Mijn geografisch spoor - Frans Boekema

1 januari 2019
Auteurs:
Dit artikel is verschenen in: geografie januari 2019
Opinie
FOTO: IJ.TH.HEINS/RIJKSMONUMENTEN
De Tilburgse AaBe fabriek

In de eerste aflevering van ‘Mijn geografische spoor’ in januari 2018 sprak wijlen Jan Buursink de hoop uit dat collega’s ook hun spoor zouden trekken. Als een postuum eerbetoon aan Buursink beschrijft Frans Boekema zijn eigen levensloop aan de hand van woon- en werkplaatsen. 

 

De oorsprong van mijn geografische spoor voert terug naar twee kleine Friese plattelandskernen. De ouders van mijn vader hadden een transportbedrijfje (een vrachtwagen, een bus en een vrachtboot) in Warten(a) (nu circa 1000 inwoners). Mijn moeder kwam van een boerderij in het dorp Tsjerkwert (nu 450 inwoners) in Zuidwest-Friesland. Het waren grote katholieke families met respectievelijk twaalf en tien kinderen. Mijn vader had een hts-opleiding werktuigbouwkunde afgerond en omdat er voor hem geen plek was in het kleine familiebedrijf, moest hij op zoek naar een baan elders. In heel Noord-Nederland was werk voor hoger technisch personeel destijds schaars. Uiteindelijk vond hij een mooie betrekking als werktuigbouwkundige bij scheepswerf De Schelde in Vlissingen. Deze stad werd mijn geboorteplaats. Na twaalf jaar stapte mijn vader over naar DSM in Geleen in Zuid-Limburg. Door de naderende sluiting van de mijnen en de grootschalige omschakeling van mijnbouw naar chemische bedrijvigheid waren bij DSM veel goedbetaalde banen beschikbaar voor hoger technisch personeel. Die mensen waren in de regio niet of nauwelijks te vinden, dus werd er massaal hoger personeel van elders aangetrokken. Het adagium ‘wonen volgt werken’ bleek hier volledig van toepassing te zijn. 

Periferie 

De verhuizingen van de ene perifere regio via de andere naar de volgende hebben mijn maatschappelijke en professionele levensloop sterk beïnvloed. Als kind werd ik geconfronteerd met de grote overeenkomsten én verschillen tussen deze perifere regio’s in ons land. Zo vroeg ik mij af waarom Friesland toen een overwegend agrarisch georiënteerde en dunbevolkte provincie was, waar echte industrialisatie nagenoeg uitbleef. In Zeeland verbaasde ik mij over de destijds gebrekkige ontsluiting (vóór de Deltawerken) en de achterblijvende sociaaleconomische ontwikkeling. De transitie in Zuid-Limburg wekte nog veel meer verbazing en zelfs vertwijfeling. Enerzijds zag je de neergang en afbouw van de totale mijnbouwindustrie om zich heen grijpen. Met als dramatisch moment de rede van toenmalig minister van Economische Zaken Joop den Uyl in december 1965 in Heerlen, waarin hij aankondigde dat de mijnbouw op korte termijn zou worden gestopt, maar dat er geen sluiting zou plaatsvinden zonder vervangende werkgelegenheid. Het beleid had een enorme impact en stimuleerde mijn behoefte deze ongekende regionale dynamiek beter te kunnen doorgronden. Door de sluiting van de mijnen verdwenen immers in amper 10 jaar tijd circa 50.000 directe banen en nog eens eenzelfde aantal indirecte banen. De zwaarste klappen vielen in de Oostelijke Mijnstreek met elf mijnzetels (Heerlen, Kerkrade e.o.). De Westelijke Mijnstreek (Sittard-Geleen e.o.) verloor weliswaar de grootste en modernste staatsmijn Maurits, maar kreeg daarvoor ook veel nieuwe werkgelegenheid terug door de sterke groei en uitbouw van de chemiesector (kunstmest en kunststoffen) van DSM. In diezelfde tijd nam de Rijksoverheid ook maatregelen om de regionale economie te versterken en de toegezegde vervangende werkgelegenheid te kunnen realiseren. Zo verhuisde de DAF-fabriek (tegenwoordig: VDL NEDCar) van Eindhoven naar Born, kreeg Maastricht een universiteit en kwam het hoofdkantoor van de Open Universiteit in Heerlen. De hoofdzetel van het pensioenfonds ABP en een belangrijk deel van het Centraal Bureau voor de Statistiek werden van Voorburg naar Heerlen verplaatst. Al deze en andere ontwikkelingen speelden zich af terwijl ik de lagere school in Stein en de hbs in Geleen doorliep. Vakken als aardrijkskunde en economie vond ik buitengewoon boeiend, omdat de dagelijkse werkelijkheid daarbij aansloot. Onderwerpen als de Friese elf steden, de Afsluitdijk, de IJsselmeerpolders en de Deltawerken, maar ook de pluriformiteit van steden, regio’s en provincies en de variatie in de Nederlandse landschappen: ze waren voor mij veel meer dan kennis uit boeken, omdat wij regelmatig naar de voormalige woonregio’s van ons gezin terugkeerden voor vakanties en familiebezoek. Op de lagere school was ik een van de weinigen die in de uithoeken van het land waren geweest. Ik wilde vooral ook de ruimtelijk ongelijke economische ontwikkeling leren begrijpen en nadenken over mogelijke en haalbare oplossingen voor de omvangrijke regionaal- economische problemen. 

Als kind werd in geconfronteerd met de grote overeenkomsten én verschillen tussen drie perifere regio's.

De samenstelling van de schoolpopulatie destijds was ook tekenend voor de dynamiek in Zuid-Limburg; de ene helft bestond uit autochtone Limburgse leerlingen, de andere uit kinderen van veelal hoger opgeleide ‘import’ uit alle delen van ons land. In de Oostelijke Mijnstreek zag je al decennia eerder een vermenging van culturen en identiteiten vanwege de opkomst van de mijnen aan het begin van de 20e eeuw. Toen werden massaal arbeiders uit Zuid- en Oost-Europa aangetrokken. Nog steeds valt op hoeveel Poolse, Spaanse en Italiaanse namen voorkomen in de databestanden van de burgerlijke stand in de gemeenten in de Oostelijke Mijnstreek. 

Economie 

Een academische studie economie of geografie leek mij een logische stap. Omdat de decaan vertelde dat de universitaire studie economie wel erg abstract, wiskundig en modelmatig was, besloot ik eerst naar de heao te gaan, die toen net als hogere beroepsopleiding (Mammoetwet) was gestart in Sittard. Na de heao wilde ik eerst ervaring opdoen in de beroepspraktijk. Ik kreeg een baan bij de toenmalige Amro-bank met als belangrijkste taak geschikte vestigingsplaatsen te zoeken voor nieuwe bankfilialen. De bank wilde retail banking ontwikkelen, waarbij burgers, kleine bedrijven en spaarders nieuwe doelgroepen werden. In die periode heb ik in diverse plaatsen gewoond en gewerkt zoals Amsterdam, Leeuwarden, Eindhoven, Zwolle, Arnhem en Nijmegen. Na één jaar werkervaring wilde ik toch mijn economische kennis en vaardigheden verdiepen door een universitaire studie. Dus begon ik in 1972 in Tilburg aan de studie Algemene Economie. Al snel werd duidelijk dat de opleiding inderdaad sterk mathematisch en modelmatig was opgetuigd. Gelukkig waren er ook keuzevakken, die mij als een oase voorkwamen. Vakken als Sociale Filosofie, Economische Sociologie en met name Regionale Economie daagden mij uit. In 1976 studeerde ik af in de Regionale Economie op een scriptie over regionale ontwikkeling en milieubeleid. Als voormalig studentassistent kreeg ik al snel een parttime baan als wetenschappelijk medewerker bij dezelfde vakgroep. Daarnaast was ik twee jaar docent economie op het vwo. Ik woon nog steeds in Tilburg en ben na meer dan 46 jaar vergroeid geraakt met de stad en voel mij er thuis. 

Tilburg textielstad 

Bij de start van mijn studie was ik verbaasd over de merkwaardige plattegrond van Tilburg. Er was geen duidelijk herkenbaar stadshart of stedelijk centrum. Integendeel, Tilburg had een polynucleaire structuur die voortkwam uit de ontwikkeling van de textielindustrie. Aan het eind van de 19e eeuw was Tilburg slechts een dorp van een kleine 38.000 inwoners in een typische plattelandsregio. Op de arme zandgronden was alleen schapenteelt mogelijk. De basis van de textielnijverheid is feitelijk ontstaan in ‘wevershuizen’, waar mensen met eenvoudige weefgetouwen wol verwerkten tot verhandelbare textielproducten. Deze vroege weeffabriekjes lagen rond kruispunten van landwegen en werden herdgangen genoemd. Een aantal van deze herdgangen is nog deels herkenbaar in het stratenpatroon van Tilburg. Door de uitvinding van de stoommachine en de industriële revolutie raakte de textielnijverheid in een stroomversnelling. Deze ontwikkelde zich rap van huisnijverheid tot textielfabrieken die verspreid in de amorfe ruimtelijke structuur verrezen. Tot de jaren 1960 dijde de textielsector fors uit. Tegelijkertijd kwamen er machine- en metaalfabrieken die als toeleveranciers voor de textielindustrie een belangrijke rol gingen spelen in de stad. Dat gold ook voor een aantal transport- en logistieke bedrijven, die de export van textielproducten naar het Europese achterland verzorgden. Om te voorkomen dat de vrachtwagens ongeladen naar Tilburg terugkeerden, werden nieuwe opdrachtgevers gezocht en gevonden. Zo werden op grote schaal wijnen geïmporteerd uit Zuid-Europese landen. Vandaar dat Tilburg enkele grote wijnimporteurs huisvest. 

Vanaf de jaren 1960 kwam de textielnijverheid in de lagelonenlanden op. Veel Tilburgse bedrijven werden overgeplaatst, gesloten en/of ontmanteld. De stad moest op zoek naar nieuwe economische pijlers. Er waren veel leegstaande bedrijfsgebouwen en -terreinen en ook een aantal panden dat een heel andere bestemming had gekregen. Toen ik er kwam wonen in 1972, maakte Tilburg een rommelige en ongestructureerde indruk. De sociaaleconomische kengetallen gaven een goed beeld van hoe de stad er in die jaren voorstond. De lokale economie had een monostructuur door de dominantie van de textielindustrie en daarmee samenhangende bedrijfstakken als metaal- en machine- industrie en logistieke bedrijvigheid. Ook de opbouw en samenstelling van de beroepsbevolking hing daarmee samen, getuige de oververtegenwoordiging van middelbare en lagere beroepsgroepen. De structurele werkloosheid in Tilburg lag vér boven het landelijk gemiddelde. 

Onderzoek en advies 

Onder deze omstandigheden werd de Tilburgse vakgroep Regionale Economie regelmatig ingeschakeld bij de analyse en aanpak van de problemen. Er werden periodiek sterkte-zwakteanalyses (SWOT) gemaakt voor Tilburg, andere gemeenten, regio’s en provincies. Daarnaast voerden we strategische studies uit voor lagere overheden, diverse ministeries, Kamers van Koophandel en ondernemersverenigingen. Omdat ik zelf erg geïnteresseerd was in de beeldvorming en identiteit van steden en regio’s, verrichte ik met de vakgroep ook onderzoek naar city- en regiomarketing. Tilburg leed destijds onder het achterhaalde imago van een oude textielstad en startte een campagne met als slogan ‘Tilburg moderne industriestad’. Doordat de grootste en meest aansprekende Tilburgse bedrijven als ambassadeurs optraden, veranderde het beeld sterk. Ook al doordat de gemeente een actief economisch beleid voerde gericht op het realiseren van een hoogwaardige kennisintensieve industriële en logistieke structuur. Ze werd daarbij actief ondersteund door de vakkennis vanuit de universiteit. 

Tilburg en Nijmegen 

In september 1995 begon ik als parttime hoogleraar Economische Geografie in Nijmegen. Vanaf dat moment was ik aan twee universiteiten verbonden; in Tilburg aan de Economische Faculteit, een echte monodisciplinaire mainstreamfaculteit, en in Nijmegen aan de nog jonge, multidisciplinaire Faculteit Beleidswetenschappen (nu Managementwetenschappen) met maar liefst zeven vakgebieden (Geografie, Planologie, Milieuwetenschap, Politicologie, Bestuurskunde, Economie en Bedrijfswetenschap). In Tilburg confronteerde ik mijn collega’s die de mainstream economiebeoefening aanhingen, graag met een citaat van Nobelprijswinnaar prof. Paul Krugman over de rol van de factor ruimte in de economie. ‘And how did the mainstream cope with spatial issues? By ignoring them! Economists avoided looking at the spatial aspect of economies because they knew they had no way to model that aspect.’ Ik heb me in mijn academische carrière altijd beter thuis gevoeld in de kwalitatieve en multidisciplinaire wetenschapsbeoefening dan in de monodisciplinaire en kwantitatief- modelmatige richting. 

Smart Specialisation 

Innovaties en opmerkelijke regionaal-economische ontwikkelingen en lerende regio’s hebben in een groot deel van mijn academische onderwijs en onderzoek een belangrijke plaats ingenomen. In mijn proefschrift (1986) ging het nog vooral over opvallende ontwikkelingen op lokaal niveau. Na meerdere congresbezoeken en workshops in de Verenigde Staten en Europa en vooral excursies in Londen en Silicon Valley verschoof de focus naar innovatieve regionaal-economische ontwikkeling en slimme specialisatiestrategieën. Het ging om vragen als: waarom doen sommige regio’s het veel beter dan andere? Waarom slagen diverse regio’s erin een rampzalige economische ontwikkeling om te buigen naar spectaculaire groei? Waarom lukt het sommige regio’s een heel andere economische structuur op te bouwen met nieuwe dragende pijlers, terwijl andere deze slag onvoldoende of niet weten te maken? Waarom is de actieve participatie van kennisinstellingen zo cruciaal en hoe kun je dat bewerkstelligen? Hoe realiseer je een Smart Specialisation Strategie en hoe ontstaan toonaangevende clusters, valleys en hotspots. Deze en tal van andere vragen kregen veel aandacht in zowel theoretische als toegepaste onderzoeken.

Zo werd de regio Eindhoven/Zuidoost-Brabant in 1993 getroffen door een aantal simultane ontwikkelingen en omstandigheden. Vanwege veranderende mondiale marktverhoudingen voerde Philips onder de codenaam Centurion grootscheepse reorganisaties door en schrapte vele tienduizenden arbeidsplaatsen. Tegelijkertijd ging DAF-Trucks failliet en moesten er bij Volvo in Helmond ook zware reorganisaties plaatsvinden. De regio kwam in sociaaleconomisch zwaar weer terecht met een zwakke regionale economie en hoge werkloosheid als gevolg. Vele honderden MKB-ondernemingen werden als toeleveranciers meegetrokken is deze malaise. Overheden, bedrijfsleven en kennisinstellingen bundelden hun krachten voor een slagvaardig beleid om het tij te kunnen keren: de Triple-Helix-approach. Door daadkrachtige samenwerking werd een nieuwe strategie ontwikkeld waarin innovatie de boventoon voerde. Deze tripartite strategie heeft de regio veel gebracht. Met als slogan Brainport heeft de regio een innovatieve economische basis gecreëerd en de voormalige monostructuur, met Philips en DAF als centrale pijlers, weten om te bouwen tot een dynamisch en innovatief technologisch netwerk. Belangrijke spelers zijn nu chipmachinebouwer ASML en chipfabrikant NXP, naast Philips, DAF en het Van de Leegte concern VDL én honderden middelgrote en kleine hoogwaardige bedrijven. De innovaties in de regio zijn ook goed zichtbaar in diverse campussen, moderne werklandschappen, clusters en valleys. De High Tech Campus Eindhoven en de Automotive Campus in Helmond zijn treffende voorbeelden van geslaagde transformaties in de regionale productiestructuur. 

Ook in mijn voormalige woongebied in de mijnregio in Zuid- Limburg zijn herstructureringsstrategieën doorgevoerd, echter met wisselend succes. In de Oostelijke Mijnstreek lijkt deze aanpak veel minder succesvol (te) verlopen. De samenwerking tussen overheden, bedrijven en kennisinstellingen blijkt hier veel minder geslaagd dan in de regio Eindhoven. In de Westelijke Mijnstreek daarentegen zijn de Chemelot-campus in Sittard-Geleen en het Automotivecluster van VDL NEDCar in Born wel sterke innovatieve regionale spelers die de economie aanjagen. Zo is VDL NEDCar inmiddels uitgegroeid tot een der modernste autofabrieken ter wereld, met een imposante rol voor zo’n 1500 robots en een omvangrijk netwerk van vele honderden hoogwaardige toeleveranciers. 

FOTO: VDL NEDCAR
Het Automotivecluster van VDL NEDCar in Born is een sterke innovatieve regionale speler met vele honderden hoogwaardige toeleveranciers

Innovatie in landelijk gebied

Het is ook interessant te zien hoe in Zeeland en Friesland – minder verstedelijkte en plattelandsregio’s – het doen in de omschakeling van de analoge naar de digitale (kennis)economie. De dominantie van de veeteelt destijds in de Friese economie heeft deels plaatsgemaakt voor de opkomst van de toeristische en recreatieve sector. Er is vooral geïnvesteerd in de watersport en ook op een slimme manier gebruik gemaakt van Europese subsidies. Toerisme, recreatie en watersport zijn inmiddels belangrijke pijlers in de Friese economie. Leeuwarden en Heerenveen hebben naast de industriële sector ook de dienstverlening sterk weten te ontwikkelen. De status van Leeuwarden/Fryslân als Culturele Hoofdstad 2018 van Europa heeft nieuwe kansen opgeleverd om deze sectoren nog te kunnen versterken. Dat blijft nodig, omdat de Friese economie moeite heeft de nationale economische groei bij te houden die vooral vanuit enkele grootstedelijke regio’s wordt aangejaagd. 

In Zeeland valt naast de sterke ontwikkelingen van Middelburg/ Vlissingen en Goes de turbulentie in Zeeuws-Vlaanderen op. De zone langs het Kanaal van Gent naar Terneuzen omvat een concentratie van grote industriële bedrijven. Omdat deze regio ook te maken heeft met demografische krimp, is het noodzakelijk nieuwe economische bedrijvigheid te ontwikkelen om jongeren aan de regio te kunnen binden. Door innovatieve projecten waarbij overheden, kennisinstellingen en bedrijven zijn gaan samenwerken, is een economische strategie ontwikkeld onder de naam Bio-Based Europe. De bio-energie moet daarbij een belangrijke (nieuwe) drager en aanjager voor de regionale economie gaan worden. 

Het moge duidelijk zijn dat innovatieve regionale ontwikkelingen heel verschillend kunnen uitpakken. Het blijft interessant te bestuderen hoe regio’s zich permanent (door)ontwikkelen en welke rol innovaties daarbij kunnen en moeten spelen. In mijn geval hebben perifere woon- en werkplaatsen mijn geografische spoor zeker beïnvloed. Het is zeer de vraag of ik zonder deze ervaringen de vakken Economische Geografie en Regionale Economie gekozen zou hebben. Ik ben blij dat de keuze zo heeft uitgepakt. Ik ben nog steeds geboeid door de diversiteit en de complexiteit van regionaal-economische ontwikkelingen in de meest ruime zin. Door het verzorgen van masterclasses voor bedrijven en medewerkers van (lagere) overheden, het aanbieden van een cursus voor de Seniorenacademie HOVO-Brabant (Hoger Onderwijs voor Ouderen) en de begeleiding van nog enkele promovendi blijf ik ook als emeritus vooralsnog actief in dat boeiende en uitdagende vakgebied van de economische geografie en de regionale economie.

 

BRONNEN

  • F. Boekema. Geografie en Economie. Over de complexe en ondergewaardeerde rol van de ruimtelijke dimensie in de economie. Oratie, Katholieke Universiteit Nijmegen, 1996.
  • F. Boekema, De (innovatieve) regio draait door…! Afscheidsrede, Radboud Universiteit Nijmegen, 2014
  • F. Boekema, L. Verhoef. Lokale Initiatieven: Naar een nieuwe conceptie van regionale ontwikkelingen in theorie en praktijk. Proefschrift, 1986.
  • F. Boekema et. al.: Arbeidsmarktbeleid, Milieubeleid en Regionale ontwikkeling. Doctoraalscriptie, Tilburg, 1976.
  • F. Boekema et al. Kansen voor Brabantse steden. Onderliggende studie. Provincie Noord-Brabant, 1987.
  • F. Boekema et al. Tilburg Moderne Industriestad.  Onderzoek ten behoeve van Citymarketingcampagne, 1995.
  • F. Boekema, R. Rutten (eds) The Learning Region. Foundations, State-of-the-Art, Future. Edward Elgar, 2007.
  • F. Boekema, R. Rutten, P. Benneworth, D. Irawati  et al. (eds) Social Dynamics of Innovation Networks. Routledge, 2014.
  • F. Boekema et al  InZicht 1996, Sociaal-Economisch onderzoek regio Eindhoven. Tilburg, 1996
  • F. Boekema, Tilburg 2040, still going strong! Van Comeback City naar runner-up en marktleider. 2009.
  • F. Boekema (ed.), Het Mijngebied, Collegedictaat, Tilburg, 1978.
  • F. Boekema. Morfologie van de Wolstad. Tilburg, 1985.
  • F. Boekema et al. Smart Specialisation in een grensoverschrijdend agrocluster. In Geografie, april 2013.
  • F. Boekema et al. Smart Specialisation gebaat bij verstandig gebruik locatiequotiënt. In Geografie, april 2013.
  • F. Boekema et al. Grenzeloze economie binnen Europese Unie nog ver weg. In Geografie, maart 1994.
  • F. Boekema et al. Brabantse bedrijven in België. In Geografie, December 1996.
  • F. Boekema et al, Zeeland, ontsloten en in ontwikkeling. 1990.