Geografisch denken op het centraal examen

1 mei 2017
Dit artikel is verschenen in: geografie mei 2017
onderwijs
Opinie
globe
FOTO: JOE LODGE/FLICKR

De AK-examens havo en vwo doen de laatste jaren gaandeweg een iets groter beroep op hogere denkvaardigheden. Ook het vmbo-examen zette in 2016 wat meer in op het leggen van verbanden in nieuwe contexten. Het belang van echt geografisch denken, dat de kern van ons vak vormt, komt daarmee nog nadrukkelijker aan bod. Het maakt de opgaven niet per se moeilijker.

 

Nieuwe contexten en vragen, maar een opbouw en vraagstelling in lijn met die van voorgaande jaren. Zo zijn de examens aardrijkskunde van 2016 in het kort te omschrijven. Ook voor 2017 zal dit gelden. Voor het vmbo was het vorig jaar de tweede keer dat het nieuwe programma aardrijkskunde getoetst werd. In 2015 was bewust gestreefd naar een ‘zachte landing’ van het nieuwe programma met veel vertrouwde formats. In 2016 is daarnaast bij een aantal vragen iets meer ingezet op het leggen van verbanden in nieuwe ruimtelijke situaties. Begrippen worden zo getoetst dat de kandidaat ze in een andere stad of regio kan gebruiken en op die manier aantoont geografisch te kunnen denken. 

Ook bij havo en vwo is de laatste jaren gaandeweg een iets groter beroep gedaan op hogere denkvaardigheden. Leerlingen moeten tijdens het examen niet alleen aantonen dat ze kennis kunnen onthouden en begrijpen, maar deze ook kunnen toepassen, analyseren en evalueren in nieuwe contexten.

Samenstelling examen

Bij alle vakken, dus ook aardrijkskunde, zijn docenten nauw bij de ontwikkeling van de examenvragen en -antwoorden betrokken. De constructiegroep die opgaven aanlevert, bestaat uit docenten en ook in de vakcommissie van het CvTE, die de examens vaststelt, geeft iedereen les. De examens worden gescreend door wetenschappers, collega-toetsdeskundigen én docenten. De toetsdeskundigen aardrijkskunde geven zelf les of hebben jarenlange ervaring als docent.

Herkenbaar

Vorig jaar verschenen in de media snel na de examens berichten over ‘herkenbare’ aardrijkskunde. Docenten gaven aan dat de examens aansloten op wat er op school was behandeld. Na de correctie vulden docenten de scores van hun kandidaten in via het programma Wolf van Cito voor een nadere analyse. Daaruit bleek dat de leerlingen bij het examen niet in tijdnood kwamen. Aan het eind sloegen ze niet meer vragen over dan elders in het examen. Er waren ook geen opgaven waar leerlingen massaal de mist in gingen. Veel vragen waren onderscheidend, dat wil zeggen: sommige leerlingen maakten ze goed, anderen juist slecht. Uit de analyses bleek bij havo en vwo een aantal vragen aan de makkelijke kant. Meer dan 80% van de leerlingen maakte deze goed. De examens als geheel werden vergelijkbaar met voorgaande jaren gemaakt. 

De docenten vulden ook een enquête in. Daarin geven ze aan dat ze de examens inhoudelijk goed vonden aansluiten op de lessen die ze gegeven hadden. Ze waren tevreden over de lengte van de examens en vonden dat de opgaven van het juiste niveau waren of wat aan de moeilijke kant (‘beslist geen weggevertjes’). Dat laatste gold iets meer voor het vmbo-tl- en het vwo-examen dan voor het havo-examen. Zie voor een uitgebreide analyse van de examens 2016 op geografie.nl/onderwijs/examens.

Correctievoorschrift

Discussiepunten waren er ook, vooral over het correctievoorschrift. Antwoorden van leerlingen zijn meestal geen replica van het antwoord in het correctievoorschrift, maar een benadering daarvan. De eerste en de tweede corrector moeten op basis van vakkennis beoordelen of het antwoord van een leerling voldoende overeenkomt met de strekking van het antwoord in het correctievoorschrift. Dit is niet altijd eenvoudig. Het is onmogelijk een sluitend correctievoorschrift te maken; het zou veel te uitgebreid worden en niet meer hanteerbaar zijn. Een leerling die een juist antwoord geeft ‘buiten het boekje’, hoort natuurlijk wel de scorepunten te krijgen. Die ruimte is er. 

Vuistregel is dat het antwoord van de leerling goed moet zijn zonder dat de corrector dit hoeft aan te vullen of aan te passen. Die stelregel geldt altijd bij toetsen met open vragen en is voor de meeste docenten dus bekende kost. Maar een docent die voor het eerst een examen corrigeert, kan er moeite mee hebben. Via het examenloket komen de laatste jaren soms meldingen binnen dat correctoren voor onvolledige of halfslachtige antwoorden toch de maximale scorepunten toekennen. Dat moeten we proberen te voorkomen. Want dan doen we de leerlingen die wél een volledig goed antwoord gaven, in zekere zin tekort. Zij krijgen voor een beter of vollediger antwoord hetzelfde aantal scorepunten. Daarmee verliest zo’n vraag zijn onderscheidende vermogen. Een examen moet betrouwbaar, valide en van het juiste niveau zijn. Én het moet goed onderscheid aanbrengen tussen leerlingen die wel goed en volledig antwoorden en zij die dit niet doen.

Bij open vragen die een beroep doen op een hoge denkvaardigheid is vaak sprake van uiteenlopende antwoordmogelijkheden. Het kan dan gebeuren dat een goed antwoord dat veel kandidaten noemen, niet in het correctievoorschrift staat. We proberen dit te voorkomen.

Examen voor leerling of voor school?

Het centraal examen is belangrijk in de bepaling of een leerling het examenprogramma beheerst, en zijn/haar geografische kennis en vaardigheden voldoende ontwikkeld zijn. De centrale examens zijn niet primair bedoeld om er scholen of docenten mee te beoordelen. Cito verleent de docenten via bijvoorbeeld de Wolfrapportage wel inzicht in de prestaties van hun leerlingen op het examen.

De splitsing in een centraal (CE) en een schoolexamen (SE) maakt het mogelijk om in het SE deels andere inhoud te toetsen dan in het CE én dit op een andere manier te toetsen. Daarmee hebben scholen en secties ruimte om veldwerk, onderzoek, GIS-opdrachten enzovoort op te nemen in hun onderwijsprogramma en die op een andere manier te toetsen. Leerlingen komen immers het best tot hun recht als ze hun kennis en vaardigheden op diverse manieren kunnen demonstreren. Voor schriftelijke toetsen heeft het KNAG een hulpkaart gemaakt die aansluit op de manier van vraagstelling tijdens het CE. Hiermee kunnen kandidaten ver voor het examenjaar al wennen aan de geografische vraagstelling.

Puntentoekenning

De puntentoekenning was in 2016 niet anders dan in andere jaren, maar vanuit het vmbo kwamen er wel vragen. We zetten de uitgangspunten daarom nog even op een rij.

Bij open vragen wordt voor elk juist antwoordelement in principe een scorepunt toegekend. Van deze richtlijn kan worden afgeweken als de gewenste antwoorden gemakkelijk zijn af te leiden uit een bron of als ze in elkaars verlengde liggen. Er zijn ook vragen waarbij de leerling een keuze moet maken en die vervolgens moet beargumenteren. Als de leerling bij de eerste deelvraag kan kiezen uit twee mogelijkheden, wordt daarvoor geen punt gegeven, omdat de kans te groot is (50%) dat de leerling goed gokt. Het punt wordt dan alleen toegekend bij een combinatie van de juiste keuze en de juiste argumentatie daarvoor. Moet de leerling bij de eerste deelvraag kiezen uit meer dan twee alternatieven, dan krijgt hij wél een scorepunt voor een juiste keuze én een punt voor de juiste argumentatie.

Vooruitblik

Gezien de vele ontwikkelingen in het onderwijs zullen ook de aardrijkskunde-examens veranderen. De trend om in de examens wat meer aandacht te besteden aan hoge denkvaardigheden wordt voortgezet. In de taxonomie van Anderson & Krathwohl gaat het dan vaak om analyseren of evalueren. Deze vragen kwamen ook al voor in de examens van 2016. Ze zijn niet per se moeilijker dan andere vragen, maar toetsen wel echt het geografische denken.

Het huidige examenprogramma vmbo loopt nu enkele jaren. Eventuele knelpunten in het programma zoals de omvang zullen meegenomen worden in het ‘klein onderhoud’ van de syllabus voor 2019.

Voor havo en vwo zal respectievelijk in 2019 en 2020 het eerste examen bij het nieuwe programma afgenomen worden. De veranderingen in de domeinen D en E krijgen uiteraard een vertaling in de examens. 

 

BRONNEN

www.cito.nl
www.examenblad.nl

 

LEES MEER