De geologie van Texel
Texel is honderdduizenden jaren ouder dan de andere waddeneilanden. In geologisch opzicht lijkt het Nederland in het klein. Er liggen zelfs stuwwallen. Maak er zelf een excursie van!
Bulderende stormen en een woedende zee. In enkele uren tijd verdwijnen duinen in de golven en wordt elders een nieuw duin opgestoven. Langs de kust van Texel zie je de geologische krachten met grote regelmaat aan het werk. Elders op het eiland is het doorgaans rustig en blijven de heuvels, duinen, dijken en polders onveranderd.
Met een oppervlakte van slechts 170 vierkante kilometer lijkt Texel Nederland in het klein. Het is het enige waddeneiland met afzettingen uit het Saalien, de voorlaatste ijstijd. Er liggen zelfs stuwwallen. Bovendien maakt de ligging aan het diepste zeegat van Nederland, het Marsdiep, het eiland als geen ander geschikt om de dynamiek van de kustvorming van Nederland in beeld te krijgen.
IJstijd
De Waddenzee staat op de Unesco Werelderfgoedlijst. De bodem van de zee en de Nederlandse, Duitse en Deense waddeneilanden zijn tot op vele meters diepte geologisch heel jong. Het zijn sedimenten van veen, zeezand, duinzand en zeeklei. Texel is hierop een uitzondering. De kern van het eiland is tijdens de laatste drie glacialen gevormd. Daardoor verschilt het landschap sterk van de andere waddeneilanden. De landschapsvormen van Den Hoorn via Den Burg naar Oosterend zijn bepaald door afzettingen uit de laatste twee ijstijden.
Al tijdens de voor-voorlaatste ijstijd, het Elsterien, ruim vierhonderdduizend jaar geleden, zijn Noord-Nederland en ook Texel door landijs bedekt geweest. In de diepere ondergrond is op diverse plaatsen keileem aangetoond. Ook ligt er een donkere zware klei uit die tijd, de potklei (Formatie van Peelo). In een boring bij Den Burg werd op 85 meter diepte warvenklei aangetroffen. De warven tonen een seizoengelaagdheid van zand en klei in glaciale meren (in de winter bezonk klei in het rustige water onder de bevroren meren, in de zomer kon in het stromende water alleen zand bezinken). Ze bewijzen de nabijheid van het landijsfront. In de ondergrond van Texel zijn net als in Oost-Nederland diep ingesneden dalen gevonden die ontstaan zijn door smeltwatererosie.
In de voorlaatste ijstijd, het Saalien, werd Nederland tweemaal door landijs bedekt. Aanvankelijk kwam de ijsstroom vanuit Scandinavië uit het noordoosten. Na een fase van stilstand in Noordoost-Groningen schoof het ijsfront nog iets verder tot een lijn van Texel, Wieringen, Gaasterland, Urk, Steenwijk en Coevorden. Langs het ijsfront werden de eerder ontstane afzettingen van rivierzand en -klei opgeduwd tot stuwwallen. Bij Texel lag het landijs in een grote lob tussen de stuwwallen van het huidige Texel en Wieringen en vormde daar door uitschuring een glaciaal tongbekken. Dit gletsjertongbekken is nog steeds herkenbaar. Vanaf de waddenzeedijk bij Oudeschild zie je bij helder weer de noordkust van het voormalige eiland Wieringen als een dunne lijn aan de horizon. Het tongbekken hiertussen is nu het zeegat van de huidige Texelstroom aan de zuidoostkant van Texel.
De tweede ijsstroom kwam meer uit het noorden, schoof over de eerdere stuwwalreeks Texel – Coevorden heen en kwam tot stilstand bij de lijn van Haarlem, Hilversum, Wageningen en Nijmegen. Daardoor zijn de noordelijke stuwwallen afgerond, gestroomlijnd en bedekt met grondmorene en keileem (Formatie van Drenthe) uit Scandinavië.
De meeste keileemstuwwallen van Texel missen de scheve, geplooide en gebroken gelaagdheid van de stuwwallen in MiddenNederland. De smeltwaterafzettingen onder de keileem bij Den Hoorn zijn echter wel duidelijk gestuwd. Dicht bij de oppervlakte is de keileem sterk verweerd en her en der zandig.
De keileemheuvels zijn echte blikvangers in het verder vlakke Texelse polderlandschap. De Hooge Berg reikt 15 meter boven de zeespiegel. De andere keileemstuwwallen zijn veel lager; 5 meter is al veel in Den Hoorn en Oosterend. Texel dankt zijn huidige vorm nog steeds aan deze ‘bergen’. Tijdens de middeleeuwen bestond het eiland slechts uit deze keileembulten met aan de westkant een kleine duinstrook ervoor.
Tussen de heuvels liggen laagten. De keileem ligt hier op veel grotere diepte. De ondergrondse flanken van de heuvels zijn steil. Dat wijst op sterke erosie door smeltwater afkomstig van het landijs. Zo is ook het gat tussen Texel en Wieringen bij Den Helder ontstaan. De laagten zijn opgevuld met jonger materiaal.
Zwerfstenen
Het landijs nam veel zwerfstenen mee uit Scandinavië. Texel is het enige Waddeneiland waar je ze in grote hoeveelheden op het strand aantreft, al is dat de laatste jaren veranderd door de omvangrijke zandsuppleties ter versterking van de Noordzeekust. Op de noordelijke Noordzeebodem liggen uitgestrekte keileemvelden. Het zand benodigd voor de suppletie is, vermengd met Scandinavisch grind, van de Noordzeebodem opgezogen en over veel NoordHollandse stranden verspreid. Daardoor is de oorspronkelijke zwerfsteensamenstelling op de meeste Texelse stranden verstoord geraakt. Alleen op het strand bij De Sluft er op Texel is de zwerfsteensamenstelling nog origineel. Uit 25 tellingen van elk honderd zwerfstenen in De Slufter is af te leiden dat deze voornamelijk uit Zweden afkomstig zijn. Dit stemt overeen met een landijsbedekking in een vroege fase van het Saalien.
Tijdens het Weichselien, tussen 115.000 en 10.450 jaar geleden, lag er geen ijs in Nederland maar heerste er een koud klimaat. De zeespiegel daalde wereldwijd 120 meter en de Noordzee lag droog. In de koudste periode, het Pleniglaciaal, tussen 73.000 en 18.000 jaar terug, was er zelfs een poolwoestijn zonder vegetatie. Zo konden de rivieren veel zand en grind meenemen, waardoor de beddingen soms verstopt raakten en een vlechtend rivierpatroon ontstond. De rivieren waren in de strenge winters bevroren en de beddingen stonden droog. Tijdens zware zuidwesterstormen werd zand uit deze rivierbeddingen verstoven tot dekzand (Laagpakket van Wierden, Formatie van Boxtel), dat uiteindelijk bijna heel Nederland bedekte. De Texelse keileemstuwwallen kwamen daardoor onder een dunne laag dekzand en de tussenliggende laagten werden bedekt met dikkere pakketten, zodat het aanvankelijke stuwwallenreliëf genivelleerd werd.
Na de glacialen
In het Holoceen liep de droge Noordzeebodem vrij snel weer vol met zeewater. Tijdens het Preboreaal en Boreaal lagen nog veel keileembulten, zoals de Doggersbank, als eilanden in de oprukkende Noordzee. Pas in de loop van het Holoceen waren alle Noordzee-eilanden overstroomd. De keileemopduiking van Texel strekte zich tot in het Boreaal ver zeewaarts van de huidige kustlijn uit. De zee was toen al de rest van Noord-Holland en ZuidHolland binnengedrongen. Daar werd zeeklei afgezet, waarop kwelders ontstonden die reikten tot in het huidige Flevoland. Aanvankelijk was de Texelse ‘kaap’ tegen de aanvallen van de branding bestand. Maar door erosie schoof de kust toch geleidelijk oostwaarts. Op de huidige zeebodem ten westen van Texel bleven grote keienvelden achter. De Hoge Berg en Den Hoorn zijn de schamele resten van het zich eens zo ver naar het westen uitstrekkende Texel.
Voor de kust van dit Groot-Texel ontstonden de eerste strandwallen (Formatie van Naaldwijk). De Texelse kaap fungeerde als aanhechtingspunt voor de groei van de strandwallen langs de kust van Noord-Holland en het huidige Waddenzeegebied. Door het oprukken van de zee werden bestaande strandwallen geërodeerd en ontstonden nieuwe oostwaarts daarvan. Ze groeiden bovenop de oude zeeklei (Laagpakket van Wormer) die achter de strandwallen was bezonken. Het is dezelfde oude zeeklei die in de Hollandse droogmakerijen aan de oppervlakte ligt.
Achter de strandwallen groeide veen op de oude zeeklei. Door de zich oostwaarts verplaatsende strandwallen kwamen stukken veen en oude zeeklei aan de zeezijde van de nieuwe strandwallen bloot te liggen. Ze werden door de branding geërodeerd. Nog steeds vind je op het strand door de branding gerolde resten veen en klei; ze getuigen van de oostwaartse verplaatsing van de kust.
Pas in de 14e eeuw werd Texel door stormvloeden een eiland
Het Hollandveen (Formatie van Nieuwkoop) breidde zich in de luwte van de eroderende strandwallen aan de oostzijde van Texel zo sterk uit dat het gebied in de vroege middeleeuwen via de Moerwaardt verbonden was met Fryslân. Door stormvloeden in de 14e eeuw werd deze venige Moerwaardt overstroomd. Toen pas ontstond het zeegat Marsdiep. Sindsdien is Texel een eiland. In de lage delen tussen de strandwallen en keileembulten bezonk de jonge zeeklei (Formatie van Naaldwijk, Laagpakket van Walcheren).
Waarschijnlijk door gedeeltelijke ontbossing en beweiding in de middeleeuwen is het oude duinzand op de strandwallen opnieuw gaan stuiven en zo ontstonden de hogere en reliëfrijkere jonge duinen. Alleen ten zuiden van De Koog liggen nog restanten oude duinen aan de oppervlakte.
Dijken
In 1541 was Texel 11 kilometer lang. Van zuid naar noord strekte het eiland zich uit van het Loodsmansduin bij Den Hoorn tot de duinen van het Koogerveld bij De Koog. Daar boog de duinenrij in oostelijke richting af en vormde de noordpunt van het eiland. Die ombuiging is karakteristiek voor een ooghduin.
De oude noordpunt van Texel ontstond onder invloed van het zeegat tussen Texel en het noordelijker gelegen duineilandje Eijerland, ongeveer waar de huidige Sluft er ligt. Het gebogen duin ten noorden van De Koog bestaat nog steeds en markeert de oude noordpunt. De eerste bedijking op Texel was het Koogerveld (1353), aangelegd op dezelfde wijze als die bij een ooghduin.
Na de bedijking van de ‘cooghen’ volgde in 1436 de bedijking van Waalenburg, waardoor een gevaarlijke trechter tussen de duinen bij De Koog en het oude keileemland werd afgesloten. Deze Waal en Burgerdijk is herhaaldelijk doorgebroken, zoals de vele wielen langs de dijk laten zien.
In de late middeleeuwen verzandde het zeegat tussen Texel en het noordelijker gelegen duineilandje Eijerland. Daardoor kon gemakkelijk een zanddijk tussen de twee eilanden worden aangelegd. Daarmee werd Texel een stuk groter. De zanddijk is nadien herhaaldelijk doorgebroken en weer hersteld. Na de doorbraak in 1926 werd het gat niet meer opnieuw gedicht. Er ontstond een kweldergebied aan de Noordzeekust, dat tot natuurreservaat De Sluft er werd verklaard. Zo verkreeg Texel zijn huidige vorm en omvang.
Tot 1890 zijn grote delen van de Waddenzee bedijkt en ingepolderd, respectievelijk de Prins Hendrikpolder, de Polder Eijerland en de Polder Het Noorden. In al deze bedijkingen zijn nog oude wadgeulen overgebleven, onder andere de Roggesloot bij De Cocksdorp en de Hoogezandskil. Ze hebben een slingerend verloop in de verder rechthoekige verkaveling van de bedijkingen.
Kustaangroei en -afslag
Een groot deel van de Texelse kust behoort tot de zwakke schakels in de Nederlandse zeewering. De duinenrij langs het strand, de zeereep, heeft op veel plaatsen gaten of is te laag. Bijna elke winter moet het geërodeerde strand worden aangevuld door zandsuppletie.
Waar de kust in het zuidwesten bij de Hoornderslag nu erodeert, groeide deze tot 1896 aan door nieuwe strandwallen zeewaarts van de oudere. Tussen een oude en een nieuwe strandwal ontstond een primaire duinvallei, op Texel ‘vlak’ genoemd. Door de natuurlijke afsluiting van zo’n vlak kan geen zeewater meer binnendringen. Deze voormalige stranden zijn nu laaggelegen vochtige zoetwateroasen met een grote botanische verscheidenheid.
Na 1896 is deze aangroei geëindigd en omgedraaid in kustafslag. Dat komt vermoedelijk door een wijziging in de stroming langs de Nederlandse kust als gevolg van onder andere de aanleg van dijken en dammen verder zuidwaarts. Een tweede oorzaak kan zijn dat het stromingspatroon door het Marsdiep veranderde. Door de kustafslag is de zeewaartse bocht in de westkust nabij de Hoornderslag steeds flauwer geworden en zijn de evenwijdig lopende zeerepen met hun primaire duinvalleien afgesneden, zodat ze nu doodlopen op het ter plaatse smalle strand.
Tegelijkertijd vindt op de zuidpunt van Texel, De Hors, aangroei plaats. Dat komt doordat zandplaten samensmelten met de zuidpunt van het eiland. Door de zuid-noord gerichte kuststroom langs Nederland schuift een zandplaat in de buitendelta van het Marsdiep geleidelijk in de richting van Texel. Momenteel gaat het om de Razende Bol. Het zeegat tussen de Razende Bol en Texel, het Molengat, wordt daardoor steeds smaller en verzandt op den duur. In de toekomst zal de Razende Bol met de zuidpunt van Texel samenvloeien. Intussen is er dan alweer een nieuwe zandplaat in de buitendelta ontstaan. In de vorige twee eeuwen heeft dit proces zich al enkele malen herhaald.
Op De Hors ontstaan voortdurend nieuwe strandwallen. Sinds 1968 zijn hier al vier zeerepen met bijbehorende primaire duinvalleien gevormd. De ouderdom van oud naar jong, dus van noord naar zuid, is goed in het landschap af te lezen aan de vegetatie en de vochtigheid. Deze zeerepen met primaire duinvalleien vormen een van de weinige natuurlijke landschappen van Nederland.
Zo verandert Texel voortdurend van vorm en heeft daarmee een van de geologisch meest dynamische landschappen van Nederland.
BRONNEN
• Bazelman, J. et al. 2011. Atlas van Nederland in het Holoceen. Uitgeverij Bert Bakker, Amsterdam.
• Jong, H. de 1984. Fysisch-geografische streekbeschrijving nr 6. Geografisch Tijdschrift 1984-1.
• Lambooij, H. 1987. Getekend land. Nieuwe beelden van Hollands Noorderkwartier. Alkmaar.
• Lare, J. et al. 1980. Texel en de zee, een strijd van eeuwen. Texelse Museumvereniging.
• Rappol, M. et al. 1994. In de bodem van Noord-Holland. Lingua Terrae, Amsterdam.
• Schoorl, H. 1999. De Convexe Kustboog. Deel 1. Uitgeverij Pirola, Schoorl.
• Stichting voor Bodemkartering 1986. Bodemkaart van Nederland. Blad Texel.
• www.kustopkracht.nl
• www.ijstijdenmuseum.nl
• www.zwerfsteenweb.nl