De ontbindende stilte van het uitsterven

1 september 2017
Auteurs:
René ten Bos
Denker des vaderlands, filosoof
Dit artikel is verschenen in: geografie september 2017
Opinie
uitsterven
FOTO: BART HEIRD

Stelt u zich het volgende voor: u roept, maar er is niemand die reageert. Alles om u heen blijft stil. Uw stemgeluid blijft een onbegrepen zuchtje wind in de wouden, in de woestijnen, op het water – het maakt niet uit waar u zich bevindt. Niet meer dan een siddering door de lucht, hoe wanhopig en woedend ook. Het medium waarin u zich bevindt resoneert niet langer. Hoe absoluut – letterlijk: losgemaakt – moet een werkelijkheid zijn waarin uw stem niet meer opgenomen is in een netwerk van herkenbare en betekenisvolle geluiden. 

Is dit een hel? Er moet een Hawaïkraai zijn geweest die zoiets als deze hel heeft meegemaakt. Hij vloog ooit door de regenwouden van de eilandengroep, maar door verlies aan leefomgeving is het dier in het wild uitgestorven. Ook door importbeesten: ratten of slangen die de eieren uit de nesten roven. Parasieten worden genoemd en ook jacht op zeldzame veren. Je hoeft niet veel moeite te doen om je voor te stellen dat ergens in een overgebleven stukje regenwoud een laatste Hawaïkraai een laatste siddering door de lucht liet gaan. Daarna: stilte. Een stilte van de ontbinding, want niets houdt zich nog aan afspraken. Het weefsel van gemeenschappelijkheid is weggerot. In 2002 werden de laatste exemplaren gespot. Sindsdien leven ze alleen nog in dierentuinen. Er zijn peperdure broedprogramma’s gestart en eind vorig jaar heeft men een poging gedaan vijf exemplaren te herintroduceren in Hawaï. Nadat binnen een paar weken drie exemplaren dood werden aangetroffen, heeft men de andere twee weer in een veilige dierentuin ondergebracht. Het is alsof de wouden de dieren niet meer wilden.

Hoe erg is het lot van een kraai? Kraaien zijn, als we dichteres Judith Herzberg mogen geloven, voor de meesten van ons lelijke en harde vogels. Net als eksters en meeuwen. Geen vertederende vogels. Geen paapjes, lijsters of nachtegalen. Nee, harde stadsbewoners – gewend aan urbane smerigheid en ontbinding. Lijkenpikkers, die, zoals een andere dichter, Harrie ter Balkt, het ooit uitdrukte, in een ‘reuk van rauwheid’ staan. Het duister, aldus ter Balkt, is de kraai goed gezind en met die kromme spijkerbek pikt hij toch graag op ‘de verkeerde plaatsen’ in de verkeerde dingen. De kraai heeft geen fijne reputatie. De kraai is antipoëzie. Wees dus eerlijk: wordt u droevig van het lot van de Hawaïkraai? Kan Hawaï niet heel goed zonder? Het leven op het eiland ging na die laatste siddering door de lucht gewoon door. 

Misschien moet u nu verder denken. De Hawaïkraai is niet zomaar een kraai. Aangepast aan een stedelijk milieu is hij niet. Het regenwoud is zijn huis. Daar komt bij dat het dier leed aan wat sommige extinctiebiologen ‘ecologische naïveteit’ noemden. Deze bestaat erin dat bepaalde endemische soorten binnendringende nieuwkomers niet per definitie als vijand herkennen. Er is voor deze soorten geen enkele reden aan te nemen dat bijvoorbeeld een mens, die ze voor het eerst zien, een gevaar voor hen kan zijn. We weten dat de eerste westerse reizigers naar afgelegen eilanden zich er altijd over hebben verbaasd dat de daar inheemse dieren geen reden zagen te vluchten. Van de Hawaïkraai weten we met zekerheid dat hij mensen in zijn biotoop vriendelijk verwelkomde en van tak tot tak mee hupte alsof hij gastvrijheid betrachtte. We weten ook dat deze kraai een behoorlijk intelligent dier moet zijn geweest, een dier waarvan het sociale en emotionele leven complex was, een dier dat om al deze redenen ook wel is omschreven als een ‘gevederde aap’. 

Ja, van alle slimme kraaien was de Hawaïkraai misschien de slimste. Ik geloof dat Tom Waits ooit over kraaien zong dat ze als ze tijdens het nestelen door mensen benaderd worden, ze niet, als veel andere soorten, in de aanval gingen, maar een nepnest maakten, iets waar de mensen dan vanzelf in zouden tuinen. Ze zijn ons doorgaans te slim af, maar de kraai op Hawaï zag zijn wereld toch uit elkaar vallen. 

Wordt u droevig van het lot van de Hawaïkraai?
Kan Hawaï niet heel goed zonder?
Hawaiikraai
Denker des vaderlands
René ten Bos

René ten Bos (Hengelo, 1959) is filosoof en organisatiedeskundige. Hij is hoogleraar filosofie aan de Faculteit der Managementwetenschappen van de Radboud Universiteit Nijmegen. Daar geeft hij ook filosofie aan geografen, planologen en milieuwetenschappers. Sinds maart 2017 is hij voor twee jaar benoemd tot Denker des Vaderlands. 

Als filosoof wil Ten Bos liever vragen opwerpen dan pasklare antwoorden geven. Hij stelt liever meningen ter discussie dan dat hij zelf meningen geeft. Hij houdt meer van meerduidigheid en dubbelzinnigheid dan van eenduidigheid. Meningen zonder problematische kanten zijn er volgens hem niet. Hij houdt van paradoxen, chaos en verwarring, maar vindt de zoektocht naar transparantie de rode draad in zijn werk. Zijn schrijf- en redeneertrant sluit daarbij aan: die is ook zoekend en dwalend, en kent (Jaap Tielbeke in De Groene Amsterdammer parafraserend) geen rechte lijnen, maar meanderende overpeinzingen en kronkelende paadjes die de lezer soms gedesoriënteerd achterlaten. 

Ten Bos houdt zich behalve met managementvraagstukken ook bezig met voor geografen interessante thema’s. In 2014 verscheen zijn boek Water. Een geofilosofische geschiedenis en in 2017 Dwalen in het antropoceen. In 2008 schreef hij Het geniale dier. Een andere antropologie over het verschil tussen mensen en dier, onze verhouding tot dieren, dierenrechten en de gevolgen van het ingrijpen van de mens in de natuur. Het uitsterven van diersoorten, een van de symptomen van het antropoceen, sluit hierbij aan en gaat hem aan het hart. Na een jaar werken in een slachthuis werd hij overtuigd vegetariër en op zijn armen heeft hij de inmiddels uitgestorven Tasmaanse buidelwolf laten tatoeëren. Daarentegen loopt hij graag rond in cowboylaarzen van slangenleer. 

‘De ontbindende stilte van het uitsterven’ in deze Geografie is een bewerking van de dieslezing die hij op 18 mei 2017 hield op de 94e verjaardag van de Radboud Universiteit. Zijn lezing was de aanloop naar de uitreiking van een eredoctoraat voor bioloog/etholoog/primatoloog Frans de Waal, door het Amerikaanse magazine Time in 2007 uitgeroepen tot een van de honderd invloedrijkste personen. Door zijn baanbrekende onderzoek vervaagde het verschil tussen mens en dier. 

De zogenoemde ‘zesde extinctiegolf’ grijpt veel sneller om zich dan tot nog toe werd aangenomen, zo blijkt uit een artikel op 10 juli 2017 in het Amerikaanse wetenschappelijke tijdschrift PNAS, Proceedings of the National Academy of Sciences. Drie biologen, onder wie Paul Ehrlich (bekend van The Population Bomb), analyseerden daarin de populatieontwikkeling tussen 1900 en 2015 van 27.600 gewervelde, op het land levende diersoorten, en in het bijzonder 177 zoogdieren. Van de gewervelden liepen bij 8851 soorten (32%) de aantallen en het leefgebied terug. Alle 177 zoogdiersoorten verloren meer dan 30% van hun leefgebied en ruim 40% zelfs meer dan 80%. 

Henk Donkers 

Het diffuse uitsterven

Het idee van verlies is onvermijdelijk verbonden met uitsterven. Maar weten we eigenlijk wel wat we verliezen? En wordt het verlies wel als verlies ervaren? De meeste mensen zullen nog nooit van de Hawaïkraai gehoord hebben. En evenmin van de Tasmaanse buidelwolf, de gouden pad, de Saoedi-gazelle, de Caribische monniksrob of de Japanse zeeleeuw – allemaal dieren die in deze of de vorige eeuw het loodje hebben gelegd. Het is moeilijk iets te missen als je er nog nooit van gehoord hebt. Je kunt immers niet iets kwijt zijn als je niet eens wist dat je het had. 

Een van de problemen met uitstervende diersoorten is dat de meeste niet echt spectaculair zijn. Het gaat vaak om knaagdieren, kikkertjes, kevertjes. Wat voor kraaien geldt, geldt misschien nog sterker voor weinig spectaculaire soorten: wie maakt het wat uit? 

Bovendien hebben we de meeste diersoorten niet eens in kaart gebracht. De Britse filosoof Timothy Morton schreef ooit dat de evolutie niet een film is die je op televisie kunt uitzenden. Hetzelfde geldt voor het uitsterven van soorten. Extinctie is meestal een ondoorzichtig iets. Verlies, als er al sprake is van verlies, is een diffuus proces wanneer het om het uitsterven van soorten gaat. Beesten, zoals de Angolese sabelantiloop, worden uitgestorven verklaard en weer herontdekt. Van sommige andere soorten, zoals de Tasmaanse buidelwolf, wordt gehoopt dat mensen hem door klonen weer terug kunnen brengen, iets wat men dan aanduidt als de-extinctie. Dat woord – de-extinctie – getuigt van zo’n overmoed dat we ons kunnen afvragen of de voorstanders wel weten hoe ondoorzichtig de processen zijn waarmee ze van doen hebben. Zou de Tasmaanse fauna echt gebaat zijn bij de herintroductie van de buidelwolf? Is er nog plaats voor zo’n dier? En zijn we er absoluut zeker van dat het dier is uitgestorven? Veel uitgestorven soorten krijgen de status van een cryptide: een soort waarvan we niet helemaal zeker weten of ze nog bestaat of niet. Extinctiebiologie kan ontaarden in cryptozoölogie – de buidelwolf of de kraai krijgt een bijna net zo mythische status als de yeti of het monster van Loch Ness. 

Maar goed, de gemiddelde extinctiebioloog is zich al lang bewust van de diffuse aard van extinctie. Het gaat, aldus de Australische onderzoeker Thom van Dooren, zelden om processen met ‘een scherp randje’. Daarom maakt men ook onderscheid tussen soorten extincties. Soms worden ze vernoemd naar grote biologen uit de geschiedenis. Ik geef wat voorbeelden. Een extinctie à la Linnaeus treedt op als er iets mis is in de relatie tussen een bepaalde soort en de omgeving waarin deze voorkomt, waardoor er steeds minder exemplaren en uiteindelijk geen exemplaren meer voorkomen. Een extinctie à la Wallace treedt op als er sterke vermoedens zijn, maar als de situatie niet helemaal duidelijk is, bijvoorbeeld omdat de soort niet systematisch onderzocht is of omdat het gebied goeddeels ontoegankelijk is. Een derde type extinctie wordt niet vernoemd naar een grote bioloog: van een Phoenix-extinctie is sprake als de soort is uitgestorven, maar er nog wel dna-materiaal voorhanden is, iets wat weer aanleiding geeft tot speculaties over feniksachtige herrijzenissen. Denk nog eens aan de Tasmaanse buidelwolf, maar je kunt ook denken aan de wolharige mammoeten op het Siberische eiland Wrangel. De ecologische extinctie heeft weer een ander karakter: de soort is misschien nog niet helemaal uitgestorven, maar heeft geen ecologische functie meer in het ecosysteem waarvan ze een onderdeel was. Wat is de ecologische rol van de Amoer-luipaard als er nog maar 30 of 40 van rondlopen?

Het positieve van deze soorten extincties is dat ze de hoop levend houden: er is schade aangericht, maar ergens lonkt het perspectief van herstel. Het World Nature Fund wist in 2015 te melden dat het aantal Amoer-luipaarden was verdubbeld: 60, misschien zelfs 80. In Zuid-Korea zijn wetenschappers serieus bezig de mammoet terug te klonen – ideaal voor de internationale ivoorhandel. Mogelijke successen in de strijd tegen extinctie bekoren ons nu eenmaal meer dan een echte, ondubbelzinnige extinctie. Die treedt op als er geen genetisch materiaal meer voorhanden is en het aantal exemplaren in de natuur geringer is dan 1. Van harde extincties worden we niet vrolijk. Als het om dieren gaat, zeker charismatische dieren, prefereren we zonder dralen de diffuse extinctie. 

In Zuid-Korea zijn wetenschappers bezig de mammoet terug te klonen – ideaal voor de internationale ivoorhandel

Sommige filosofen en ecologen worden zelfs zo droevig van radicale extinctie dat ze inmiddels opteren voor de extinctie van onze eigen soort. Deze aanhangers van de zogenoemde vrijwillige menselijke extinctie, Voluntary Human Extinction, stellen dat het nog goed kan komen met de planeet, ook al is de conditio sine qua non dat we daar zelf niet de vruchten van plukken. Sterker nog, het feit dat wij – en wij alleen – altijd de vruchten hebben willen plukken, is er de oorzaak van dat de wereldwijde extinctie zo hard om zich heen grijpt. Laat er geen misverstand over bestaan: extinctie is van alle tijden, maar het gaat nu wel knetterhard. Zo hard dat Elizabeth Kolbert, een wetenschapsjournaliste uit Amerika, in alle ernst spreekt van de ‘zesde massa-extinctie’. 

Wat betekent dit? Na de meteorietinslag in Yucatan lang geleden is het met dat uitsterven niet meer zó hard gegaan. Oorzaak: de mens. De mens is dus ook een soort meteoriet. De metafoor is kernachtig en gewelddadig: een meteoriet slaat in en de mens bootst dat na. Het gaat bij de homo sapiens om een invasieve, dus een inslaande of invallende diersoort. 

Achter al die metaforen gaat overweldigend wetenschappelijk bewijs schuil. Ik noem een paar gegevens die ik ontleen aan het werk van de blinde zeebioloog en geoloog Geerat Vermeij. Toen de mens ongeveer 15.000 tot 40.000 jaar geleden Amerika binnenviel, moet het er hebben gewemeld van grote soorten: reuzeluiaards, glyptodons, mastodonten en allerlei soorten grote hoefdieren. In enkele duizenden of tienduizenden jaren was het met de meeste soorten gedaan. Reeds 10.000 jaar geleden – de beruchte Neolithische Revolutie moest nog goed en wel op gang komen – waren alleen al in Noord-Amerika 33 van de 45 geslachten van de grotere soorten (zwaarder dan 44 kilo) uitgestorven. Dezelfde en soms nog dramatischer cijfers zijn moeiteloos te verzamelen op andere continenten. Er is ook overweldigend bewijs dat deze extincties ecologisch significant waren. Als grote hoeveelheden hoefdieren verdwijnen, heeft dat directe gevolgen voor de omgeving: gras wordt niet langer begraasd, bemest, platgelopen, enzovoorts. Relatief weelderige graslanden in het noorden van Siberië, Alaska en Canada maakten plaats voor de aanzienlijk minder productieve toendra. Als grote herbivoren uit Zuid-Amerika door de komst van de mens verdwijnen, zien we dat het regenwoud zijn open karakter verliest en steeds meer een gesloten bladerdak krijgt. Wie dus dacht dat de Amazone zoals we haar nu kennen, een natuurlijk oerbos is, wordt bij deze uit de droom geholpen. Ook aan de Amazone is niets menselijks vreemds. 

De mens is catastrofaal, veel meer nog dan ratten, slangen, geiten, wezels, vossen en andere notoire extinctieversterkers. Daarom zeggen sommigen dat een dergelijke soort zijn moreelexistentiële legitimatie reeds lang geleden is kwijtgeraakt. Het is beter onze biezen te pakken. Sympathieke gedachte vinden sommigen – laten we allemaal een pilletje slikken – maar het is wat moeilijk uit te leggen aan, laten we zeggen, ouders van kinderen of aan die kinderen zelf. Wat ik verontrustend vind aan de vrijwillige menselijke extinctiebeweging, is vooral dat de extinctie van de eigen soort kennelijk veel meer tot de verbeelding spreekt van filosofen dan de extinctie van andere soorten. Je zou kunnen spreken van een negatief narcisme. 

soortenafname

Een wereld met een overlever

Van Dooren heeft geklaagd over het feit dat er over de extinctie van precies die andere soorten geen groot verhaal te vertellen is. Er zijn kleine verhalen, die een enkeling weliswaar tot de verbeelding spreken – het uitsterven van een vogel op Hawaï of van een buideldier op Tasmanië raakt de een meer dan de ander – maar die de gemoederen in het algemeen niet zeer in beweging zetten. Typische extinctieliteratuur, van Van Dooren, Kolbert, Quammen en zo nog wat meer, levert ons een hoop vertellingen over verdwijnende of verdwenen diersoorten op, maar het is moeilijk er een pakkende synthese van te maken. 

Al die vertellingen lijken zich te verzetten tegen een overkoepelend betoog dat iedereen zou kunnen overtuigen. Extinctie, hoe erg ook, laat zich kennelijk niet begrijpen als de ondergang van het Romeinse Rijk, als de Franse Revolutie of als de Holocaust. Zonder twijfel omdat mensen niet in eerste instantie het kind van de rekening zijn. Het verhaal over de uitgestorven gouden pad is voor velen nu eenmaal minder heftig dan een verhaal over menselijke (zelf)uitroeiing. Empathie met amfibieën is nu eenmaal moeilijker op te brengen. 

Een andere reden voor het uitblijven van het grote dramatische narratief is dat de meeste extincties heel geleidelijk zijn, waardoor men het drama gewoon niet ziet. Zelfs de meteoriet die ooit op Yucatan insloeg, is misschien niet zo dramatisch geweest als men geneigd is te denken. Dat de dinosaurussen daarna massaal het loodje legden, hing wellicht niet alleen samen met die inslag, maar ook met het feit dat ze reeds lang leden onder de concurrentie van zoogdieren. Hierover is veel discussie. De inslag zou hooguit het beslissende duwtje over de rand zijn geweest. Hoe dan ook, geleidelijke processen die duizenden jaren duren, lenen zich niet voor drama of historie. Het gaat bij vertellingen vaak om genres die de tijd relatief kort moeten houden om boeiend te blijven. 

Er zijn nog meer redenen te bedenken waarom het grote verhaal niet op gang komt. Mensen zijn geneigd te denken dat extinctie zo onvermijdelijk is dat het zinloos is je ertegen te verzetten. De natuur gaat haar eigen ondoorgrondelijke gang. Als dieren het moeilijk hebben omdat een bepaalde diersoort erg domineert, is dat ook een aspect van de natuur en rest er weinig anders dan berusting. De mens als winnaar – wat valt er eigenlijk aan te doen? 

Ja, de natuur en wij. Geleerden hebben vaak opgemerkt dat ‘natuur’ enkel een begrip kon worden in samenlevingen die overdreven gecultiveerd zijn. Zoals de Duitse eco-historicus Joachim Radkau stelt: alleen samenlevingen die het hongerprobleem hebben opgelost, zijn in staat in moeraslanden of rotspartijen iets esthetisch te zien. Wie zich iedere dag zorgen maakt om eten, maakt zich niet druk over bepaalde wegkwijnende diersoorten. De verontwaardiging over de recente ‘moord’ op een neushoorn in een Franse dierentuin is wat dat betreft een teken van schijnheiligheid en luxe. En nu we het er toch over hebben: moord? Is dit wel het juiste woord? Nog steeds kunnen we dieren in juridische zin niet vermoorden. Dieren kunnen straffeloos gedood worden. Vraag dat maar eens aan politieke partijen die orde op zaken willen stellen in de Oostvaardersplassen door daar beesten af te schieten. Zou het afschieten van dieren moord zijn, dan zou extinctie mogelijkerwijs kunnen verschijnen als een massamoord en in dat geval hebben we onze grote geschiedenis. Maar de meesten van ons vinden niet dat het een massamoord is en dus wordt het geen grote geschiedenis. Het gaat hooguit om een tragisch nevengevolg, collateral damage op weg naar de grote antropomorfisering van de planeet. 

Interessante vragen doemen hier op. Er is door bijvoorbeeld filosofen waanzinnig veel over dierenrechten geschreven, maar we zien gek genoeg nauwelijks teksten over extinctie. Zouden we een dier bijvoorbeeld een recht op non-extinctie moeten kunnen geven? Dat leidt onmiddellijk tot andere vragen. Is het uitsterven van een soort te vergelijken met het sterven van een individueel exemplaar? Uitsterven lijkt iets groters te zijn dan de dood, al was het omdat het lijkt alsof het bestaan of het zijn zelf erdoor wordt aangevreten. Tegelijkertijd raakt de dood van een enkeling ons meestal toch harder, alsof extinctie te abstract en te wezenloos voor ons is om daadwerkelijk te bevatten. Daar ligt ook precies de charme van de eerder genoemde menselijke extinctie. Ik ben in mijn speurtocht naar filosofische teksten over het thema daadwerkelijk veel meer tegengekomen over de extinctie van onze eigen soort dan over die van andere soorten. Filosofen zijn dus – men kan dit niet genoeg herhalen – een antropocentrisch volkje. 

Extinctie, hoe erg ook, laat zich kennelijk niet begrijpen als de ondergang van het Romeinse Rijk, als de Franse Revolutie of de Holocaust

Er zijn andere redenen voor het gebrek aan drama inzake extinctie aan te wijzen. Het is denkbaar dat we wat meer weghebben van de tijdgenoten van Georges Cuvier dan we willen toegeven. Deze Cuvier leverde rond 1800 als eerste de bewijzen voor extinctie, maar het kwam hem op een orkaan van afkeuring en ongeloof te staan, want de natuur was volgens velen een plek van overdaad, een plek zonder schaarste, een plek ook zonder geschiedenis. Nature, as a place of plenty. Het idee van de zee als mare liberum – een idee dat verdedigd werd door onze eigen Hugo de Groot – is gebaseerd op de gedachte dat de natuur geen schaarste kent. Hoe kunnen, zo vroegen velen zich af, in een wereld zonder schaarste diersoorten uitsterven? De eenvoudige constatering dat een enkel exemplaar dood kon gaan, gaf kennelijk nooit aanleiding tot de gedachte dat een hele soort kon uitsterven. Vissen kon je gedachteloos wegvissen. Ze kwamen vroeg of laat toch weer terug. Dat was onderdeel van wat lange tijd gezien werd als de soevereiniteit van de zee of, meer in het algemeen, de soevereiniteit van de natuur. Deze soevereiniteit impliceerde ook dat de natuur haar eigen gang gaat en dat ze onafhankelijk van ons opereert: een door god aan het pruttelen gebrachte machine die wij als mens niet echt kunnen schaden. 

De laatste gedachte is nog steeds onuitroeibaar. Nadat Vermeij een fantastisch overzicht geeft van de oorzaken van extinctie en andersoortige verstoringen is het toch tijd voor wat troostende verhalen en wijst hij erop dat de geschiedenis van leven op onze planeet ondanks zeer ernstige catastrofes gewoon al 3,5 miljard jaar is doorgegaan. Zelfs onder de meest precaire omstandigheden blijkt leven ‘ongelooflijk hardnekkig’ te zijn. Dit is misschien wel de belangrijkste reden dat extinctie niet het grote verhaal is in de biologie: want leven, het leven dat altijd doorgaat, is het grote verhaal. 

Interessant is dan natuurlijk je af te vragen welk leven doordendert. Vermeij noemt twee categorieën. In de eerste plaats soorten die, ook onder moeilijke omstandigheden, geweldige verspreidingsmogelijkheden hebben. Denk aan kosmopolieten als plankton, insecten, virussen, varens waarvan de sporen door de wind verspreid worden, en aan organismen die zich aan wrakhout vastklampen. In de tweede plaats gaat het om soorten die een zeer snelle reproductiecapaciteit hebben in combinatie met het vermogen moeilijke omstandigheden redelijk tot goed te doorstaan. Voorbeelden zijn hier allerlei planten en gewassen. 

Vermeij sluit niet uit dat de mens ook goed past bij deze overlevers. De mens is immers kosmopolitisch, verspreidt zich met behulp van technologie erg gemakkelijk en heeft geen supersnelle reproductiecapaciteit, maar beschikt wel over een geweldig vermogen het nageslacht tegen gevaren van buitenaf te beschermen. Nu we zien we ook de reden waarom de menselijke extinctiebeweging vrijwillig is: de mens zal de zesde massa-extinctie vermoedelijk wel overleven. Ik geloof dat de bioloog Ed Wilson ooit zei dat de mens in één opzicht verschilt van andere primaten: zijn voortplanting lijkt eerder op die van bacteriën of virussen dan op die van orang-oetans en chimpansees. 

Misschien moet ik op dit punt iemand anders naar voren halen. Ik doel op de Nederlandse schrijver en dichter Jacques Hamelink (1939), wiens oeuvre grotendeels in het teken staat van de genadeloze strijd die mensen tegen de natuur hebben gevoerd. Men leze nog eens Ranonkel of de geschiedenis van een verzelving, uit 1969 waarin de natuur door ingrijpen van de mens, in de persoon van de soldaat Papa Boem, langzaam maar zeker verandert in een rottend slachthuis. Jaren later maakte Hamelink een prachtig gedicht met de titel ‘De bomen werden sinds eeuwen terneergedrukt’, waarin hij zich een voorstelling probeert te maken van hoe een wereld eruit ziet die maar één overlever heeft:

Het enige dier is de mens, in zijn teken –
Een breekbare regenboog – bedrijft hij vogelvlug liefde
En huist in zichzelf verdeeld in vliesdun geworden
kathedralen en schelpen.
De stilte hangt ademloos in ontbinding.
De aarde klinkt steeds verder in.

Ja, soms heb je dichters nodig. Je begrijpt ze niet altijd precies, maar dit beeld spreekt tot de verbeelding: de mens als enige overlever in een kalkachtige wereld. De aarde klinkt steeds verder in. En denk nu nog eens aan die kraai op Hawaï waarmee ik dit verhaal begon. Die kraai moet hebben geweten van het inklinken, van de zich ontbindende stilte.