De Sint-Elisabethsvloed van 1421: van landbouwgrond naar natuurgebied
De Sint-Elisabethsvloed van 1421 is altijd afgeschilderd als de grootste overstromingsramp aller tijden in ons land. Hoe was anders te verklaren dat de Grote Waard, een welvarend landbouwgebied van 500 vierkante kilometer, destijds verloren ging? Het blijkt een middeleeuws staaltje ‘nepnieuws’. Maar hoe zit het dan wel met de totale make-over van dit landschap?
Nationaal Park De Biesbosch was begin 15e eeuw een uitgestrekt landbouwgebied: de Grote Waard. De gedaanteverwisseling is niet het resultaat van doelbewust beleid zoals je tegenwoordig veelvuldig ziet in de ruimtelijke ordening. Het ging per ongeluk. Dat begon precies zeshonderd jaar geleden, met de Sint-Elisabethsvloed in 1421.
De Grote Waard was destijds een rijk landbouwgebied, belangrijk voor de economie van Holland. De zorg voor dit gebied was verdeeld over diverse partijen die veelvuldig met elkaar overhoop lagen. Te beginnen met de Hoekse en Kabeljauwse twisten in de 14e eeuw. Dordrecht zat in het Kabeljauwse kamp en de bestuurders van het waterschap in Geertruidenberg in het Hoekse. Toen duidelijk werd dat de Grote Waard niet meer te redden was, verweet men elkaar onvoldoende gedaan te hebben. Bij zulke grote belangen en tegenstellingen ontstaan er verhalen met alternatieve feiten om het eigen gelijk te staven.
Nationaal Park De Biesbosch was begin 15e eeuw een welvarend landbouwgebied
Alternatieve feiten
Dordrecht was er veel aan gelegen de Sint-Elisabethsvloed af te schilderen als een zó uitzonderlijke stormvloed dat verweer daartegen onmogelijk was geweest. Het verdwijnen van de Waard was daarvan eigenlijk het beste bewijs. Zo werd er geschreven dat de stormvloed 72 dorpen had verzwolgen, waarbij 100.000 mensen verdronken. In werkelijkheid telde de Waard minder dan 30 dorpen en woonden er nog geen 30.000 mensen. Nepnieuws is kennelijk van alle tijden. Op de Spuiboulevard in Dordrecht zijn nog de stenen te zien die vroeger aan de (afgebroken) Spuipoort zaten, met de tekst over 72 verdronken dorpen: ‘T landt en water dat men hier siet ware 72 prochie na chronickx bediet geinoundeert deur t water crachtich int iaer 1421 waerachtich’. In 1931 schreef de Dordtse stadsarchivaris nog: ‘Maar onze voorvaders lieten toch geen leugens in steen houwen!’ Dat is dus de vraag.
Behalve in de zeer summiere geschreven bronnen is de vloed vereeuwigd op de Sint-Elisabethsvloedpanelen in het Rijksmuseum. Die laten zien dat het water bij Wieldrecht over de dijk de Waard in stroomt (nota bene met twee rustig zeilende schepen op de rivier) en zich een weg baant door de Waard. Gevluchte mensen zitten in bootjes richting Dordrecht en laden daar spullen uit. Er drijven twee lichamen in het water, een paar dieren zwemmen, maar er loopt ook vee in de wei. Geen mensen die zich in doodsnood vastklampen aan drijfhout. Deze panelen stammen van rond 1490 en de schilder zal zelf geen ooggetuige zijn geweest. Hoe dan ook, het tafereel verhoudt zich totaal niet tot de verhalen die later de ronde deden.
Nieuwe vondsten
De laatste decennia is er veel onderzoek gedaan naar de Sint-Elisabethsvloed en de impact ervan, vooral ook in het bodemarchief. Daarmee is al een flinke schifting gemaakt tussen feiten en fictie. Zo bleken kerktorens niet ingestort maar zorgvuldig afgebroken. Met andere woorden: na de vloed hebben mensen nog van alles gedaan in het gebied.
In aanvulling op alle nieuwe gegevens hebben we berekeningen gemaakt van hoe het gegaan kan zijn. Om te beginnen: hoe zwaar was de storm van 18/19 november 1421 in vergelijking met andere stormen? Op basis van beschrijvingen, vooral door historisch geografe Elisabeth Gottschalk, hebben we de stormen van 1400 tot 1700 in volgorde van zwaarte gerangschikt. Door drie geboekstaafde waarnemingen van stormvloedhoogten uit die periode te matchen met waarnemingen van na 1700, valt te concluderen dat de Sint-Elisabethsvloed een storm was die gemiddeld zo’n 16 keer in 1000 jaar kon optreden. Ter vergelijking: voor de storm van 1 februari 1953 is dat 3 tot 4 keer per 1000 jaar. De Sint-Elisabethsvloed was dus een zware storm maar niet de superstorm die men geschetst had op basis van het feit dat de Grote Waard grotendeels verdwenen was.
Verder zijn we nagegaan hoeveel land er in de nacht van 18 op 19 november 1421 kan zijn ondergelopen. Omdat vrijwel alle gegevens ontbreken (alleen de afstanden en oppervlakten zijn nog hetzelfde), hebben we schattingen gemaakt van onder- en bovengrenzen van de breedte, diepte en groei van de doorbraak, de afmetingen, hoogteligging en ruwheid van overstromingsgeulen en de hoogte en duur van de stormvloed op zee. Met een eenvoudig model zijn tientallen berekeningen gemaakt: het staafdiagram in de kaart hieronder bevat alleen de uitersten. De verschillen zijn groot, zoals te verwachten valt bij zo veel onzekerheden. Wel is duidelijk dat de Waard in de stormnacht maar zeer ten dele is volgelopen. Eigenlijk was alleen in het gebied tussen Dordrecht en Geertruidenberg sprake van serieuze inundatie. Dat komt omdat stormvloeden relatief kort duren, zodat het eenvoudigweg fysiek onmogelijk was de Grote Waard (die niet voor niets zo heet) in één nacht te vullen.
In de stormnacht van 18 op 19 november 1421 liep maar een deel van de Grote Waard onder
De plaats van de doorbraak was ergens in het zuidwesten van de Waarddijk. Heel vaak wordt daarvoor de locatie van de uitwateringssluizen bij Broek aangehouden. Dat sluizencomplex is ook de eerste hoofdverdachte, omdat zo’n constructie in een dijk altijd een zwakke plek vormt. Maar historisch geograaf Karel Leenders wijst erop dat bij Broek geen sporen van diepe erosie van de ondergrond te vinden zijn die wijzen op een dergelijke doorbraak. Deze zijn er wel op de plek waar het huidige Hollands Diep(!) de Waarddijk kruist, in het zuiden van Wieldrecht. Daar zijn over een grote breedte de oude aardlagen geërodeerd tot dieper dan 18 meter onder NAP en deels vervangen door sediment van na 1421. Rijdend over de Moerdijkbrug kijk je naar het oosten in het 600 jaar oude gat van de Waarddijk.
Met gegevens uit de berekeningen over overstromingsdiepten, stijgsnelheden van het water en snelheid in de doorbraak is het mogelijk een schatting te maken van het aantal verdrinkingsslachtoffers. Het zullen er bij de Sint-Elisabethsvloed enkele tientallen geweest zijn. Geen 100.000 en ook geen 2000, zoals het tekstbordje bij de Elisabethspanelen in het Rijksmuseum vermeldt. Al met al mogen we stellen dat die schilderingen een getrouwer beeld geven van de Sint-Elisabethsvloed dan veel van de verhalen die na 1421 geschreven zijn.
Na de stormnacht was er nog steeds een groot gat in de dijk waardoor het water in en uit bleef stromen. Met als gevolg dat grote delen van de Waard permanent onder water kwamen te staan. Dat maakte dat alle vervoer per boot moest, maar dat hoger gelegen delen nog wel met karren toegankelijk (en bewoonbaar) waren.
De economische gevolgen waren rampzalig: landbouw was niet meer mogelijk in grote delen van de Waard. In een samenleving zonder steunfondsen en televisieacties zijn er dan twee opties: weggaan of aanpassen. Uit de geschiedenis blijkt dat veel mensen in de Waard bleven wonen en gingen vissen. De blijvers in het tot dan toe welvarende gebied werden teruggeworpen op een heel primitief bestaan, iets wat wij ons helemaal niet kunnen voorstellen. Hun aanpassingsvermogen was groot; de overgang van landbouw naar visserij moet in een paar maanden gebeurd zijn.
Bovendien bleef het niet bij de dijkdoorbraak in het zuidwesten van de Waard. Kort daarna, waarschijnlijk eind december van hetzelfde jaar 1421, brak ook nog eens de rivierdijk bij Werkendam. Er ontstond nu een doorgaande stroming tussen Waal en Haringvliet. Daarmee kwam er veel riviersediment het gebied binnen en kregen getijden, stormvloeden en afvoergolven van de rivier vrij spel. De nieuwe dynamiek van erosie en sedimentatie leidde tot een onherkenbare omvorming van het landschap: de Grote Waard ging verloren en werd uiteindelijk het krekenstelsel van De Biesbosch.
Bij de Sint-Elisabethsvloed zijn enkele tientallen slachtoffers gevallen, geen honderdduizend
Turf graven
Als de storm niet zo uitzonderlijk was en de inundatie in de stormnacht meeviel, hoe kan het dan dat de gevolgen toch zo ingrijpend waren? Had men de doorbraak niet kunnen repareren zoals in eerdere situaties? Het antwoord ligt besloten in de voorgeschiedenis.
In Holland en Zeeland werd veel turf gewonnen, zowel voor brandstof als voor zoutwinning. Dat ging ten koste van de veiligheid, omdat men het land vóór de dijk afgroef waardoor de golven veel minder gedempt werden en de dijk het zwaarder te verduren had. De turfwinning was echter zo profijtelijk dat deze bleef doorgaan. In 1410 dacht men dé oplossing gevonden te hebben. Er kwam een dijk tussen Broek en Zevenbergen. Die zou de Waarddijk beschermen en achter de nieuwe dijk kon men dan graven. Maar er was voorlopig geen geld om sluizen in de nieuwe dijk te bouwen, en de uitwateringssluizen bij Broek kwamen achter de dijk te liggen. Een slecht plan (het turf graven) werd gecompenseerd met een ander slecht plan (het afsluiten van de uitwateringssluizen). Dat móest wel fout aflopen. Om de uitwatering van de Grote Waard te herstellen, werd de nieuwe dijk in 1413 weer doorgestoken. Maar toen was het land tussen de nieuwe dijk en de Waarddijk al zo ver verlaagd dat de aanval op de Waarddijk tijdens de Sint-Elisabethsvloed in 1421 heftiger was dan bij eerdere stormen. Ook maakte het verlaagde voorland dat de doorbraak dieper was dan in eerdere situaties, zodat er na afloop van de storm een continue getijstroming was door het gat. Dit gat was moeilijk te dichten en dat werd nog eens bemoeilijkt door de doorbraak bij Werkendam, anderhalve maand later.
Er waren conflicten, dus bestond er weinig samenwerking en er was permanent geldgebrek. Dit alles wordt doorgaans als de hoofdoorzaak van de ondergang van de Grote Waard gezien. Maar er speelde nog iets. Van de grote doorbraken in 1953 weten we dat de gaten na een aantal maanden tientallen meters diep waren en honderden meters breed. Datzelfde zal in de 15e eeuw gebeurd zijn. Ruim vijf eeuwen later, in 1953, werden de grote diepe gaten gesloten met een overmacht aan sleepboten, kraanpontons en grote caissons, overgebleven van de geallieerde landingen in Normandië in 1944. Die middelen waren er allemaal niet in 1421. Het valt de waterbouwers uit die tijd dus niet kwalijk te nemen dat het niet gelukt is.
Het toestaan van turf graven achter de dijk was de opmaat naar een niet meer te beheersen proces
Kortom: het toestaan van het turf graven achter de dijk van Broek naar Zevenbergen was de opmaat naar een niet meer te beheersen proces. De stormnacht zelf was nog niet zo rampzalig, maar het ontstane gat bleek uiteindelijk te groot. Zo ging uiteindelijk 500 km2 landbouwgrond grotendeels verloren, wat rampzalig was voor de bewoners van het gebied. 600 jaar later zien we een prachtig waterrijk natuurgebied waar ook veel mensen recreëren. Een geluk bij een ongeluk, dat wonderwel past in het beleid van nu.
BRONNEN:
- Fockema Andrea, S.J. (1950). Studiën over waterschapsgeschiedenis. Deel III. De Grote of Zuidhollandse Waard. Leiden: E.J. Brill.
- Geuze, A., & Feddes, F. (2005). Polders! Gedicht Nederland. Rotterdam: NAi Uitgevers.
- Gottschalk, M.K.E. (1975). Stormvloeden en rivieroverstromingen in Nederland, deel II, periode 1400-160. Assen: Van Gorcum.
- Leenders, K.A.H.W. (2020). Twintig kilometer dijk en 14 sluizen gezocht. www.academia.edu
- Schiereck, G.J., & Visser, P. (2021). De Sint-Elisabethsvloed en de onafwendbare teloorgang van de Grote Waard. Tijdschrift voor Waterstaatsgeschiedenis, 30 (1): 13-25.
- Wikaart, V., Van Engen, H., Leenders, K. et al. (2009). ‘Nijet dan water ende wolken.’ De onderzoekscommissie naar de aanwassen in de Verdronken Waard (1521-1523). Tilburg: Stichting Zuidelijk Historisch Contact.
- Zhu, Z., Vuik, V., Visser, P.J. et al. (2020). Historic storms and the hidden value of coastal wetlands for nature-based flood defence. Nature Sustainability, 3 (10): 853-862.