De Hui: een minderheid in beweging
De Hui hebben een bijzondere positie te midden van de vele minderheden in China. Ze worden ook wel aangeduid als ‘de andere moslims’ van China en wonen verspreid over het hele land. Wel vaak in stedelijke gebieden en traditioneel in ‘eigen’ wijken. Maar het voortbestaan van de Hui-buurten staat onder druk.
De ruim 10 miljoen Hui vormen een van de grootste minderheidsgroepen in China. Zij maken daarvan zo’n 10% uit. De Hui zijn weliswaar officieel geregistreerd als etnische minderheid, maar voldoen aan geen van de vier criteria voor die classificatie: een gemeenschappelijke taal, cultureel leven, economisch bestaan en woongebied. Er is iets anders wat hen verbindt, namelijk de religie. De Hui-groep omvat alle moslims die geen eigen taal hebben en niet geregistreerd zijn als leden van de andere negen erkende moslim-minderheden (onder wie Oeigoeren, Oezbeken, Kazakh, Dongxiang en Salar). Hui zijn afstammelingen van Perzische, Arabische, Mongoolse en Turkse moslim-handelaren, soldaten en ambtenaren, die zich aan de zuidoostkust maar ook in andere gebieden van China hebben gevestigd. Aanvankelijk ging het om een groep mannelijke kolonisten. Door gemengde huwelijken zijn ze geleidelijk opgegaan in de Chinese samenleving. De huwelijken droegen niet alleen bij aan demografische groei van de Hui maar ook aan hun assimilatie in de Chinese samenleving.
Verdeeld over China
De Hui zijn de meest verspreid wonende etnische minderheid van China. Ze leven voor een groot deel in de autonome regio’s (AR). AR Ningxia heeft de hoogste concentratie – met twee miljoen mensen vormen de Hui een derde van de regionale bevolking. In de AR’s Qinghai en Xinjiang is dat respectievelijk 8,5% en 5% en in de provincie Gansu 6,5%.
De Hui kennen een grote diversiteit in taal en cultuur, afhankelijk van waar ze wonen. Ze staan bekend om hun handelsgeest en relatief grote aanpassingsvermogen en fungeren vaak als intermediair tussen de Han en andere etnische groepen. Hoewel ze al lange tijd deel uitmaken van de Chinese samenleving, blijven ze een duidelijk herkenbare minderheidsgroep. Ze spreken weliswaar dezelfde taal als de lokale Han – met hier en daar een Arabisch of Perzisch woord ertussendoor – en verschillen ook qua uiterlijk niet van Han-Chinezen, maar de Hui hebben een andere religie, ander voedsel en afwijkende kleding en culturele gewoontes. Het zijn vier belangrijke dimensies van de Hui-identiteit, juist omdat een gemeenschappelijke taal, geschiedenis en woonplek ontbreken.
Religie
Het gros van de Hui behoort tot de soennieten. In West-China hebben zij soefi-genootschappen gesticht, veelal rond lokale spirituele leiders. De Chinese overheid houdt deze genootschappen scherp in de gaten, want in het verleden waren dit vaak opstandige groepen. Na de openstelling van China in 1978 onder Deng Xiaoping ontstonden handelscontacten met de Arabische staten en kregen sommige Hui toestemming op pelgrimstocht naar Mekka te gaan. Ook trokken veel Chinezen – meestal Han – naar de Arabische staten voor de aanleg van infrastructurele werken en stedenbouw. Velen bekeerden zich tot de islam en vormden bij terugkeer naar China ideale contactpersonen voor het verspreiden van deze religie. Dat versterkte bij de Hui het gevoel te behoren tot een grotere islamgemeenschap, umma, en leidde ertoe dat ze de zuivere leer gingen naleven, in rituelen en gedrag (qingzhen), maar ook in voeding en kleding.
Vanuit het Midden-Oosten en vooral Saoedi-Arabië kwamen er donaties voor de restauratie en nieuwbouw van moskeeën en madrassas (Koranscholen) en voor lesmateriaal. Ook Hui-handelaren in Dubai en de Chinese diaspora in Zuidoost-Azië schoten grif bij. De moskee gold weer als een belangrijk symbool en prestigeobject, waardoor ook de lokale donaties toenamen. In de jaren 1980 voerde de centrale overheid een toleranter beleid ten opzichte van de etnische minderheden en religie dan tijdens de Culturele Revolutie (1966-1976). Het staatsorgaan dat toezicht hield op de architectuur, was voorstander van regionale differentiatie in bouwstijlen en ornamenten om de culturele diversiteit van China tot uitdrukking te brengen. Dat leidde tot een grote verscheidenheid aan bouwstijlen bij moskeeën en openbare gebouwen, variërend van semi-traditioneel Chinees tot imitaties van Perzische, Arabische en Centraal-Aziatische architectuur. Maar na onlusten als zelfverbrandingen in Tibet en aanslagen door Oeigoeren in onder meer Xinjiang, Gansu en Yunnan werd het beleid in 2015 aangescherpt en is het met de tolerantie gedaan. Buitenlandse invloed via religieuze stromingen is uit den boze en ook het Arabische uiterlijk van moskeeën moet verdwijnen. Onder meer de Chinese vlag en plakkaten van de Communistische Partij (CPC) onderstrepen de culturele eenheid van de Volksrepubliek China.
Vooral in de stad
Hui zijn vanouds vooral te vinden in stedelijke gebieden. Het zijn veelal handelslui, die zich vestigen op of verplaatsen naar plekken waar iets met handel te verdienen valt. Onder de Hui zijn ook veel kleine en middelgrote ondernemers in de voedselbranche met halal restaurants en slagerijen en bewerkers van bont, leer, wol en jade. Dezelfde handelsgeest drijft hen naar toeristische gebieden als Yunnan, Tibet en Xinjiang, waar zij concurreren met Han. Wel zijn de meeste Hui minder geschoold dan doorsnee stadsbewoners en belanden zo in de onderste laag van de stedelijke economie, de (informele) handel. In 2014 verdiende twee derde van de stedelijke Hui de kost als straatverkoper, ongeveer een kwart runde een eenmanszaak of familiebedrijfje en slechts 5% beheerde een middelgrote winkel. In dit verband is het nuttig onderscheid te maken tussen de enclave-economie, die zich op de buurt richt, en de economie daarbuiten, die zich voor een groot deel in de informele sector afspeelt. Voorbeelden van de enclave-economie zijn restaurants, slagerijen, markten, kledingzaken, boekhandels en religieuze activiteiten. Vaak zijn deze geconcentreerd rond de moskee in gespecialiseerde straten of stegen, zoals in de wijk Huifang in Xi’an.
Economische enclave- of buurtactiviteiten zijn voorbehouden aan bepaalde etnische arbeidskrachten. De bloei van de etnische enclave-economie heeft invloed op de concentratie van Hui. Omgekeerd beïnvloedt de concentratie van Hui in de enclave het voortbestaan en de overleving ervan. Vanwege het aanbod van halal voedsel en de nabijheid van de moskee blijven vooral de oudere Hui in deze buurten wonen, apart van de Han. Sociale afstand is niet alleen een functie van sociaaleconomische status, maar heeft vooral ook te maken met diepgewortelde etnische identiteit, tradities en religie. In zo’n buurt voelen vele Hui zich thuis en bejegenen de bewoners elkaar met respect, wat vaak niet of veel minder geldt buiten de wijk. Terwijl Hui al generaties in steden wonen, worden ze door Han en anderen nog altijd als outsiders beschouwd.
Migratie
Net als bij de Han is ook onder de Hui die nog op het platteland wonen, een trek naar de stad gaande. Die is soms spontaan maar meestal – zoals in Gansu en Ningxia – gedwongen, waarbij de arme bevolking onder strakke regie van de centrale dan wel lokale overheid uit ecologisch kwetsbare gebieden naar elders verhuist. Bij deze resettlement worden de migranten gedirigeerd naar stedelijke buitenwijken waar ook Han of andere etnische groepen wonen. Het vormt onderdeel van de overheidsstrategie van intermingling van etnische groepen.
De ‘spontane’ – vaak door economische noodzaak gedwongen – migranten zijn meestal zeer laag geschoolde, rurale jongeren die een bestaan in de stad proberen op te bouwen. Aanvankelijk maakten zij daarbij vaak gebruik van lokale netwerken van migranten die zich eerder in de stad hadden gevestigd. Zo belandden ze vooral in Hui-buurten. Daar wonen immers dorps- en streekgenoten en daar ligt ook de moskee die fungeert als sociaal trefpunt, en hen van waardevolle informatie voorziet en te hulp kan schieten. Rond de moskee tref je nog altijd jonge migranten aan die zich aanbieden als dagloner of mobiele dienstverlener (bijvoorbeeld motortaxi of rijdende loodgieter, alles in de informele sector).
Vooral de laatste 15 jaar richt de migratiestroom zich ook op de urban villages aan de stadsrand, waar relatief goedkope huisvesting wordt aangeboden. Voor werkgelegenheid moeten zij dan vaak naar andere gebieden zoals de binnenstad pendelen. Juist de recente migranten, werkzaam in de straathandel of als klusjesman/dienstverlener zonder arbeidscontract, raken snel streetwise.
De traditionele Hui-buurt is een eerste toevluchtsoord geweest voor een eerdere stroom migranten. Een deel heeft zich definitief in de buurt gevestigd, een grotere groep heeft zijn heil elders in de stad of verder weg gevonden. Hun kinderen, de tweede generatie Hui, zijn beter geschoold en in allerlei opzichten beter in staat een goed bestaan te verwerven in de stad – binnen de etnische buurt, maar zeker ook daarbuiten. Je vindt hen terug in de formele sector van de handel. Binnen deze groep zie je ook een grote diversiteit in de naleving van de qingzhen-regels: van uiterst conservatief tot meer liberaal.
Sloop
De etnische Hui-buurt speelt nog steeds een rol voor de identiteit en het welzijn van de Hui. Ook in economisch opzicht kan de buurt floreren. Maar het voortbestaan ervan is afhankelijk van een aantal, vooral geografische, factoren. Allereerst de relatieve ligging van de buurt en de visie van de lokale overheid. Veel Hui-buurten liggen in de binnenstad, waar een grote druk op de ruimte heerst. De lokale overheid en vastgoedbedrijven willen deze dure plekken efficiënter en winstgevender benutten. Dat leidt vaak tot gehele of gedeeltelijke sloop. Soms blijven er maar een paar straten over. In enkele gevallen, zoals in Xi’an en Linxia, heeft de lokale overheid juist gekozen voor conservering en aanpassing. Niet uit nostalgische overwegingen maar omdat het geld oplevert via het steeds populairder etnisch toerisme. Het lokale beleid hangt ook af van de bestuurlijke indeling van het gebied. Valt de etnische buurt samen met een administratief district, dan kan de daar woonachtige etnische groep meer invloed uitoefenen. Daarbij speelt de vrees voor sociale onrust, die de overheid zo veel mogelijk probeert te vermijden.
Ook migratie zal de toekomst van de Hui-buurt beïnvloeden. De rurale migrantenstroom richt zich steeds meer op de stedelijke randgebieden. Bovendien trekken veel gezinnen weg uit de buurt en dat gaat ten koste van de leefbaarheid. Tel daarbij op het strenger wordende regiem van de centrale overheid, dat religieuze (in)tolerantie ademt en intermingling voorstaat.
De toekomst van de Hui-buurt is onzeker. Soms wordt de buurt geconserveerd en ondergaat een proces van ‘verdisneysering’. Maar meestal wordt de buurt gereduceerd tot een paar straten met ‘exotische’ eethuisjes en curieuze winkeltjes. In het uiterste geval maken slopers de wijk met de grond gelijk en worden de bewoners opgeborgen in etnisch gemengde hoogbouw aan de stadsrand.
Bo Zhang is postdoc researcher aan de South China Normal University in Guangzhou na zijn PhD-onderzoek over etnische migratie in Noordwest-China aan de Faculteit Ruimtelijke Wetenschappen, Rijksuniversiteit Groningen. Zijn aandacht richt zich vooral op de etnische minderheden van de Hui-moslims en Tibetanen in de provincie Gansu.
BRONNEN
- Gladney, D.C. (2004). Dislocating China: Muslims, Minorities, and other Subaltern Subjects. Chicago: University of Chicago Press.
- Lipman, J.N. (1998). Familiar strangers: a history of Muslims in Northwest China. Hong Kong University Press.
- Wang, W., Zhou, S., & Fan, C. (2002). Growth and Decline of Muslim Hui Enclaves in Beijing. Eurasian Geography and Economics, 43(2), 104-122.
- Zhang, B., Druijven, P., & Strijker, D. (2018). A tale of three cities: negotiating ethnic identity and acculturation in northwest China. Journal of Cultural Geography, 35(1), 44-74.
- Zhang, B., Druijven, P., & Strijker, D. (2019). Hui family migration in Northwest China: patterns, experiences and social capital. Ethnic and Racial Studies, 42(12), 2008-2026.