Net als Gráinne is Eamonn een katholiek, maar dan uit Noord-Ierland Hij heeft een duidelijke nested identity: een territoriale verbondenheid op verschillende schaalniveaus. Eamonn is geboren in een katholieke familie in Derry/Londonderry, die net als veel andere katholieken afstamt van migranten uit de nabijgelegen provincie Donegal, in Ierland. Hij heeft weinig binding met de rest van Noord-Ierland:
‘north-east Donegal is not only….our hinterland, but it’s our origin, it’s our base, it’s our roots’.
Weekendjes en vakanties werden gevierd in de badplaats Buncrana, in Donegal, op een half uur rijden van Derry/Londonderry. Althans, nu is dat een half uur, maar ten tijde van de Troubles moest je daar wachttijd bij de grens bij optellen. Volgens Eamonn heeft de harde grens er voor gezorgd dat de mensen van Donegal en van Derry/Londonderry met de ruggen naar elkaar kwamen te staan. Dat lijkt vreemd, omdat het gaat om katholieken onder elkaar. Maar Derry/Londonderry was een hotspot van spanningen in Noord-Ierland, met gevechten tussen de katholieke en protestante inwoners. De inwoners van Donegal hadden ook last van deze gevechten. Of ze nu katholiek of protestants waren: zij zagen alle inwoners van Derry/Londonderry als medeverantwoordelijken van de Troubles. Volgens Nash en Reid bestond er in Derry/Londonderry een ‘multilayered, second class-citizenship, a troubled sense of collective identity’. In de woorden van Eamonn: ‘Not accepted in the Republic, not accepted in Norther Ireland…just not accepted’.
Het is duidelijk dat de harde, militaire grens in deze periode steeds meer een mentale grens werd. Tegelijkertijd werd diezelfde grens vanaf 1973 meer doorlaatbaar, in economische zin, toen het VK en Ierland lidstaten werden van de Europese Economische Gemeenschap (EEG), wat nu de Europese Unie heet. In 1961 hadden beide landen het lidmaatschap al aangevraagd. Maar Frankrijk, onder leiding van president de Gaulle, blokkeerde tweemaal het lidmaatschap van het VK. De EEG vond dat beide landen tegelijk lid moesten worden, om complexe grenskwesties te voorkomen. Een plausibel standpunt, dat zijn waarde heeft behouden wetende dat decennia later de Brexit en de complexe ontvlechting van het VK juist bij de Ierse binnengrens problemen oplevert.
Het EEG-lidmaatschap was een enorme stimulans voor de economische relaties tussen Noord-Ierland en Ierland. De opname in de douane-unie van de EG, en zeker de invoering van de interne markt in 1993, met de vrije mobiliteit van goederen, diensten, mensen en kapitaal zijn van grote betekenis geweest. De ‘economische grens’ tussen Noord-Ierland en Ierland werd steeds zachter, terwijl dat in de jaren negentig moest samengaan met een harde ‘militaire grens’, die leidde tot extra wachttijden en kosten. Maar handel en arbeidsmobiliteit tussen Noord en Zuid zijn enorm toegenomen door de Europese integratie, zeker na het Vredesakkoord in 1998.
Toch was er ook sprake van economische divergentie, en wel op monetair gebied. Pas in 1928 bracht de Ierse vrijstaat zijn eigen munt in omloop, maar de waarde van dit Ierse pond was 1:1 gekoppeld de Britse pound sterling. Met het Britse pond kon je overal in Ierland betalen, maar het Ierse pond werd niet overal in het VK geaccepteerd. In 1979 werd deze koppeling van de wisselkoers opgeheven, omdat Ierland mee wilde gaan doen aan de Europese monetaire samenwerking, die toe langzaam op gang kwam. Die leidde uiteindelijk tot de introductie van de euro in Ierland: het VK bleef daar buiten. Het bestaan van twee munten is wel onhandig voor de zakenwereld, maar het is geen grote remmende factor op economische samenwerking. De politieke betekenis is groter: het loslaten van het Britse pond is een teken van de Ierse emancipatie, anderen zouden zeggen van de dekolonisatie.
Eindelijk vrede – maar tegenstellingen blijven
Het vredesproces werd ingeleid door een akkoord tussen de Britse en Ierse regering in 1993, waarin het zelfbeschikkingsrecht van het Ierse volk werd erkend. Een jaar later besloten de IRA en de paramilitairen van de unionisten om een wapenstilstand af te kondigen. In 1998 werden alle besluiten vastgelegd in het beroemde Goede Vrijdagakkoord, dat door vrijwel alle partijen werd ondertekend, op één na, de unionistische partij DUP, onder leiding van dominee Ian Paisly. Hij was een markante man met grote retorische gaven waarmee hij zijn afkeer van de katholieken goed kon overbrengen. Maar op latere leeftijd koos zelfs Paisly voor de vrede, en ging samenwerken met zijn vroegere vijanden. Op 81-jarige leeftijd werd hij premier van Noord-Ierland, met Martin McGuinness, een voormalig leider van de IRA als vice-premier.
Interessant is de externe druk van zowel de EU, als de VS (met veel Ierse migranten) op het vredesproces. Zo leidde de Amerikaanse senator George Mitchell de vredesbesprekingen. Mede door die druk werd in het Goede Vrijdagakkoord veel geregeld. Dit waren de belangrijkste besluiten:
- Het zelfbeschikkingsrecht van de Ieren hield in dat het lot van Noord-Ierland in handen werd gelegd van de bevolking van Noord-Ierland. Indien bij een referendum een meerderheid kiest voor aansluiting bij Ierland dan moet ook het VK dat accepteren.
- Ierland heeft de aanspraak op Noord-Ierland uit de grondwet geschrapt.
- De macht van de Noord-Ierse regering en het Noord-Ierse parlement werd binnen het VK vergroot; macht werd uit Londen overgeheveld naar Belfast. Men spreekt ook wel van een devolutie van de macht. Een vorm van decentralisatie, maar nog altijd wel onder het formele gezag van de het VK. De uitvoerende macht van Noord-Ierland moest gebaseerd zijn op een deling van macht tussen de bevolkingsgroepen.
- De instelling van een gezamenlijke minsterraad van Ierland en Noord-Ierland om grensoverschrijdende kwesties te bespreken.
- Vreedzame samenwerking, en het inleveren van de wapens door alle paramilitaire organisaties.
Wat waren de gevolgen van dit akkoord? Het geweld stopte definitief, ook al zijn er ook na 1998 nog enkele slachtoffers gevallen, door aanslagen van de Real IRA, een kleine afsplitsing van de IRA. In de grensstreek verdwenen de wegblokkades, de wachttorens en de controleposten al snel. Verbindingen werden hersteld en bruggen herbouwd, tot grote vreugde van de grensbewoners. Dat wordt in 2006 verwoord door Olive, in het Ierse plaatsje Kiltyclogher. Dicht gelegen bij de grens was het een periferie van Ierland:
‘I suppose, our population has decreased, but it’s a much nicer place to live since the Troubles are over and the roads are open. Especially the roads open. I still get a thrill every time I cross that bridge down her from me, you know, such a lovely feeling….It was great excitement, it really was’ (Nash & Reid 2013).
De grens zelf is nog nauwelijks herkenbaar, maar er is wel een landschap van herinnering ontstaan, met restanten van de verdwenen grensbarricades en monumenten die de namen dragen van de doden die vielen.
Nash en Reid (1993) kwamen er door hun interviews achter dat veel protestanten in het grensgebied helemaal niet zo gelukkig waren dat de grens verdween: voor hen bood de bewaakte grens een bescherming door de aanvallen van de IRA. Bovendien hadden veel protestanten tijdens de Troubles de grensstreek verlaten, waardoor de overblijvers zich steeds meer geïsoleerd voelden. Het verdwijnen van de harde landgrens bracht de Ierse eenwording dichterbij, zo meenden zij.
Ook wordt uit het Partitioned Lives duidelijk dat segregatie en polarisatie in de grensstreek, maar vooral in Belfast, is blijven bestaan, en zelfs is versterkt. Er zijn nog steeds katholieke en protestante steden, dorpen en wijken, met hun eigen scholen, sportverenigingen en kranten. Het meest extreem is dat te zien in Belfast, waar op sommige plaatsen protestante en katholieke wijken door hoge muren en hekken van elkaar zijn gescheiden. Die werden opgetrokken tijdens de Troubles, en zijn na 1998 zelfs verhoogd (Staal 2018). Ze worden cynisch genoeg peace walls genoemd. Er zijn ook nu nog af en toe rellen in Belfast, bijvoorbeeld als de protestante Oranje Orde op 12 juli zijn jaarlijkse parade houdt, ter herinnering aan de Glorious Revolution en de Battle of the Boyne in 1688-1690.
De Nijmeegse student sociale geografie Ilse Staal (2017) deed onderzoek naar effecten van de opbouwprogramma’s van de EU en de andere externe partijen. De EU heeft in het kader van het gemeenschappelijke regionale beleid een speciaal potje voor grensgebieden. Daar heeft het Ierse grensgebied rijkelijk van geprofiteerd. Vanaf 1994 is veel geld gestoken in een speciaal programma voor Vrede en Verzoening (met een nog langere titel in het Engels, waarvan de voorletters leiden tot de programmanaam PEACE), in heel Noord-Ierland en in de grensstreek.
Tussen 1995 en 2020 is 2,6 miljard euro geïnvesteerd, vooral ter versterking van lokale projecten en ngo’s aan weerszijden van de grens, die bottom-up met initiatieven komen. Van dit bedrag is 1,6 miljard euro betaald door de EU. Ook na de Brexit gingen de projecten door. De opbouwprogramma’s worden positief beoordeeld. De subsidies versterkten de nog broze vrede: de economische vervlechting groeide en er kwam toenadering tussen de bevolkingsgroepen. Mede dankzij dit programma is de segregatie van middelbare scholen kleiner geworden; zo’n 8% van de scholen noemt zich nu integrated. Maar de rest van het middelbaar onderwijs en al het basisonderwijs is nog altijd gesegregeerd. Pas bij een vervolgopleiding ontmoeten (hoger opgeleide) jongeren elkaar.
Er is sprake van een broze vrede; één van haar geïnterviewden omschreef de huidige situatie als een ‘vreedzaam conflict’. Maar tot de Brexit was de balans overwegend positief: er was steeds meer toenadering tussen de bevolkingsgroepen en de economische vervlechting nam toe. Tussen 2000 en 2010 verdubbelde de handel tussen Ierland en Noord-Ierland (McCall 2011, Pollak 2011).