Het KNAG en de koloniale erfzonde

16 juni 2023
Auteurs:
Virginie Mamadouh
Geografie, Planologie & Internationale Ontwikkelingsstudies, Universiteit van Amsterdam
Dit artikel is verschenen in: geografie juni 2023 - lustrumeditie
150 jaar KNAG
dekolonisatie
Kennis
FOTO: KANTOOR VOOR VOORLICHTING EN RADIO OMROEP NIEUW-GUINEA/NATIONAAL ARCHIEF
In 1959 ging het KNAG een laatste keer op expeditie, naar het Sterrengebergte in toenmalig Nederlands-Nieuw-Guinea.

Dekolonisering zonder einde?

Het KNAG, de geografische wetenschappen en het aardrijkskundeonderwijs hebben hun wortels in de koloniale tijd. Bezinning op dat verleden is nodig om tot dekolonisatie van kennis te komen.

 

Geografische genootschappen, zoals het KNAG, en de moderne geografie ontstonden in nauwe verbintenis met de koloniale projecten van Europese staten in de 19e eeuw. Het is dan ook niet vreemd dat het KNAG recentelijk een spijtverklaring heeft gepubliceerd die refereert aan deze geschiedenis. De formele dekolonisatie sinds de Tweede Wereldoorlog heeft weliswaar verandering gebracht in onderzoek, onderwijs en genootschapsactiviteiten, maar in de samenleving en wetenschap is het debat over dekolonisering verre van voltooid.

In 2015 werd de dekolonisering van de universiteit geëist bij de bezetting van het Maagdenhuis in Amsterdam, en de debatten in academisch Nederland duren sindsdien voort, veelal onder invloed van internationale studenten en onderzoekers. Het Chief Diversity Officer Team (er is geen Nederlandse term voor) van de Universiteit van Amsterdam publiceerde eind 2021 een Decolonization Toolkit, waarmee medewerkers en studenten zichzelf en de UvA kunnen helpen dekoloniseren.

Ook in het aardrijkskundeonderwijs zoeken geografen sporen van het koloniaal project met de bedoeling deze te verwijderen. In 2021 schreef Renée Gulikers er haar masterscriptie over aan de Universiteit Utrecht. Een jaar later organiseerde het KNAG enkele workshops bij de Onderwijsdag in april 2022, en een netwerkbijeenkomst voor belangstellende leraren in september 2022.

In deze lustrumspecial duiden we de dekolonisatiedebatten in de geografie langs twee lijnen. Eerst analyseren we de rol van het KNAG in zijn 150-jarig bestaan. We putten daarvoor uit het themanummer ‘Honderd jaar Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap’ van Riemer Schrader in het Geografisch Tijdschrift Nieuwe Reeks (1974), verslagen van toespraken tijdens KNAG-lustra de afgelopen 150 jaar, en enkele publicaties over de geschiedenis van de Nederlandse geografie. Dan zoomen we in op het internationale debat over dekolonisering, en proberen een eerste beeld te krijgen van hoe Nederland met de dekolonisering van de geografie kan omgaan.

De erfzonde: oprichting KNAG en vroege jaren

Om iets zinnigs te kunnen zeggen over de mate waarin het KNAG gedekoloniseerd is, moeten we eerst inzicht hebben in hoé koloniaal het KNAG eigenlijk in het begin was. Dat inzicht is kristalhelder: het KNAG is gebouwd op de fundamenten van het Nederlandse koloniale project. Al bij de oprichtingsvergadering wordt gesteld dat het Aardrijkskundig Genootschap (aanvankelijk zonder ‘Koninklijk’, hierna toch: KNAG) moet gaan over het invullen van de witte vlekken op de wereldkaart, ook ten behoeve van handel, scheepvaart en industrie, van kolonisatie en emigratie. Hierbij moet het genootschap vooral niet geleerd overkomen, want dat schrikt de ‘lekenleden’ (in de praktijk zakenlieden en politici, vaak met een belang in het Nederlands koloniaal project), die de beurs zouden kunnen trekken voor mogelijke expedities, maar af. In de eerste decennia is de voornaamste activiteit dan ook expedities organiseren naar Nederlands-Indië, Suriname en de Antillen en over die gebieden rapporteren in het Tijdschrift van het Aardrijkskundig Genootschap. In de decennia daarna wordt de invloed van het bedrijfsleven alleen maar groter. Begin 20e eeuw, als het KNAG zijn tweede 25 jaar ingaat, domineren koloniale ambtenaren en zakenlieden het bestuur. Deze willen het liefst dat het genootschap zich richt op de verkenning en exploitatie van bodem en bodemschatten in de koloniën. Wanneer de KNAG-notabelen E. Heldring (directeur van de Koninklijke Nederlandse Stoomboot Maatschappij en voorzitter van de Amsterdamse Kamer van Koophandel) en H.C. Rehbock (bestuurder bij de Nederlandsche Handelsmaatschappij) ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan de matrijs van de Plancius-medaille aan het KNAG aanbieden, siert de achterkant de legendarische Houtman-expeditie en de zinspreuk ‘De Handel volgt de Wetenschap’. In die tijd een passende typering.

Het betekent ook dat het KNAG nog relatief weinig geeft om aardrijkskundeonderwijs en de geografie van Nederland, wat bijdraagt aan afsplitsingen, namelijk van de Geografische Vereniging, de Vereniging voor Economische (en later Sociale) Geografie, en de Nederlandse Vereniging voor Kartografie. In die zin kunnen we inderdaad spreken van ‘de koloniale erfzonde’ van het KNAG, het is een – toch een beetje weggemoffelde – fundering van de institutie.

FOTO: BEN GRISHAVER/UFB PHOTO & DESIGN
In kaart gebracht met kapmes en kompas (2003) wijdt 73 pagina's aan de objecten die het KNAG van over de hele wereld meenam, zoals dit dansmaskertje van de Leti-cultuur op de Kei-eilanden (Molukken). Dit erfgoed bevindt zich nog altijd in Nederland (Tropenmuseum).
FOTO: RENÉ VAN DER KROGT
Op de achterzijde van de Plancius-medaille prijkt de Houtmanexpeditie, ‘de eerste Nederlandsche vloot naar Indië, 1595’, met daarboven de spreuk: ‘De Handel volgt de Wetenschap’.

De Indonesische onafhankelijkheid en het KNAG

De Indonesische onafhankelijkheidoorlog (1945-1949) wordt aanvankelijk genegeerd. In 1949 verschijnen er in het tijdschrift nog ronkende verhalen over hoe de Indische economie een recordgroei laat zien en er wordt materiaal van expedities uit de jaren 30 gepubliceerd. Een van de weinige momenten waarop er iets van de vrijheidsstrijd in Nederlands-Indië doorschemert, is als oud-voorzitter Felix Vening Meinesz (naar wie het nieuwe gebouw van Geowetenschappen in Utrecht is genoemd) op 7 december 1946 na terugkomst uit de Verenigde Staten tijdens een lezing wordt gevraagd hoe ‘de Amerikanen’ over ‘ons Indisch probleem’ denken. Meinesz reageert verbolgen dat de ‘Amerikaanse krant op massaverkoop is ingesteld’ en daarom ‘publiceert wat het publiek graag leest’. En het Amerikaanse publiek ‘denkt gaarne terug aan de eigen vrijheidsstrijd en vindt dat de koloniale volken rijp gemaakt moeten worden voor zelfbestuur’. Voor het 75-jarig jubileum in 1948 kiest het KNAG wel voor een ‘veilig’ modern onderwerp: luchtfotografie. Ook krijgen de overgebleven koloniën, Suriname en Nieuw-Guinea, ineens veel meer aandacht.

In de Oost, Indonesië intussen, blijven Nederlandse geografen, zoals cartografisch pionier Ferdinand Jan Ormeling Sr op de topografische dienst, op post, ook na de soevereiniteitsoverdracht. Zij stichten er geografie-afdelingen op universiteiten en leiden een eerste generatie Indonesische geografen op. Daar wordt de transitie van een koloniaal project naar een ‘ontwikkelings- en scholingsproject’ snel ingezet. Pas in de tweede helft van de jaren 50 vertrekken de Nederlandse geografen, als de politieke situatie in Indonesië meer gespannen raakt.

In Nederland is de interesse voor koloniale avonturen bij geografen op universiteiten ondertussen afgenomen. Zij richten zich op onderzoek voor de Nederlandse wederopbouw en welvaartsstaat. Nog éénmaal gaat het KNAG op expeditie, naar het Sterrengebergte in Nieuw Guinea (1959). Met cameraploeg en helikopter wordt het Nederlands koloniaal onderzoek met veel vlagvertoon vastgelegd. De expeditie wekt nauwelijks interesse in academische kringen. Daarbij lezen aardrijkskundedocenten liever het Geografisch Tijdschrift van de Geografische Vereniging dan het Tijdschrift van het Koninklijk Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap (TAG), en begint het lekenledenbestand in de jaren 50 toch echt te vergrijzen. Vanaf 1960 vinden dan ook fusiebesprekingen plaats met de eerder afgesplitste verenigingen en ontstaat in 1967 het KNAG Nieuwe Stijl, waarin de schoolaardrijkskunde én de academische geografie veel prominenter worden.

Dekolonisatie en de Nederlandse geografie

Als de verhoudingen tussen Nederland en Indonesië zich herstellen, worden de banden tussen Nederlandse en Indonesische geografische instituten weer aangehaald. In 1972 wordt op initiatief van het KNAG een excursie naar Indonesië aangeboden in samenwerking met Indonesische geografen. Gerard Hoekveld gaat mee en schrijft in de KNAG-nieuwsbrief hoe blij hij is dat de Indonesiërs de ‘bezetters’ van weleer zo welwillend ontvangen. Hoekveld hoopt dat excursies op basis van gelijkheid zullen leiden tot beter wederzijds begrip.

Intussen is de onderzoeksagenda van de geografische discipline ingrijpend veranderd. De latere hoogleraar Ad de Bruijne rapporteert met collega’s in 1976 dat de ‘ontbinding van de grote koloniale rijken in de tweede helft van de 20e eeuw een versterkte belangstelling voor het zgn. ontwikkelingsvraagstuk met zich heeft meegebracht. Verhoudingen tussen westerse en niet-westerse (vreemde) culturen en samenlevingen werden nu eerder ervaren als betrekkingen tussen rijke en arme landen.’ De geografie van ontwikkelingslanden is geboren. In de jaren 70 en 80 zullen discussies over het kolonialisme vooral in deze subdiscipline terugkomen. Zijn de ‘betrekkingen tussen rijke en arme landen’ nu wél of niet verantwoordelijk voor onderontwikkeling in arme landen? In andere woorden: is er sprake van neokolonialisme? En kan men door de vorm van ontwikkelingssamenwerking iets aan die verschillen tussen arm en rijk te doen? Het debat tussen het ‘moderniseringsperspectief’ en het ‘afhankelijkheidsperspectief’ zal hete discussies opleveren binnen de kleine wereld van de Nederlandse geografie.

In de geografie van ontwikkelingslanden blijven dan ook koloniale bananenschillen opduiken. In 1981 ontstaat een controverse als de Utrechtse Universiteitsraad (een medezeggenschapsorgaan waarin op dat moment ook studenten een belangrijke stem hebben) besluit dat de Utrechtse sociaal geografen hun samenwerking met de Indonesische Gadjah Mada-universiteit in Yogjakarta moeten opzeggen. Indonesië is immers een dictatuur die de mensenrechten schendt, en de samenwerking leidt enkel tot het versterken van het onderwijs van de heersende elite. Hoogleraar geografie van ontwikkelingslanden Jan Hinderink (onlangs overleden, zie Geografie, februari) en Indonesië-expert Milan Titus waarschuwen in 1981 in het Utrechts Nieuwsblad: ‘In Indonesië beschouwt men dit besluit als koloniaal ingrijpen.’ En wil Indonesië ooit een democratie worden, dan hebben ze daar toch ook een kritisch denkende hoogopgeleide bevolking nodig? Daar kan een samenwerkingsverband nu juist aan bijdragen. Hier zie je heel concreet enkele van de grootste dilemma’s in dekoloniseringsdebatten.

FOTO: COLLECTIE HENK HUISMAN
De samenwerking tussen de Universiteit Utrecht en de Indonesische Gadjah Mada-universiteit in Yogjakarta werd in 1981 door progressieve studenten in de medezeggenschap ter discussie gesteld, maar kon uiteindelijk worden voortgezet.

Onvoltooide dekolonisering van kennis

De huidige debatten binnen geografie over dekolonisatie ontlenen weinig aan deze Nederlandse geschiedenis. Ze worden vooral gevoed door de discussies in de Anglo-Amerikaanse geografie. Een handig overzicht hiervan biedt het boek Decolonizing Geography, van de Britse geografe Sarah Radcliffe (zie de bespreking in Geografie, november/december 2022).

In de Engelstalige geografie is in de loop der jaren een postkoloniale stroming ontstaan, die sterk focust op de doorwerking van koloniale representaties in het heden. Deze stroming is geworteld in voormalige Britse koloniën, vooral India en in het Midden-Oosten. Binnen die debatten is er echter steeds meer kritiek op de term ‘postkoloniaal’. Die suggereert immers dat wij leven in een periode na het einde van het kolonialisme (in plaats van met de erfenis van het kolonialisme). ‘Post’ wekt ten onrechte de indruk dat het kolonialisme een verschijnsel uit het verleden is, dat het voorbij is. De Brits-Canadese geograaf Derek Gregory spreekt over ‘het koloniale heden’ in zijn analyses van het Israëlisch-Palestijns conflict en de interventies van de VS in Afghanistan en in Irak. Ook vele hedendaagse intercontinentale migratiestromen zijn direct verbonden met het koloniale tijdperk. In Groot-Brittannië zeggen migranten uit voormalige koloniën: We are here because you were there (Wij zijn hier, omdat jullie daar waren) . Anderen voegen toe: The empire strikes back (Het koloniale imperium slaat terug).

Inmiddels zijn er radicalere stromingen die de dekolonisering van kennis voor ogen hebben. Ze zijn ontstaan in voormalige vestigingskoloniën in de Amerika’s en Oceanië, waar Europese kolonisten de overhand kregen en bij de onafhankelijkheid van de wingewesten ‘Europese’ denkbeelden bleven reproduceren. Dekolonisering gaat hier over het problematiseren van de eurocentrische visie op de eigen geschiedenis en samenleving. Kort samengevat: ‘Amerika is niet ontdekt.’ Het continent was niet leeg voor de aankomst van de Europese kolonisten. Hun vestiging ging gepaard met genocide onder de inheemse bevolking, en grootschalige gedwongen volksverhuizingen bij de trans-Atlantische slavenhandel.

In de Engelstalige vestigingskoloniën wordt nu meer aandacht gevraagd voor inheemse bevolkingsroepen, culturen en kennissystemen (Indigenous knowledges and geographies) én voor Afro-Amerikanen en de racialisering van de samenleving bij en sinds de afschaffing van de slavernij (Black geographies).

Latijns-Amerika heeft niet alleen te maken met een oud moederland in Europa en een zeer diverse bevolking, het midden en zuiden van Amerika moeten ook het hoofd bieden aan de hegemonie van de VS in dat deel van de wereld. Zozeer dat de VS het hele continent voor zichzelf claimen – zowel taalkundig met het naamwoord ‘Amerikaan’, als geopolitiek met de Monroe-doctrine. Hier wordt ‘kolonialiteit’ (de term verwijst naar denkwijzen en universele categorieën die hiërarchische machtsverhoudingen tussen groepen mensen rechtvaardigen) geanalyseerd als een fundamenteel kenmerk van moderniteit. Denkers als de Peruaanse socioloog Aníibal Quijano en de Argentijnse taalkundige Walter Mignolo laten zien hoe kennisproductie samengaat met kapitalisme, uitbuiting, dehumaniseren van groepen mensen, racisme, seksisme en antropocentrisme.

Dekolonisering in Nederland?

Op dit moment zijn de Amerikaanse Indigenous geographies het meest zichtbaar in de internationale geografie, maar hun lessen voor onderzoek en onderwijs zijn niet direct toepasbaar in Nederland. Toch is het debat uiterst relevant voor Nederland. De voorbeelden laten goed zien hoe plaats en individuele geschiedenis in elkaar grijpen én hoe breed de agenda van de dekolonisering van kennis is. Het gaat om racisme, stereotypen en vooroordelen in onze samenleving, en vooral om de relatie tussen hier en daar en (het bestrijden van) vooroordelen en stereotypen over mensen elders op de wereld.

Het KNAG heeft zijn relatie tot de voormalige koloniën over de tijd aangepast. Door nieuwe perspectieven en dialogen te zoeken, maar heel lang ook door het schuldige verleden een beetje dood te zwijgen. Sinds januari gaat het KNAG klip-en-klaar in op het eigen koloniale verleden. Toch reikt het KNAG nog altijd de Plancius-medaille uit, vernoemd naar de officiële kaartenmaker van de Vereenigde Oostindische Compagnie (zie ook Geografie november 2022) en is het genootschap ook best een beetje trots op de kaartenverzameling, al stamt deze grotendeels van het ‘KNAG oude stijl’. Open kaart, de lustrumtentoonstelling in het Allard Pierson, staat wel uitgebreid stil bij de controverses rondom de kaartenverzameling.

Wat moeten Nederlandse geografen nu nog met dekolonisering? Een paar aandachtspunten kunnen wij wel meegeven na onze verkenning van de geografische debatten. Wij noemen er vier.

Taalgebruik
In het Nederlands is het tijdschrift OneWorld (o ironie, want de hegemonie van het Engels als kennistaal is een markante uitwas van kolonialiteit) een platform waar koloniaal taalgebruik wordt geproblematiseerd – met allerlei controverses en contradicties. Neem het verbannen van namen waarvoor de betrokkenen eerder hard gevochten hebben (inheemse bevolkingsgroepen). En het verspreiden van controversiële etymologische verklaringen die ooit door voorstanders van rassenscheiding zijn gepopulariseerd (mulatten). Om maar te zwijgen over de vicieuze cirkel van eufemismen: een nieuw, neutraal, woord zonder verandering van sociale relaties wordt snel gekleurd door de bestaande vooroordelen. Denk aan migrant, minderheden, allochtoon, persoon met een migratieachtergrond.

Contextualisering
Het delen van kennis van hier en nu is verbonden met het verbeelden van toen en daar. Daarvoor zijn geografen en aardrijkskundeleraren goed toegerust, maar het is belangrijk de complexiteit van relaties steeds zichtbaar te houden. Hoe kun je verschillende perspectieven zichtbaar maken? Hoe kun je problematische perspectieven benoemen zonder ze verder te verspreiden? En hoe ga je om met generaliserende uitspraken wanneer ‘hier’ en ‘daar’ niet scherp van elkaar gescheiden zijn?

Uitbuiting
Dekolonisering lijkt vooral over identiteiten te gaan, maar niets is minder waar. Het fundament is uitbuiting van de natuur, van hulpbronnen, van dieren, van andere mensen: slavenarbeid, herendienst, dwangarbeid en door erbarmelijke armoede afgedwongen kinderarbeid en loonarbeid. Hiërarchische representaties die deze uitbuiting rechtvaardigen, worden aan de kaak gesteld in een dekoloniaal perspectief. Discussies over dekolonisering van kennis houden direct verband met discussie over de ecologische voetafdruk van rijk en arm (kaart), klimaatverandering, fair trade, degrowth en dergelijke. De Canadese bioloog Max Liboiron (van metis komaf) schrijft: ‘Vervuiling is kolonialisme.’

BRON: GLOBAL FOOTPRINT NETWORK (13 OKTOBER 2010)
De ecologische voetafdruk is afgemeten aan het aantal hectaren door mensen aangetast gebied (per hoofd van de bevolking in dat land). Lichtere tinten duiden op een lagere ecologische voetafdruk per hoofd van de bevolking, donkere tinten op een hogere. De mondiale ecologische footprint is een optelsom van zes factoren, namelijk (de voetafdrukken van) akkerland, begrazing, bossen, visgronden, koolstof en bebouwd land.

Ethische kwesties
Dekolonisering brengt ethische kwesties ook centraler in de klas en in het onderzoek, want hiërarchische verhoudingen tussen leerkrachten onderling, met leerlingen, tussen onderzoekers onderling en met participanten in het onderzoek worden steeds belangrijker. Het is een grote opgave voor het KNAG en voor opleiders om handvatten aan te reiken om minder hiërarchische verhoudingen te scheppen. Als inspiratie, maar nooit als kant-en-klaar model. Want dat zou per definitie opgelegd worden zonder oog voor de specifieke lokale dynamiek.

Dekolonisering: gebed zonder einde?

Dekolonisering wijst niet naar een ideale eindtoestand waar de invloed van kolonisatie weggegumd zou zijn, noch naar een probleemloze en conflictvrije wereld waarin allen gelijk zouden zijn.

Dekolonisering is zonder einde, een doorgaand pleidooi voor meer bewustwording van en inzicht in de manier waarop kennis bestaande hiërarchische en uitbuitende relaties legitimeert en reproduceert. Het is een pleidooi meer aandacht te hebben voor licht- en schaduwzijden die nauw met elkaar vervlochten zijn. Want de neiging bestaat de zonnige kant van moderniteit en kolonialiteit te benadrukken. Het opnieuw zichtbaar maken van die schaduwzijden is nog maar net begonnen. De digitale beschikbaarheid van het KNAG-archief gaat ongetwijfeld tot vondsten leiden die het bestuur in verlegenheid brengen. Maar met het zichtbaar worden van die erfzonde wordt ook een verantwoordelijkheid zichtbaar voor de Nederlandse geografie om een eigen verhaal over kolonialiteit en dekolonialiteit te schrijven. Een verhaal waaraan inderdaad geen einde zal komen.

 

BRONNEN

  • De Bruijne, G.A., Hardeman, J., & Heins F.J.J. (Red.) (1976). Perspectief op Ontwikkeling. Bussum: Romen.
  • Faber, T. (2020). ‘Meester wat doet het n-woord in mijn aardrijkskundeboek?’ OneWorld https://www.oneworld.nl/lezen/opinie/meester-wat-doet-het-n-woord-in-mijn-aardrijkskundeboek/
  • Gregory, D. (2004). The colonial present: Afghanistan, Palestine, Iraq. Malden (MA): Blackwell.
  • Gulikers , R. (2021). De dekolonisatie van het aardrijkskundeonderwijs. Universiteit Utrecht.
  • Liboiron, M. (2021). Pollution Is Colonialism. Durham (NC): Duke University Press.
  • Radcliffe, S. A. (2022). Decolonizing geography: an introduction. Cambridge (VK): Polity Press.
  • Schrader, R. (1974). Honderd jaar Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap. Geografisch Tijdschrift Nieuwe Reeks, 8(4), 234-402.
  • Van der Velde, P.G.E.I.J. (1988). Van koloniale lobby naar koloniale hobby. Het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap en Nederlands-Indië, 1873-1914. Geografisch Tijdschrift Nieuwe Reeks, 22(3), 211-221.
  • Wentholt, A.A.M.M. (red.) (2003). In kaart gebracht met kapmes en kompas, met het Koninklijk Nederlands Aardrijkskundig Genootschap op expeditie tussen 1873 en 1960. Heerlen/Utrecht: ABP/KNAG.