speelden gevoelens van wraak – voor Rotterdam, Coventry en al die andere steden – een rol. Net als het streven om de moraal van de Duitse bevolking te breken. Hoe gigantisch de puinhopen ook waren, binnen verrassend korte tijd, pakweg twintig jaar, waren de steden weer grotendeels hersteld, althans in West-Duitsland. Gunstig waren niet Alleen het Wirtschaftswunder en de vele goedkope arbeidskrachten (dankzij  vluchtelingen uit voormalige Duitse gebieden), maar ook het feit dat de ondergrondse infrastructuur grotendeels intact was gebleven, de leidingen en fundamenten. Pragmatisch koos men voor wederopbouw van de monumenten en behoud van het bestaande wegenpatroon, aangevuld met nieuwbouw en een verkeersdoorbraak hier en daar. Het model van Rotterdam om een Modernistisch stadscentrum te bouwen werd alleen in Pforzheim gevolgd. Wel herrees van veel historische gebouwen alleen de buitenkant; het interieur bestond uit beton en staal. Doorgaande wegen werden verbreed. De angst dat de automobilist de binnenstad zou mijden, gold destijds internationaal en was niet typisch Duits. Ook Nederlandse stedenbouwkundigen droomden van royale autowegen dwars door de stad. Noud de Vreeze, gepensioneerd stedenbouwkundige, schreef over ‘het drama van verwoesting en wederopbouw’ (de ondertitel is informatiever dan de hoofdtitel) een overvloedig geïllustreerd boek. Het verscheen in 2018 in gebonden vorm en vorig jaar als paperback. Daarin belicht hij niet alleen de luchtbombardementen als nieuw wapen tegen steden (en dorpen, waarvan er 800 getroffen werden), maar ook wat de bommen kapot maakten. Hoe zagen de Duitse steden eruit voor de oorlog? Hoe succesvol waren tegenstrijdige planningsidealen van de tuinstadbeweging, Bauhaus en de Stuttgarter Schule? De nazi’s sloten zich aan bij het traditionalisme: liever schuine daken van lokale snit dan de platte daken van het internationale modernisme. En bij de nazi-gebouwen werd gekozen voor de aloude architectuur van de macht: neoclassicisme. Na de oorlog brak het Modernisme alsnog door, niet zozeer in de binnensteden (die werden grotendeels in oude vorm hersteld) maar in de stadsuitbreidingen van de jaren 1950 en 60. Een informatief boek, al komen in de naoorlogse hoofdstukken alleen West-Duitse steden aan de orde (met extra aandacht voor München). Het afwijkende pad van de DDR-steden blijft onderbelicht.

Noordoost-Nederland

  • Koppen, H. Oostergo. Wijdemeer, 208 p., gebonden, € 18,90.

Het is vast onzin, maar het noordoosten van landen en regio’s in Europa lijken mij vaak ietwat vergeten en perifere gebieden te zijn. Zo ook Oostergo, het noordoosten van Friesland, ruwweg de dunbevolkte streek van Leeuwarden-Dokkum-Lauwersmeer. De bevolking krimpt er, de bedrijvigheid is er tamelijk traditioneel en veel toeristen komen er niet. Maar cultureel geograaf Hans Koppen laat in Oostergo zien dat gebied zeker een bezoek – wat zeg ik, een verblijf – waard is. In pakweg 90 pagina’s schetst hij (en toont hij met veel kleurenfoto’s) ‘het Oostergo van toen’, in 60 het ‘Oostergo van vandaag’ en in 20 pagina’s het ‘Oostergo van straks’. Aandacht dus voor onder meer historische landschappen, regionaal beleid, krimp en kringlooplandbouw in de toekomst.
Echt systematisch of diepgravend gebeurt dat niet, maar dat is ook wel de charme van het boekje. Je leert over obligate onderwerpen als terpen, dobben en voorzieningen (in 1955 waren er nog 22 winkels op 1000 inwoners), maar ook over bijzondere fenomenen als het Contributiehuisje, Esonstad, het Steenovenvolk, de veel te brede autoweg van Nijega naar Dokkum, de BB-bunker bij Grou en het boeddhistisch centrum in Hantum. Hier en daar komt even de academische Hans Koppen naar boven – hij promoveerde in 2012 op een fenomenologisch onderzoek naar het ervaren van plaats en ruimte – als hij aandacht vraagt voor de betekenissen en gevoelswaarden van landschappen, of voor de invloed van regioexterne relaties. Zo bouwden Friese boeren in welvarende tijden statige kop-hals-rompboerderijen, en eenvoudige stelpboerderijen in armoedige tijden, bijvoorbeeld tijdens de agrarische crisis aan het einde van de 19e eeuw, toen goedkoop graan uit Amerika Nederland binnenstroomde.

Kloof winnaars en verliezers wordt dieper

  • Milikowski, F. Een klein land met verre uithoeken. Ongelijke kansen in veranderend Nederland. Atlas Contact, 270 p., € 22.

Sociaal geografen van elders zien Nederland vaak als één urbane regio: de Randstad als kern met de rest van het land als haar urban field. Echte perifere regio’s en plaatsen ontbreken in dit internationale perspectief. De meeste Nederlandse geografen daarentegen zijn geneigd de ruimtelijke verschillen in welvaart, dynamiek en demografie te benadrukken. Zo ook Floor Milikowski, die sociale geografie aan de Universiteit van Amsterdam studeerde en haar brood verdient als journalist. Sinds 2010 schrijft ze geografische en planologische Reportages over Nederland in De Groene Amsterdammer. De stukken over Amsterdam bundelde ze in een lovend ontvangen en goed verkopend boek Van wie is de stad (2018). Haar artikelen over het wel en wee van plaatsen buiten de hoofdstad zijn in een bewerkte en licht geactualiseerde vorm opgenomen in Een klein land met verre uithoeken. Deze titel, en ook de ondertitel Ongelijke kansen, maken duidelijk dat Milikowski ruimtelijke verschillen benadrukt – tussen regio’s/ steden, maar bijvoorbeeld ook binnen steden tussen het florerende kernwinkelgebied en verpauperende aanloopstraten. Tegenover het succes en het zelfvertrouwen in Amsterdam, Utrecht, Groningen (-stad) en Eindhoven staat het geploeter in Emmen, Heerlen, Helmond en Sittard. Daarbij neemt de kloof toe tussen gebieden/plaatsen die de boot missen en die de boot halen. De ongelijkheid groeit. Milikowski schrijft prettig en haar reportages zijn uitgebalanceerd. Ze laat een mooie mix van bestuurders, experts en ondernemers aan het woord. Wie een beetje ingevoerd is in de sociale geografie en planologie van Nederland, zal niet veel nieuws lezen. Echte eyeopeners zijn er niet. Jammer is dat illustraties ontbreken. Die stonden wel bij de oorspronkelijke reportages. Zoek haar naam en De Groene Amsterdammer op internet, dan kun je die daar integraal lezen en bekijken. En als je toch aan het struinen bent, surf dan ook naar het essay van Gert-Jan Hospers en Piet Renooy op gebiedsontwikkeling. nu: de hypochondrische stad, de stad in en na het coronatijdperk die niet meer ontmoet maar afstand houdt, waar tolerantie (in de trits van Florida: techniek, talent, tolerantie) vervangen is door een ander t-woord, toezicht, en dichtheid door distantie. Toen Milikowski haar afsluitende reflectie schreef, was corona nog niet aan de orde.