Scheidend hoogleraar milieubeleid Pieter Leroy
Ruim 40 jaar heeft Pieter Leroy, hoogleraar Milieu en Beleid in Nijmegen, zich beziggehouden met milieuvraagstukken. Hij heeft de milieuproblemen, onze kijk erop en het beleid zien veranderen. In juni hield hij zijn afscheidscollege. Thema: bescheidenheid.
Klimaatverandering en verlies aan biodiversiteit zijn – naast de wereldwijde vervuiling en de grondstoffenschaarste –milieuproblemen waar we nog geen grip op hebben. Leroy noemt deze problemen ‘systemisch’. Ze komen voort uit onze manier, ons systeem van produceren en consumeren. Ze zijn ‘een gevolg van eeuwenoude, structurele trends als verstedelijking, kolonisering, slavernij, staatsvorming, overbevolking en globalisering’ en worden ‘gestuurd door onze voortdurende zoektocht naar goedkoop land, goedkoop voedsel, goedkope grondstoffen, goedkope arbeid, goedkope energie’, zei Leroy in zijn afscheidscollege op 21 juni.
Hij is een fan van de Franse historicus Fernand Braudel. ‘Hij maakt een onderscheid tussen de geschiedenis van de feiten, de conjuncturen en de structuren. De laatste, l’histoire structurelle, vind ik het interessantst. Ze kijkt naar de geschiedenis die als een soort geologische laag gestold is in harde instituties. Het is de trage geschiedenis van la longue durée die is vastgelegd in persistente, lastig veranderbare structuren.’
Zo kijkt Leroy ook naar milieuproblemen. De Verenigde Naties, de Europese Unie en Nederland houden zich daarmee sinds de jaren 1970 bezig. Het milieubeleid kwam op in de jaren 70 en 80, en beleefde zijn hoogtepunt eind jaren 80, begin jaren 90. Vanaf eind jaren 90 daalde de prioriteit, behalve voor het klimaatprobleem. Bij de hoogtepunten horen het Brundtland-rapport Our Common Future (1987) en de VN-conferentie over Milieu en Ontwikkeling in Rio (1992). Een hoogtepunt in Nederland was het Eerste Nationale Milieubeleidsplan (1989) met als ambitie het milieuprobleem in één generatie op te lossen. Tekenend voor het afnemend belang is het verdwijnen van een echt milieuministerie. Toen VROM werd opgeheven en milieu ondergebracht werd bij Infrastructuur noemde Leroy het ministerie van I&M al ‘het ministerie van In Memoriam’. Hij kreeg gelijk, want Rutte-3 heeft geen echte milieuminister meer.
Op de voet gevolgd
Leroy (Deinze, 1954) heeft het in zijn academische carrière allemaal op de voet gevolgd. Zijn loopbaan en die van het milieubeleid lopen in de tijd gelijk op. Kijkend door Braudels bril van de histoire structurelle constateert hij dat ‘het milieubeleid zoals we dat nu kennen, niet diep genoeg graaft en niet structureel genoeg is. Het IPCC en IPBES, de VN-panels voor klimaatverandering en verlies van biodiversiteit & ecosysteemdiensten, tonen in hun laatste rapporten dat beide problemen veroorzaakt worden door systemische trends, en roepen op tot system change en transformative change. Hoe die moeten plaatsvinden laten ze aan politici over. Ik vraag me af of die fundamentele sociale verandering gerealiseerd kan worden binnen de termijn die natuurwetenschappelijk gesproken nodig is. Kunnen we de noodzakelijke systeemverandering de komende decennia bewerkstelligen? Heeft onze parlementaire democratie daartoe voldoende veranderingspotentieel en sturingsmacht?’
Tuin en klimaatverandering
Op een hete namiddag in juli spreek ik Leroy in zijn huis in Nijmegen. Hij laat me de tuin zien waarin hij en zijn vrouw graag werken. Hij is zichtbaar trots op de biodiversiteit. Zijn tuin telt om en nabij tweehonderd plantensoorten. Veel planten noemt hij bij hun Latijnse naam en geeft aan waarom welke plant waar staat. Van veel soorten heeft hij meerdere rassen. Hij kent de beperkingen van de grond, want zijn tuin ligt op de spoelzandvlakte van de Nijmeegse stuwwal: ‘Grof zand. Ik werk er wel eens gedroogde koemest doorheen, maar die spoelt in een mum van tijd uit.’ In de tuin ondervindt hij de klimaatverandering en het verlies aan biodiversiteit aan den lijve. Veel planten lijden zichtbaar aan hittestress, blad krult op, de glans is eraf en het gras vergeelt. ‘Vorige zomer hebben er wat het loodje gelegd’, zegt Leroy. ‘Misschien gebeurt dat deze zomer weer. Sproeien doen we zo min mogelijk. Min of meer uit principe.’
Later in zijn koele huiskamer (geen airco maar luifels) vraag ik of hij voor de oplossing van de wereldwijde milieuproblemen voorstander is van meer rekening houden met de ecologische grenzen en beperkingen die de aarde en haar ecosystemen stelt, of dat hij meer verwacht van allerlei technologische innovaties. Hij kiest resoluut voor het eerste. In termen van De tovenaar en de profeet, het boek waarin wetenschapsjournalist Charles Mann twee concurrerende visies over een leefbare toekomst op onze planeet onderzoekt, is Leroy meer profeet (‘Minder, minder! Anders gaan we er allemaal aan’) dan tovenaar (‘Innovatie, innovatie! Daar wordt iedereen beter van’).
Aan ecomodernisten die een grenzeloos vertrouwen hebben in technologie, heeft Leroy een broertje dood. Hij is niet principieel tegen nieuwe technologieën maar denkt niet dat we daarmee de milieuproblemen kunnen oplossen. Ecomodernisten zijn volgens hem te veel gefixeerd op technologische vooruitgang: ‘We kunnen onze milieuproblemen niet oplossen met technologie zonder de onderliggende sociale structuren aan te pakken. We kunnen en moeten overstappen van fossiele energiebronnen op hernieuwbare energie uit zon en wind, maar gezien de bevolkingsgroei, de toename van de welvaart, de ongelijkheid in de wereld en de planetaire grenzen zullen we ook minder energie, grondstoffen en land moeten gaan gebruiken. We zullen daarnaast ons gedrag moeten aanpassen. We zijn er niet als iedereen die nu in een benzine- of dieselauto rijdt, elektrisch gaat rijden. We moeten ook minder gaan rijden en ons verkeers- en vervoerssysteem op een andere leest schoeien.’
Je bent van huis uit socioloog. Hoe ben je bij milieuvraagstukken terechtgekomen?
‘Puur toeval. Ik kende het rapport van de Club van Rome uit 1972 wel, maar was zeker geen “groene jongen”. In 1976 studeerde ik in Leuven af in de beleidssociologie en kreeg ik een onderzoeksaanstelling bij godsdienstsocioloog Jan Lauwers in Antwerpen. Hij was een specialist in secularisatieprocessen en deed onderzoek naar ideologieën van milieubewegingen. Er waren in die tijd allerlei hoogoplopende milieuconflicten over nieuwe autowegen, vervuilende industrieën en kerncentrales. Daar ging ik onderzoek naar doen. In 1983 ben ik daarop gepromoveerd. Mijn proefschrift had als titel Herrie om de Heimat: milieuproblemen, ruimtelijke organisatie en milieubeleid.’