‘Wij denken dat hoe ouder je wordt, hoe meer je je verbonden gaat voelen met de wijk, dus hoe groter je toekomstperspectief wordt. Als je jong bent weet je vaak nog niet wat je wilt doen en waar je wilt gaan wonen, dus zal je toekomstperspectief in de wijk ook nog niet zo groot zijn.’ Zie figuur 2.
Place identity in Jeruzalem
Leerlingen op onderzoek in Tilburg
De verarmde wijk Jeruzalem in Tilburg ging in 2010 grondig op de schop. De leefbaarheidsproblemen lijken nu opgelost. Maar hoe ligt dat voor de bewoners? Tilburgse leerlingen gingen aan de hand van het concept van place identity op onderzoek de wijk in. Een in meerdere opzichten leerzame ervaring.
In Geografie is regelmatig aandacht voor (het meten van) leefbaarheid. Concrete gegevens zoals het inkomen van de bewoners en de ouderdom van huizen zijn een indicatie voor de kwaliteit van een gebied, maar ook de gehechtheid van mensen aan hun omgeving speelt een rol bij de ervaren leefbaarheid. Sociaalgeografen en -psychologen gebruiken het concept van place identity om deze processen te begrijpen. Op Fontys Lerarenopleiding Tilburg doen eerstejaars studenten al drie jaar succesvol veldwerk naar place identity. De vraag was of dit met enige aanpassingen ook een invulling zou kunnen zijn voor de bovenbouw havo of vwo bij het thema leefbaarheid. De docenten van De Nieuwste School in Tilburg reageerden enthousiast. Leerlingen konden zo zelf wetenschappelijk onderzoek doen in de eigen regio. En ook de eindtermen leefbaarheid en stedelijk beleid op wijk- en buurtniveau in Nederlandse steden, en geografisch onderzoek kwamen op deze manier aan bod. Welke handvatten boden de verwante concepten place identity en place attachment, en hoe gingen de leerlingen daarmee aan de slag?
Place identity
Place identity is een inclusief concept: in een plaats komen mensen bij elkaar en wonen er samen ongeacht hun (religieuze, etnische of sociale) achtergrond. Het is ook en vooral een geografisch concept, omdat het betrekking heeft op het hart van de geografie: plaats en ruimte. Place identity kan zich op diverse geografische schaalniveaus ontwikkelen zoals een buurt, een stad of een land. In een stad spreken we van urban related identity. Je kunt geen place identity ontwikkelen zonder je aan de plaats te hechten. Place attachment is dan ook een nauw verwant concept. Het maakt deel uit van place identity c.q. urban related identity en gaat over de emotionele aspecten in relatie tot een bepaalde plaats. Als iemand zegt ‘Ik ben Amsterdammer’, als die persoon zich ziet als iemand uit Amsterdam, gaat het om urban related identity. Waarschijnlijk houdt die persoon ook van Amsterdam, en als hij er niet is en terugverlangt naar Amsterdam, laten deze (positieve) gevoelens zien hoe hij aan de stad gehecht is (place attachment).
Kun je de mate van attachment met een bepaalde plaats, of de mate waarin je je door een bepaalde plaats definieert, ook meten? Het lijken zeer subjectieve concepten, maar onderzoekers hebben er toch manieren voor ontwikkeld. Op basis van een lijst met meningen over een bepaalde plaats kun je op een schaal van 1 tot 5 aangeven in welke mate je het ermee eens bent. De resultaten maken het mogelijk plaatsen met elkaar te vergelijken en ook groepen binnen één plaats. Veel gebruikt zijn de schalen van Lalli en Lewicka (figuur 1).
In aanvulling daarop kun je sociaal-demografische en -economische gegevens over de bewoners verzamelen en hun gevoelens met betrekking tot de woonomgeving en verbetervoorstellen. Door deze kwalitatieve en kwantitatieve data met elkaar te verbinden, zijn de relaties die de bewoners met hun omgeving aangaan beter te begrijpen. Vanuit de literatuur is bekend dat onder andere woonduur, of je er geboren bent, leeftijd, eigendomsverhouding, kwaliteit van de woningen en contacten (vrienden en familie) invloed hebben op place attachment en urban related identity.
Jeruzalem
Voor het leerlingenproject van de Nieuwste School werd als onderzoeksgebied de Tilburgse wijk Jeruzalem gekozen. In de jaren 1950 werd deze met Marshallhulpgelden volgens een prefab- systeem gebouwd, zoals onder andere ook gebeurde in Nijmegen, Helmond, Emmen, Amsterdam en Amersfoort. De huizen werden neergezet voor een beperkte periode, maar de bewoners verzetten zich tegen de sloop van de wijk. In 2007 was Jeruzalem volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek de armste wijk van Brabant. Vanaf 2010 vond een herstructurering plaats, waarbij enkele flats gesloopt, bestaande woningen gerenoveerd, en vooral aan de waterkant (Wilhelminakanaal) nieuwe, meestal koopwoningen gebouwd werden. Voor de directeur van Tiwos, de woningbouwvereniging met de meeste huizen in dit gebied, ‘is het nu al een schoolvoorbeeld van geslaagde volkshuisvesting. […] Een gemengde wijk waar ze in omringende landen met bewondering naar kijken’ (Brabants Dagblad, 7 mei 2019). Volgens de cijfers en gangbare opvattingen over leefbaarheid zijn er dus geen problemen meer. Je zou echter kunnen beargumenteren dat er eigenlijk geen sprake meer is van één wijk, maar dat er nu twee zijn: een nieuwe wijk langs het water, op loopafstand van de bruisende Piushaven en de binnenstad, en een, weliswaar opgeknapte, oude restwijk (zie in figuur 2 de tweedeling in de cirkel die Jeruzalem markeert).
Onderzoeksproject
Het leerlingenonderzoeksproject omvatte een gastcollege over leefbaarheid, een fietstocht door het onderzoeksgebied, een enquête onder de bewoners, invoering van de gegevens in een database, bewerking van de data samen met de sectie wiskunde, en een presentatie van de resultaten waarbij ook medewerkers van Tiwos en de gemeente Tilburg aanwezig waren. Er deden in totaal 52 leerlingen uit 5 havo en vwo mee, die samenwerkten in 13 groepjes.
Een groot deel van de leerlingonderzoeken richtte zich op het verschil in place attachment tussen het nieuwe en het oude deel van Jeruzalem. Het verschil tussen oud en nieuw kwam ook terug in meer specifieke onderzoeken zoals het verschil in place attachment tussen jongeren en ouderen, de gevoelswaarde voor bewoners, verbetervoorstellen, urban related identity en het belang van de Piushaven. Andere onderzoeken keken meer algemeen naar het verband tussen place attachment en woonduur in Tilburg, leeftijd, migratieachtergrond, soort woning of eigendomsverhouding. Sommige groepjes richtten zich op sub-schalen van urban related identity in Tilburg, zoals het toekomstperspectief, of enkele variabelen die zij passend vonden bij hun onderzoeksvraag, zoals zich thuis voelen in Tilburg en een gevoel van samenhorigheid. Zie voor de presentaties de kaders met leeronderzoeken in dit artikel en www.geografie.nl.
Evaluatie
Het project werd geëvalueerd met alle leerlingen. Positieve punten vonden ze vooral het gastcollege, het zelf verzamelen van de data en de nieuwe manier van onderzoek doen. Ook de samenwerking met het vak wiskunde viel in goede aarde. Veel leerlingen (43 van de 52) waren enthousiast over de eigen dataverzameling. Ze vonden het spannend, maar achteraf ook heel leuk om mensen te enquêteren (de meeste bewoners waren heel open en welwillend). De leerlingen hebben ervaren hoe dataverzameling in het echt gebeurt en kunnen zo ook kritischer kijken naar andere onderzoeksgegevens, omdat ze zien welke aspecten hierbij een rol spelen en wat de resultaten kan beïnvloeden. Minpunten waren volgens sommige leerlingen het gebrek aan tijd en de wel erg lange vragenlijst. Over het inhoudelijke leren zei een leerling samenvattend: ‘Ik heb geleerd dat place attachment in een wijk veel belangrijker is voor de bewoners dan hoe hun huizen eruit zien’. Een ander meldde kortweg ‘dat er veel meer achter zit dan alleen dure huizen en een leuke wijk’.
Verder maakten leerlingen eerste stappen in het leggen van verbanden en de onderbouwing ervan (zie kader Leerlingonderzoek 2), het testen ervan aan de hand van de verzamelde data, en zelfs het formuleren van een adequaat verbetervoorstel op basis van de onderzoekgegevens (zie kader Leerlingonderzoek 4). Ze liepen daarbij tegen een aantal (heel leerzame) problemen aan zoals:
- de data op een goede manier bewerken (bijvoorbeeld het maken van leeftijdscategorieën, welke categorieën kun je bij elkaar voegen, en welke niet; het categoriseren van de gevoelswaarden);
- de bewerkte data goed kunnen lezen (een verschil tussen de place attachment van jongeren onder de 21 jaar in het nieuwe deel van Jeruzalem van 2,6 is vergeleken met het oude deel van 4,0 op een schaal van 1 tot 5 juist wel groot);
- de gevonden verbanden juist interpreteren of nauwkeurig verwoorden (zo is woonduur niet per se gelijk aan het nieuwe of oude deel van Jeruzalem; heeft het toekomstperspectief als onderdeel van urban related identity betrekking op Tilburg als geheel en niet Jeruzalem – zie kader leerlingonderzoek 1; en betekent gehechtheid niet dat je gelukkiger bent).
Leerlingen leerden daarnaast statistische berekeningen te gebruiken zoals effectgrootte, naar specifieke ruimtelijke verschillen te kijken en verbetervoorstellen daarop af te stemmen. Ook slaagden ze erin onderbouwd passende enquêtevragen uit de lijst te selecteren voor hun onderzoeksvraag. Ze ontdekten dat er gemiddeld weinig verschil bestaat tussen urban related identity en place attachment (wat andere onderzoeken bevestigen), en vooral ook, wat je met de verzamelde data kunt verklaren en wat niet.
Vooruitblik
Alles bij elkaar voldoende redenen om het onderzoeksproject volgend jaar opnieuw aan te bieden en enkele aanpassingen door te voeren. Zoals de leerlingen eerst naar de vragenlijst laten kijken en laten experimenteren met een bestaande dataset van een wijk die niet onderzocht wordt. De mogelijkheid bieden eigen vragen toe te voegen, en eventueel een kortere vragenlijst te gebruiken, gebaseerd op de schaal van urban related identity (die ook de sub-schaal place attachment bevat), maar dan in relatie tot de te onderzoeken wijk. Om bewoners niet te belasten (sommige wijken worden door universiteiten, hogescholen en scholen ‘over’-onderzocht) zal het onderzoek in ieder geval in een andere wijk plaatsvinden. Tot slot zal er ook aandacht zijn voor de nabespreking van de resultaten, dus niet alleen een presentatie, om zo het leerrendement te verhogen.
Connotaties van bewoners, verbeeld door leerlingen
Ook enthousiast geworden over dit project en misschien getriggerd om dit op de eigen school te organiseren? Download hieronder de gebruikte vragenlijst, een format voor het verslag en een voorbeeld van een (lege) database in Excel. En neem voor vragen contact op met u.krause@fontys.nl.
BRONNEN
- Lalli, M. 1992. Urban-Related Identity: Theory, Measurement, and Empirical Findings. Journal of Environmental Psychology, 12, p. 285-303.
- Lewicka, M. 2010. What makes neighborhood different from home and city? Effects of place scale on place attachment. Journal of Environmental Psychology, 30, p. 35-51.
- Ritchhart, R., M. Church & K. Morrison 2011. Making Thinking Visible: How to Promote Engagement, Understanding, and Independence for All Learners. Jossey-Bass, San Francisco.