Fietsen in Brussel (1)
Als Nederlander-buiten-Nederland fiets ik graag een rondje door of rond de stad. Bij een meerdaagse city trip of op een vrije dag na een conferentie hoort een fietstochtje. Dan merk je dat we in de gemiddelde Nederlandse stad niets onderdoen voor de zelfbenoemde fietshoofdstad Kopenhagen, en dat je in Rome ook best aardig kunt fietsen als je je bestemming maar een beetje aanpast en grote rotondes vermijdt.
Toon ik een paar jaar in New York woonde, verklaarden sommige mensen me voor gek omdat ik geregeld de fiets pakte. Op zomeravonden deed ik graag een rondje Harlem en Washington Heights en dan terug langs de Hudson. Dat was ter ontspanning, maar ook voor woon-werkverkeer was de fiets best een aardige oplossing. De wegen zijn er breed, fietsen door Central Park en langs kades duurt soms langer maar gaat zeker niet langzamer. En elke week kwam er wel een nieuwe fietsstrook bij.
Fietsstroken komen er in Brussel ook voortdurend bij. De gewestelijke minister en mobiliteitsdienst kloppen zichzelf graag op de borst voor het x aantal kilometer nieuwe fietsstroken per jaar. Vaak betreft het ‘fietssuggestiesstroken’ en hoewel dat wat ambtelijk klinkt, is het wel een eerlijke naam. Een geverfd fietsje op het asfalt of op de kasseien suggereert dat je daar mag fietsen. Maar zonder dat symbool zou dat toch ook wel mogen, zou je denken. Het dient vooral als suggestie aan automobilisten: hier zou wel eens iemand kunnen fietsen. Maar dan geldt wederom: zonder dat geverfde fietsje zou een automobilist ook op een potentiële fietser bedacht moeten zijn.
Soms ligt de fietssuggestiestrook op een busbaan of tussen de tramrails, soms staat er ineens een fietsje geverfd op een straathoek, wellicht om aan te geven dat fietsers daar worden uitgenodigd vlak langs de stoeprand te rijden. Soms loopt de fietssuggestiestrook ineens de stoep op, net op een punt waar mensen staan te wachten op de tram. En een enkele keer blijkt de mobiliteitsdienst de fietser gewoon tegen een hek of elektriciteitskast op te willen sturen.
Uiteindelijk maakt het weinig uit: de meeste Brusselse automobilisten zijn niet op fietsers ingesteld. Waar in Vlaamse (studenten)steden als Gent en Leuven fietsen goed is ingeburgerd (ook al kan er nog heel, héél veel verbeterd worden), blijft het in Brussel een rariteit. Het aantal fietsers neemt zoals in veel niet-Nederlandse steden hand over hand toe, maar blijkbaar zag je hier twintig jaar geleden zelden of nooit een fietser, dus we komen van ver, heel, héél ver!
De gemiddelde Brusselse automobilist is zo’n beetje als de gemiddelde taxichauffeur in Amsterdam: iemand voor wie andere fietsers je waarschuwen. Ze snijden je pad af. Ze slaan rechtsaf zonder met jou rekening te houden. Ze schelden jou uit als je uit verbazing je handen de lucht insteekt. Maar waar in Amsterdam veel fietsers vaak voorrang nemen terwijl ze dat helemaal niet hebben, weet de Brusselse fietser wel beter: voorrang is niet iets wat je moet nemen als je het niet hebt, maar iets wat je moet bevechten als je het wél hebt. Voor de zekerheid laat ik geregeld mijn handremmen op scherp zetten.
Voor de zekerheid laat ik geregeld mijn handremmen op scherp zetten