Het maken van een Centraal Examen aardrijkskunde

1 mei 2017
onderwijs
Opinie
examen
FOTO: MARCIN KRZYZANOWSKI/FLICKR

De gemiddelde kandidaat zal er niet lang bij stilstaan, maar er is een heel proces vooraf gegaan aan het examen dat op zijn of haar tafel ligt. Alle vragen zijn intensief doorgesproken en gescreend op vakinhoud en taal. Er wordt heel wat gewikt en gewogen.

 

De basis voor het Centraal Examen is het examenprogramma dat geëxpliciteerd is in de syllabi voor de verschillende niveaus. De vragen in het examen moeten te herleiden zijn tot het examenprogramma. Het College van Toetsen en Examens (CvTE) is verantwoordelijk voor de Centrale Examens. Voor ieder vak is er een vaststellingscommissie van drie personen: een voorzitter uit het hoger onderwijs en twee docenten waarvan één de vakvereniging vertegenwoordigt en de ander de vakbonden. Het CvTE maakt een constructieopdracht voor een examen. In deze constructieopdracht staat bijvoorbeeld dat het examen vrijwel helemaal uit open vragen moet bestaan met een evenwichtige verdeling over de verschillende domeinen. Verder staan in de constructieopdracht richtlijnen voor het percentage scorepunten dat betrekking heeft op kaartvaardigheden, informatievaardigheden en standpuntbepaling. De opdracht schrijft voor dat het grootste deel van de vragen te typeren moet zijn als ‘productie’ of vrije verwerking en een kleiner deel als reproductie of identificatie. De constructieopdracht wordt overhandigd aan Cito (Centraal instituut voor toetsontwikkeling) dat de inhoud van het examen aanlevert.

Binnen Cito coördineren de toetsdeskundigen aardrijkskunde de inhoudelijke invulling van de examens. Zij doen dit in nauwe samenwerking met constructiegroepen. Dit zijn groepen docenten die een deel van hun tijd kunnen besteden aan het bedenken van opgaven. Het zijn dus altijd docenten die de opgaven bedenken.

Elke examenopgave bij havo en vwo heeft een centraal thema en bestaat meestal uit vier tot zes vragen. De eerste vraag is vaak een opstapvraag voor kandidaten. Een reproductie- of identificatievraag met vaak een redelijk hoge p-waarde. Daarna volgen enkele verdiepende vragen. De laatste vragen doen vaak een beroep op hogere denkvaardigheden. Kandidaten moeten in die vragen bijvoorbeeld analyseren of evalueren (uit de taxonomie van Anderson & Krathwohl, 2002). Idealiter vormt zo’n opgave een logisch geheel. Een examen vmbo bestaat uit zelfstandige vragen. Binnen de constructiegroepen wordt intensief samengewerkt. De constructeurs bespreken de bronnen en de bijbehorende vragen en antwoorden uitvoerig met elkaar. De toetsdeskundigen van Cito begeleiden dit proces. Nadat de proto-opgaven zo een aantal keer zijn bijgesteld, worden ze voorgelegd aan de vaststellingscommissie van het CvTE. Deze commissie geeft uitgebreide feedback, op basis waarvan de constructeurs weer verder kunnen werken aan de opgaven. Uiteindelijk velt de vaststellingscommissie een oordeel: staat een opgave goed genoeg in de steigers, dan kan deze een plekje krijgen in een proto-examen. Is de opgave nog niet goed genoeg, dan moet deze nog ingrijpend worden bijgesteld of soms worden geschrapt. Meestal gaat het om een tussenvorm: de opgave heeft duidelijk potentie en het thema is geografisch relevant en aansprekend, maar aan de vraagstelling moet nog gesleuteld worden.

De toetsdeskundigen stellen uit de gemaakte opgaven een proto-examen vast. Zij bewerken de opgaven en laten de afbeeldingen opmaken. Het proto-examen wordt vervolgens door vaststellingscommissie en toetsdeskundige uitvoerig besproken en weer bijgesteld. Daarna wordt het opgestuurd naar externe screeners. Dit zijn enerzijds wetenschappers, die we vragen vooral te kijken naar de inhoudelijke juistheid van de opgaven en anderzijds docenten. De toetsdeskundigen verwerken alle opmerkingen weer. Het examen begint vanaf die fase echt vaste vorm aan te nemen. De vaststellingscommissie en de toetsdeskundigen lopen het examen vervolgens opnieuw helemaal door. De vragen en antwoorden worden allemaal opnieuw heel kritisch bekeken en bijgesteld waar nodig. Daarna is het examen officieel vastgesteld. Helemaal af is het dan nog steeds niet. Collega toetsdeskundigen, geografen en niet-geografen screenen het examen en er vindt een screening  Nederlands plaats. De toetsdeskundigen zijn dan aan het fine-tunen. Daarna laten ze het examen even rusten. De voorzitter van de vaststellingscommissie en de toetsdeskundigen nemen het hele examen daarna nog eens door. De toetsdeskundigen lezen het examen, bronnenboekje en antwoordmodel in zijn geheel nog een keer aan elkaar voor. Bij dit ‘tegenlezen’ wordt soms nog wat gesleuteld aan de zinsopbouw en de relatie vraag-antwoord.

Ook na het tegenlezen is het examen nog niet helemaal af. Het wordt nog eenmaal in zijn geheel kritisch onder de loep genomen. Als de voorzitter van de vaststellingscommissie een handtekening plaatst bij het examen is het formeel af. Daarna volgt nog een drukproefcontrole en een erratumprocedure. Het is in dat stadium echter niet meer mogelijk om nog dingen te wijzigen. Het examen is af en wordt gedrukt. Het hele proces duurt ruim een jaar en er hebben dan zo’n 25 mensen naar het examen gekeken. Voor een beperkt aantal examens is budget om het uit te testen bij een groep leerlingen. Zo’n try-out is heel waardevol omdat het direct inzicht in leerlingenantwoorden geeft. Er zijn echter ook nadelen aan verbonden. Geheime examenvragen moeten dan worden uitgezet onder leerlingen en de kans dat er wat uitlekt of organisatorisch misgaat is altijd aanwezig. Bovendien is het kostbaar en het examen wordt er minder actueel van.

Ook al is een examen af en heeft Cito daarmee in principe haar werk gedaan. Echt af is een examen pas als kandidaten het hebben gemaakt en docenten het hebben gecorrigeerd. Pas dan valt vast te stellen of het een geslaagd examen was of niet. De afname is ook voor de examenmakers altijd een spannend moment.

Echt af is een examen pas als kandidaten het hebben gemaakt en docenten het hebben gecorrigeerd. Pas dan valt vast te stellen of het een geslaagd examen was of niet.