In de jaren '60 raakten geografen geïnteresseerd in hoe mensen ruimte waarnemen en waarderen. Het begon met pionierswerk van een Amerikaanse stadsplanner, Kevin Lynch, die verslag deed in The Image of the City (1960). Hij vroeg mensen in Boston, Jersey City en Los Angeles plattegronden van hun stad te tekenen. Welke straten, grenzen, barrières, wijken, pleinen, kruispunten en landmarks tekenden zij? Hoe gedetailleerd en nauwkeurig waren hun plattegronden? Lynchs studie inspireerde geografen te onderzoeken hoe nieuwkomers zich een stad eigen maken. Hoe leren ze hun omgeving kennen? En hoe ontwikkelt de cognitieve kaart zich als kinderen opgroeien tot volwassenen? Hebben ouderen andere cognitieve kaarten dan jongeren? En verschillen hoogopgeleiden daarin van laagopgeleiden? Zijn geslacht en etniciteit van invloed op de omvang en detaillering waarmee gebieden op kaarten worden getekend?
Een tweede stroom onderzoek kwam op gang door het werk van onder meer de Brits-Amerikaanse geograaf Peter Gould. Hij wilde vooral weten hoe mensen omgevingen waarderen, bijvoorbeeld als plek om te wonen. In Mental Maps (1974) deden Gould en Rodney White onder andere verslag van een onderzoek onder jongeren die in Groot-Brittannië hun middelbare schoolopleiding hadden afgerond. In de zomer van 1967 kregen schoolverlaters in 23 steden verspreid over Engeland, Wales en Schotland een kaart voorgelegd met daarop de 92 counties waarin Groot-Brittannië destijds was verdeeld. Zij moesten op de kaart aangeven in welke counties zij graag wilden (gaan) wonen. Op de samengestelde preferentiekaart was de Engelse zuidkust favoriet. Naarmate counties verder naar het noorden lagen, daalde de gemiddelde waardering. Schotse counties waren het minst populair. Naast de zuidkust was de eigen woonplaats geliefd – gelukkig maar.
In Nederland heeft de Groningse economisch geograaf Piet Pellenbarg samen met collega Wim Meester soortgelijk onderzoek gedaan. Hij ondervroeg ondernemers. Stel, vroeg Pellenbarg hen, dat je je bedrijf moet verplaatsen. Wat zou dan een goede vestigingsplaats zijn? De ondernemers kregen een kaart van Nederland voorgelegd met zeventig verspreid gelegen plaatsen. Van elk moesten ze aangeven op een vijfpuntsschaal hoe hoog de waardering was als potentiële vestigingsplaats voor hun bedrijf. De samengestelde preferentiekaart toonde dat de regio Utrecht het hoogst werd gewaardeerd, en de uithoeken van het land – Noord-Nederland, de Kop van Noord-Holland, Zeeland en Zuid-Limburg – het laagst scoorden.
Pellenbarg herhaalde het onderzoek om de tien jaar. Hij begon in 1983; de laatste keer was 2012. Zo kon hij veranderingen in het ruimtelijke patroon van preferenties op het spoor komen. De veranderingen bleken gering; in hoofdlijn bleef de waarderingskaart ongewijzigd. Pellenbargs afscheidscollege op 7 mei 2012 was eraan gewijd: De mental map van de Nederlandse ondernemer, 1983-1993-2003-2012. Zie ook Geografie september 2012.