De Fergana-vallei beslaat 142.200 vierkante kilometer, waarvan ongeveer 60 procent in Oezbekistan ligt, 25 procent in Tadzjikistan en 15 procent in Kirgizië.
Er heerst een continentaal klimaat met temperaturen die variëren van enkele graden boven nul in de wintermaanden tot bijna 30°C in juli en augustus. De gemiddelde jaarlijkse neerslag bedraagt 109 tot 502 milimeter, terwijl ongeveer 1200 milimeter jaarlijks verdampt door hoge temperaturen, lage luchtvochtigheid en hoge zonintensiteit in de zomer.
De Syr Darjarivier is 2212 kilometer lang en stroomt van oost naar west door de vallei. De gemiddelde jaarlijkse afvoer bedraagt 37 miljard kubieke meter, waarvan 53 procent afkomstig van de Narynrivier, 15 procent van de Kara Darjarivier en 32 procent van meer dan 30 kleinere rivieren die vanaf de omringende bergketens door de vallei naar de Syr Darjarivier stromen.
Met 111 inwoners per vierkante kilometer is de Ferganavallei het dichtstbevolkte gebied in Centraal-Azië. In totaal wonen er ongeveer 14 miljoen mensen van wie 70 procent op het platteland.
Geïrrigeerde landbouw in de Ferganavallei
Speelbal van de geopolitiek
De dichtbevolkte Fergana-vallei in Centraal Azië is een van de oudste geïrrigeerde gebieden ter wereld. Geopolitieke beslissingen en de focus op grootschalige katoenproductie in de laatste 140 jaar spelen de landbouw en het milieu nu ernstig parten.
De Fergana-vallei in Centraal Azië wordt al drieduizend jaar geïrrigeerd met water uit omringende bergketens. De ooit bloeiende landbouwsector wordt nu ernstig belemmerd door slecht onderhouden systemen, grote waterverliezen, bodemdegradatie en (grond)watervervuiling. Deze problemen zijn terug te voeren op politieke besluiten in het Russische keizerrijk en de Sovjet-Unie in de 19e en 20e eeuw. Ook vandaag de dag nog speelt geopolitiek de vallei parten. Waar ging het precies mis?
Vroegste ontwikkeling
Centraal Azië is een van de eerste gebieden in de wereld waar geïrrigeerde landbouw plaatsvond. Vanaf de 16e eeuw v. Chr. leidden boerengemeenschappen rivierwater via kleine kanalen naar landbouwgronden in het oostelijk deel van de Fergana-vallei. Tussen de 6e en 4e eeuw v. Chr. legde men grotere irrigatiesystemen aan waarbij rivierwater werd opgeslagen en over grotere afstanden via kanalen naar de velden werd gevoerd voor de verbouw van graan, oliezaden en fruit. Verdere expansie vond plaats in de 1e eeuw n. Chr. door de bouw van complexere irrigatiesystemen. In de 6e en 7e eeuw maakte Centraal Azië een sterke economische groei door vanwege de gunstige ligging aan de Zijderoute. Tegelijkertijd kwam het gebied onder de invloedsfeer van islamitische heersers. Die introduceerden een politieke machtsstructuur die het mogelijk maakte genoeg materiaal en menskracht te mobiliseren voor de bouw van nog grotere irrigatiesystemen. Zo legde men in de 10e eeuw een systeem aan waarin water van de Ak Bura-rivier via een 12 kilometer lang hoofdkanaal naar een groot bakstenen reservoir stroomde. Vandaar werden de landbouwgebieden in de buurt van de steden Andizan en Osh bevloeid. Aan het eind van de 18e eeuw en de eerste decennia van de 19e eeuw werd ongeveer 600.000 hectare woeste grond omgezet in landbouwgrond door de bouw van een netwerk van irrigatiekanalen met een totale lengte van enkele honderden kilometers. Een van de nieuwe irrigatiesystemen was het Shahrikhan Saykanaal, dat een gebied van ongeveer 40.000 hectare bevloeide met water uit de Kara Darja-rivier. Naast tarwe, haver, sorghum, maïs en rijst verbouwden de boeren ook bonen, vlas, hennep, katoen, luzerne, (water)meloenen, groentes en fruit.
De Russen gebruikten de veroverde Ferganavallei om de eigen ‘katoenhonger’ te stillen, ten koste van de lokale voedselvoorziening
Introductie katoenteelt
De verovering en uiteindelijke annexatie van het Kokand Kanaat, waartoe de vallei behoorde, door het Russisch keizerrijk in 1876 diende in eerste instantie een politiek en militair doel. De regio speelde een strategische rol in het temperen van de politieke en economische ambities van het Britse keizerrijk in Centraal Azië. Tot 1860 importeerde het Russische keizerrijk 92 procent van haar ruwe katoen vanuit de Verenigde Staten. Tijdens de Amerikaanse Burgeroorlog (1861-1865) daalde de katoenexport met 96 procent en was er wereldwijd sprake van ‘katoenhonger’. De Russen besloten de eigen productie van katoen te stimuleren en hierin zelfvoorzienend te worden. De veroverde gebieden in Centraal Azië waren uitermate geschikt voor de katoenteelt vanwege het klimaat en de beschikbaarheid van voldoende water. De resultaten van het Russische beleid waren spectaculair: de aanvoer van katoen vanuit Centraal Azië naar de textielfabrieken in het westen van het Russische keizerrijk nam toe van 11.000 ton in 1877 tot 350.000 ton in 1915. Ongeveer twee derde daarvan was afkomstig uit de Fergana-vallei. Dat ging wel ten koste van de teelt van voedselgewassen en veevoer, waardoor de lokale bevolking sterk afhankelijk werd van producenten elders.
Grote verbindingskanalen
Tussen 1917 en 1920 vochten de Bolsjewieken en de islamitische Basmachi een burgeroorlog uit, waarbij ze water als wapen gebruikten door boeren te beletten hun velden te irrigeren. Veel kanalen werden moedwillig vernietigd. In 1922 kon daardoor slechts 4,3 procent van het totale irrigatie-areaal worden gebruikt voor de productie van voedselgewassen. Honderdduizenden mensen kwamen om door oorlogsgeweld en honger. Onmiddellijk na de Oktoberrevolutie in 1917 werd alle landbouwgrond genationaliseerd en herverdeeld onder de voormalige pachters. Om de landbouw in de Sovjet-Unie verder te ontwikkelen, was een van de speerpunten van het eerste vijfjarenplan (1928-1932) de collectivisatie van alle landbouwgrond en andere productiemiddelen door het opzetten van grootschalige collectieve boerderijen (kolchozen) en staatsboerderijen (sovchozen). In oktober 1924 werd voorgesteld het territorium van de SovjetUnie op te delen in etnisch-homogene bestuurlijke eenheden, de Socialistische Sovjetrepublieken (SSR’s). In het belang van de katoenproductie besloot men echter de bestaande irrigatiesystemen in de Fergana-vallei als een economische eenheid te beschouwen. Dit resulteerde in de vorming van de Oezbeekse SSR, waarin het overgrote deel van de geïrrigeerde landbouwgronden van de Fergana-vallei kwam te liggen. Maar de bronnen van nagenoeg alle rivieren in de vallei bevonden zich in de Kirgizische en Tadzjiekse SSR’s.
De nieuwe Sovjetleiders begrepen dat de katoenproductie in de Fergana-vallei alleen kon stijgen door het bestaande irrigatienetwerk verder te ontwikkelen. Ze besloten geografisch gescheiden landbouwgebieden via lange kanalen met elkaar te verbinden, zodat deze minder afhankelijk zouden zijn van één waterbron. Tussen 1927 en 1938 stagneerde de aanleg van kanalen vanwege politieke zuiveringen. Onder Stalin werd een groot aantal experts die al werkzaam waren tijdens het Russisch keizerrijk, uit de weg geruimd op verdenking van sabotage. Zo ging veel kennis verloren. Bovendien was er een groot tekort aan bouwmaterialen en gereedschap. Vanaf 1938 lanceerde het regime een campagne waarbij leden van kolchozen ‘vrijwillig en spontaan’ deelnamen aan de bouw van nieuwe irrigatiesystemen. In drie jaar tijd kwamen een aantal nieuwe kanalen gereed, zoals het Groot Fergana-kanaal (270 kilometer) en het Noordelijke (133 kilometer) en Zuidelijke Fergana-kanaal (93 kilometer). Het geïrrigeerde areaal nam toe van 530.000 (1930) tot 650.000 hectare (1950).
Dammen en reservoirs
Tijdens en onmiddellijk na de Tweede Wereldoorlog werden de eerste plannen gemaakt voor de bouw van grote dammen met reservoirs om de verdeling en toevoer van irrigatiewater in de Fergana-vallei te verbeteren. Vanaf het begin van de jaren 50 tot het midden van de jaren '80 verrees een groot aantal dammen rondom de vallei, waaronder de Kairakumdam, de Toktoguldam en de Andizandam. Nagenoeg alle dammen en reservoirs werden gebouwd in de Kirgizische SSR, terwijl de landbouwgronden in de Oezbeekse SSR lagen.
In de jaren '60 en '70 werd de capaciteit van het Groot Ferganakanaal vergroot en kwam er nog een aantal bij, zoals het Groot Andizan-kanaal en het Groot Namangankanaal. Ook werden vele kleinere irrigatiesystemen aangelegd langs de zijrivieren van de Syr Darjarivier, vooral in de Kirgizische SSR. Het geïrrigeerde areaal in de Fergana-vallei nam toe van 650.000 hectare in 1950 tot ruim 1 miljoen hectare in 1988.
Aangezien de Kirgizische SSR niet volledig werd gecompenseerd voor het verlies van (landbouw)grond vanwege de bouw van de dammen en reservoirs, besloten de Kirgizische leiders meer water te onttrekken aan de zijrivieren van de Syr Darjarivier. Dat leidde tot ernstige watertekorten stroomafwaarts in de Oezbeekse SSR en toenemende water-gerelateerde conflicten tussen beide Sovjetrepublieken. Onder leiding van de Sovjets werd daarop in 1980 in Moskou een overeenkomst getekend over de verdeling van de waterrechten van alle zijrivieren tussen de Oezbeekse en Kirgizische SSR. In 1984 volgde een verdrag waarin werd overeengekomen dat 75% van de opgeslagen hoeveelheid water in het Toktogul-reservoir beschikbaar zou zijn tijdens het landbouwseizoen (april tot september) en een groot deel van de geproduceerde elektriciteit geleverd zou worden aan de Oezbeekse, Tadzjiekse en Kazachse SSR tijdens de zomermaanden, terwijl deze drie in de wintermaanden goedkope aardolie en -gas zouden leveren aan de Kirgizische SSR.
In de Tweede Wereldoorlog verminderde de katoenproductie van 1,6 miljoen ton (1941) tot 520.000 ton (1943) doordat de boeren in de vallei vooral rijst, tarwe en groenten moesten verbouwen om zichzelf en de frontsoldaten te voeden. Vanaf 1944 kregen de kolchozen de opdracht de katoenproductie te verhogen. Vanaf de jaren 60 verhoogde men de productiviteit door de grootschalige inzet van kunstmest en pesticiden in plaats van efficiënter gebruik te maken van irrigatiewater. Tussen 1965 en 1987 verdubbelde het gebruik van kunstmest in de Ferganavallei. Het was 2,5 keer hoger dan gemiddeld in de Sovjet-Unie; de inzet van pesticiden lag zelfs dertig keer hoger. Dit leidde tot serieuze milieuproblemen met negatieve gevolgen voor de katoenproductie. De situatie werd nog verergerd doordat ongeveer de helft van het geïrrigeerde areaal in de Oezbeekse SSR kampte met verzilting door overdadig irrigeren en onvoldoende drainage.
Politieke onafhankelijkheid
Het uiteenvallen van de Sovjet-Unie in 1991 compliceerde de situatie in de Ferganavallei verder. Want 60 procent van de geïrrigeerde landbouwgrond en 69 procent van de grotere irrigatiekanalen kwamen in Oezbekistan te liggen, maar alle belangrijke dammen en reservoirs bevonden zich in Kirgizië De nieuwe Centraal-Aziatische staten kwamen snel bijeen om te spreken over de waterverdeling van de Amu Darjarivier en de Syr Darjarivier. Met het tekenen van het Verdrag van Almaty in 1992 werden de bestaande waterrechten bevestigd.
Omdat Kirgizië onvoldoende geld had om aardolie en -gas van de nieuwe buurlanden te kopen, werd het sterker afhankelijk van de elektriciteitsproductie door de Toktoguldam, vooral in de wintermaanden. Steeds meer van het opgeslagen water werd gebruikt voor het opwekken van elektriciteit: van 25 procent begin jaren 90 tot 55 procent in 1999. De toegenomen waterafvoer in de wintermaanden veroorzaakte grote schade aan dorpen en wegen door overstromingen langs de Syr Darjarivier. In 1998 ondertekenden Oezbekistan, Kazachstan en Kirgizië een nieuw vijfjarig verdrag, waarin ze afspraken hoeveel water Kirgizië in de zomermaanden zou leveren en hoeveel gas, aardolie en steenkool het zou ontvangen in de wintermaanden. Tadzjikistan deed niet mee omdat het geen fossiele brandstoffen in de aanbieding heeft, Kazachstan en Oezbekistan hebben dat wel én zijn voor irrigatie afhankelijk van de Syrja Darjarivier (lees: Kirgizië). Door onderling wanvertrouwen en slechte samenwerking werd het verdrag echter niet vernieuwd. Een van de zwakheden van het verdrag was dat er niets in stond over (de financiering van) de exploitatie en het onderhoud van de Toktoguldam en het waterreservoir. Omdat Kirgizië hiervoor formeel verantwoordelijk is, weigerde zowel Oezbekistan als Kazachstan tot 2002 om bij te dragen aan de jaarlijkse exploitatie- en onderhoudskosten (15 tot 27 miljoen US dollar). Terwijl ze toch veel profijt hebben van een goed gereguleerde watertoevoer vanuit het Toktogulreservoir.
Geopolitieke beslissingen en de focus op grootschalige katoenproductie in het verleden maken dat het irrigatienetwerk in de Ferganavallei al lang niet meer optimaal functioneert. Excessief gebruik van kunstmest en pesticiden, overmatige irrigatie en gebrekkige drainage hebben geleid tot bodemdegradatie en vervuiling van het grondwater. De uitbreiding van het geïrrigeerde areaal door de bouw van extra irrigatiekanalen heeft steeds de voorkeur gehad boven het goed onderhouden van de bestaande infrastructuur. De slechte fysieke staat van de irrigatiesystemen leidt tot immense waterverliezen. Die situatie verergert nog steeds door onvoldoende financiële middelen, materieel en gekwalificeerde staf. Tot slot is er onzekerheid over de watertoevoer zolang Kirgizië en Oezbekistan steggelen over het beheer van de dammen en reservoirs in het systeem.
BRONNEN
- Abdullaev, I. e.a. (2015). Transformation of water management in Central Asia: from State-centric, hydraulic mission to socio-political control. Environ Earth Sciences 73, p. 849-861.
- Adle, C. & I. Habib (2003). History of Civilizations in Central Asia, Volume V – Development in contrast: from the sixteenth to the mid-nineteenth century. UNESCO, Paris.
- Bichsel, C. e.a. (2011). Land, Water and Ecology. In: S.F. Starr et al: Ferghana Valley – The Heart of Central Asia, Routledge, London and New York, p. 253-277.
- De Stasio, A. (2018). Water and Conflict in the Ferghana Valley: Historical Foundations of the Interstate Water Disputes Between Kyrgyzstan and Uzbekistan. Dipartimento di Scienze Politiche, LUISS.
- Hamidov, A. e.a. (2020). How Can Intentionality and Path Dependence Explain Change in Water-Management Institutions in Uzbekistan? International Journal of the Commons, 14(1), pp. 16-29.
- Harmatta, J. e.a. (1994). History of Civilizations in Central Asia, Volume II – The development of sedentary and nomadic civilizations: 700 B.C. – 250 A.D. UNESCO, Paris.
- Kenjabaev, S. e.a. (2016). Irrigation Infrastructure in Fergana Today: Ecological Implications – Economic Necessities. In: R.F. Hüttl e.a.: Society-Water-Technology; A Critical Appraisal of Major Water Engineering Projects, Water Resources Development and Management.
- Kreutzmann, H. (2016). From Upscaling to Rescaling: Transforming the Fergana Basin from Tsarist Irrigation to Water Management for an Independent Uzbekistan. In: R.F. Hüttl, e.a.: Society-Water-Technology; A Critical Appraisal of Major Water Engineering Projects, Water Resources Development and Management.
- Levi, S.C. (2017). The Rise and Fall of Khoqand, 1709 – 1876: Central Asia in the Global Age. University of Pittsburgh Press.
- Moss, T. & P. Dobner (2016). Between Multiple Transformations and Systemic Path Dependencies. In: R.F. Hüttl, et al: Society-Water-Technology; A Critical Appraisal of Major Water Engineering Projects, Water Resources Development and Management.
- Obertreis, J. (2017). Imperial desert dreams. Cotton growing and irrigation in Central Asia, 1860 – 1991. Vandenhoeck & Ruprecht GmbH & Co, Göttingen.
- Peterson, M.K. (2019). Pipe Dreams – Water and Empire in Central Asia’s Aral Sea Basin. Cambridge University Press, Cambridge and New York.
- Saidov, A. e.a. (2011). The Ferghana Valley: The Pre-Colonial Legacy. In: S.F. Starr et al: Ferghana Valley – The Heart of Central Asia, Routledge, London and New York, p. 3-28.