Honderden dorpen in Spanje zijn al decennia verlaten. Gebouwen vervielen tot met bramen overwoekerde ruïnes, en erosie van de verwaarloosde akkers leidt tot het dichtslibben van stuwmeren. Maar er is hoop voor dit Spaanse erfgoed. In sommige gehuchten strijken nieuwe bewoners neer die de huizen herbouwen en de akkers inzaaien.
In de jaren 1990 emigreerde mijn zus met haar vriend naar een verlaten dorp in de voorlopers van de Spaanse Pyreneeën. Zij waren er samen met drie anderen de eerste bewoners na ruim dertig jaar leegstand. Na maanden onderhandelen kochten ze er een huis met 7 hectare grond en twee schuren met ingestort dak.
Het leven was er uitdagend. De balken van de vloeren van hun huis waren rot, het dak lekte en de wind had vrij spel door de raamloze vensters. De weg ernaartoe was alleen bij droog weer per auto begaanbaar. Elektriciteit was er wel, maar als de koelkast aansloeg, dimde het licht in het hele gehucht. Voor water waren ze aangewezen op een beek die een kilometer stroomafwaarts over de weg stroomde.
In de jaren die volgden, knapten ze het huis op en begonnen een geitenboerderij. Met een groeiend aantal dorpsgenoten van allerlei nationaliteiten verbeterden ze de basisvoorzieningen van het dorp.
Lange tijd dacht ik dat de keuze van mijn zus en zwager vrij uniek was. Later ontdekte ik dat er veel meer mensen zijn die kiezen voor een leven in een verlaten dorp. Wat beweegt hen en welke obstakels moeten zij overwinnen om een bestaan op te bouwen op zo’n afgelegen plek?
Neo-rurales
De nieuwe inwoners van deze dorpen noemen zich de neo-rurales, de nieuwe plattelanders. Ze worden aangetrokken door de kansen die de dorpen bieden. Het gebrek aan strakke regels maakt het mogelijk dromen waar te maken en er bijvoorbeeld een huis van stro te bouwen of in een yurt te gaan wonen.
Het ritme van de seizoenen bepaalt het leven in het dorp. Mensen die zich niet thuis voelen in de veeleisende maatschappij, vinden er een leven off the grid, een plek waar zij mentale spinnenwebben kunnen opruimen. Anderen komen er met het doel duurzamer te leven, hun milieu-voetafdruk te verkleinen en bijvoorbeeld zelfvoorzienend te zijn.
De dorpen liggen meestal zo afgelegen dat het vrijwel ondoenlijk is een baan te vinden op acceptabele reisafstand van huis. Veel van de nieuwe bewoners verrichten dan ook een paar maanden per jaar seizoenswerk op campings, in restaurants of in de hoger gelegen skigebieden. Dat levert vaak voldoende op om de rest van het jaar mee rond te komen, omdat hun woonlasten laag zijn.
Eerste kooprecht
Een huis kopen in een verlaten dorp is niet duur, maar vergt veel geduld. De panden in de meeste dorpen zijn particulier bezit en de oorspronkelijke eigenaren doorgaans lastig op te sporen. Tijdens de Spaanse burgeroorlogen zijn veel archieven verloren gegaan. Als het al lukt de eigenaar te achterhalen, blijkt die vaak overleden en moet er met de erfgenamen onderhandeld worden. Het Spaanse erfrecht is ingewikkeld en als ook maar één erfgenaam de verkoop van het onroerend goed blokkeert, gaat de zaak niet door.
Dan zijn er nog herders die de gronden rondom het dorp pachten. Zij hebben het eerste kooprecht. Zij zijn meestal niet geïnteresseerd in de ruïnes, maar willen de gepachte grond niet zomaar opgeven. Hun kuddes moeten in de zomer op de koele berghellingen kunnen grazen en in de winter weer over eigen grond naar de beschutte dalen teruggebracht worden.
Vóór de verkoop van een huis moeten de bijbehorende percelen in kaart gebracht worden. Ook dat is ingewikkeld, omdat ze vaak vagelijk zijn gedocumenteerd als ‘het land achter de schuur van Pedro’ of ‘de grond tussen de beek en de grote kurkeik’. Daarbij grenzen de percelen die bij een huis horen lang niet altijd aan elkaar. Ze bestaan bijvoorbeeld uit een amalgaam van verwaarloosde akkers, stukjes bos en steile rotsen of delen van een rivier. En onroerend goed opsplitsen kan lang niet altijd, omdat de Spaanse wetgeving eisen stelt aan de minimale grootte van een perceel.
Eigendom gemeente
Je hebt ook verlaten dorpen die eigendom van de gemeente zijn. Zoals het gehucht Sasé in de Solana-vallei in de provincie Huesca, waar Pepe woont met zijn honden en een loslopende ezel. Hij maakte van een van de ruïnes een huis voor zichzelf en voorzag dat van zonnepanelen. Hij leeft er van zijn groentetuin en de onregelmatige inkomsten van klussen in de omgeving. In de zomer krijgt hij soms gezelschap van wat tijdelijke bewoners, maar zolang het dorp eigendom is van de gemeente, wil niemand zich er definitief vestigen.
Zo’n 40 kilometer verderop ligt Ibort, dat net als een aantal andere verlaten dorpen in de regio eigendom is van de gemeente Sabiñanigo. Deze ontfermde zich over Ibort nadat de bewoners hun schrale boerenbestaan verruilden voor een appartement en een baan in een van de fabrieken in de stad. Om de erosie van de verwaarloosde akkers tegen te gaan, plantte de gemeente er op grote schaal pijnbomen. Deze harshoudende bomen vergroten het brandgevaar in de regio en zijn een paradijs voor de dennenprocessierups, die al even vervelend is als onze eikenprocessierups.
Toen in Ibort nieuwe bewoners neerstreken, legde de gemeente hen geen strobreed in de weg. Integendeel. Zij mochten er in de huizen wonen zonder huur te betalen, mits ze de akkers bewerkten en de vervallen gebouwen opknapten. De gemeente zorgde zelfs voor de aanleg van elektriciteit en water. Inmiddels is Ibort weer geheel bewoond en hoewel de huidige gemeenschap heeft geïnvesteerd in de huizen, is geen van de panden het eigendom van de bewoners.
Groepsgevoel
De neo-rurales zijn vaak sterk op elkaar aangewezen, want het leven in zo’n dorp is de eerste jaren niet eenvoudig. Zo is de toegangsweg per auto vaak niet of alleen bij aanhoudend droog weer begaanbaar. In vrijwel alle dorpen is de beschikbaarheid van voldoende water een punt van zorg en een bron van conflict. De oude en bovengrondse stroomkabels reiken vaak niet tot het dorp en als dat wel zo is, bieden ze meestal onvoldoende vermogen voor het hele dorp. Bij slecht weer valt de stroom er vaak uit.
Zeker in de eerste jaren trekken de nieuwe bewoners veel met elkaar op: ze koken samen, onderhouden vaak een gemeenschappelijke groentetuin en onderhandelen als groep met de gemeente. Soms is er een toelatingsbeleid voor nieuwkomers. Wie de handen uit de mouwen wil steken, is overal welkom. Tijdelijke bewoners die weinig bijdragen meestal niet.
In sommige dorpen moeten de nieuwkomers een vergoeding betalen voor de al gerealiseerde verbeteringen. Op andere plekken moeten ze beloven zich aan bepaalde regels te houden en bijvoorbeeld alleen duurzame energie te gebruiken of te helpen bij het werven van vrijwilligers voor de bouwwerkzaamheden.
Toekomst
En toch, het aantal verlaten dorpen dat een tweede leven krijgt, is erg klein. Neem Huesca: voor zeker 230 van de ruim 250 verlaten dorpen in deze provincie is er op dit moment geen zicht op nieuwe bewoners. Met het verstrijken van de tijd verdwijnen de ruïnes onder de oprukkende vegetatie. Het kost veel geld om ze weer bewoonbaar te maken. Zolang het gaat om slechts enkele dorpen zijn regionale overheden best bereid wat bij te dragen, mits de nieuwe bewoners zich er legaal vestigen. Een stimulans daarbij is Europees geld voor de aanleg van wegen en basisvoorzieningen. Wat dat betreft gloort er misschien licht aan de horizon, want de Spaanse minister van Integratie, Sociale Zekerheid en Immigratie is enthousiast over het idee de verlaten dorpen te bevolken met migranten. De covid-pandemie heeft mensen aan het denken gezet over de plek waar ze wonen en ook dat biedt mogelijk een kans voor deze dorpen.
Naschrift: Mijn zus en zwager wonen inmiddels weer in Nederland, maar in de twaalf jaar die zij in Spanje doorbrachten kwam ik er vaak en raakte gefascineerd door de verlaten dorpen en hun bewoners. Samen met mijn zus bezocht ik er een aantal in de Spaanse Pyreneeën en sprak met de neo-rurales. Dit vormde de basis voor mijn roman De Gierenvallei, die in november 2021 verscheen bij uitgeverij Paris Books.