Het complexe erfgoed van de Tweede Wereldoorlog

1 mei 2019
Auteurs:
Herman van der Wusten
Geografie, Planologie & Internationale Ontwikkelingsstudies, Universiteit van Amsterdam
Dit artikel is verschenen in: geografie mei 2019
erfgoed
Nederland
Kennis
FOTO: AFFERDENLB
Oorlogsmuseum Overloon is toch vooral een grote verzameling militair materieel op een historische locatie.

De herinnering aan de Tweede Wereldoorlog leeft voort, steeds minder direct en steeds meer bemiddeld via verhalen, beelden en voorwerpen. Ze worden bewaard als erfgoed om met elkaar te delen. Of dat altijd lukt, is maar de vraag.

 

De eerste collectieve herdenkingen van de oorlog kwamen in 1946 min of meer op particulier initiatief tot stand. Dat gebeurde op de Waalsdorpervlakte bij Scheveningen en langs de Zeeweg bij Bloemendaal, twee duingebieden waar de Duitse bezetter talrijke standrechtelijke executies van vooral verzetsmensen voltrok. Over de functie van deze herdenkingsplekken kan geen misverstand bestaan. Dat is anders voor bijvoorbeeld het nationale oorlogsmonument op de Dam. Het plein is een belangrijke herdenkingsplek, maar overlappende functies kunnen hier makkelijk tot wrijving leiden. De verzameling herdenkingsplaatsen verandert voortdurend van omvang en karakter (zie Geografie mei 2014). We zoomen hier in op drie herinneringsplaatsen die een ontwikkeling doormaakten: Overloon, het Huis van Bewaring Leeuwarden en Westerbork. Ze herinneren achtereenvolgens aan de eigenlijke oorlog, het binnenlands verzet, en de moord op de Joodse bevolking.

Overloon

Oorlogsmuseum Overloon is oorspronkelijk gebaseerd op de restanten van een grote tankslag tussen Amerikaanse, Britse en Duitse eenheden die in de herfst van 1944 plaatsvond in de Peel. Een inwoner van het nabijgelegen, goeddeels verwoeste dorp besloot het kerkhof van oorlogsmaterieel te bewaren en zo ontstond in 1946 het museum, als ‘een gedenkteken aan de ramp welke ons vaderland zoo zwaar getroffen heeft’. Vervolgens haalde men overal materiaal vandaan over de Duitse bezetting en het Nederlandse verzet. In 1960 werd Overloon een nationale instelling. De thematiek werd verbreed en het bestuur wilde meer nadruk leggen op vredesbevordering en educatie. In 1984 werden plannen voor een make-over van de collectie gepresenteerd. De overheid zag daar aanvankelijk geen brood in, ze achtte het museum met zijn oorlogstuig compleet verouderd. Maar dankzij particuliere steun kwam er toch een nieuwe opzet van de grond met een groter documentatiecentrum en veel meer onderwerpen – van de Eerste Wereldoorlog tot de Jodenvervolging en de Japanse bezetting van Nederlands-Indië. De educatieve functie werd uitgebreid: het museum probeerde naast Nederlandse jeugd ook Duitse jongeren te bereiken, maar slaagde daar niet echt in. Bij alle vernieuwing bleef de museale vormgeving toch tamelijk traditioneel.

Rond 2000 verwierf Overloon van een particuliere verzamelaar ruim 300 legervoertuigen, die samen met de bestaande collectie werden getoond in een nieuwe hal van 10.000 vierkante meter. In 2009 kwam er een museale experience met een vluchtsimulator waarin de bezoeker als piloot van een bommenwerper ’s nachts zijn bommen op een denkbeeldige stad laat vallen. In het bestuur speelde ondertussen de vraag of Overloon niet moest worden omgedoopt tot vredesmuseum. Een zekere dubbelzinnigheid heeft Overloon altijd gekend: aan de ene kant een waarschuwing voor oorlog en aan de andere kant de lokroep van een ‘echte’, maar gevaarloze oorlogsexperience. Op dit moment profileert het complex zich met de slogan: ‘Oorlog hoort in het museum. Kom kijken in het grootste oorlogsmuseum van Nederland’. Op de website staat een korte introductie in beeld en geluid over de geschiedenis van de Britse derde divisie, van Duinkerken 1939 tot aan de eindetappe dwars door Duitsland in 1945. Een van de zwaarste gevechten speelde zich af in Overloon. Daarmee keert het museum weer terug naar zijn wortels.

Huis van Bewaring Leeuwarden

Een oude celdeur in het Fries Museum in Leeuwaren herinnert tegenwoordig aan een hoogst riskante actie in december 1944. Een gewapende knokploeg van het Friese verzet wist toen de gevangenis in Leeuwarden binnen te dringen en 51 verzetsmensen te bevrijden om ze vervolgens te laten onderduiken. Niemand werd achteraf opgepakt, er viel geen enkel schot. De Kraak, of Overval zoals de actie al spoedig ging heten, was bedoeld om executies van gevangen verzetsmensen te voorkomen, maar ook om te beletten dat zij in detentie zouden doorslaan tijdens de harde verhoren door de Duitsers.

Transnistrië
FOTO: FRIES MUSEUM
Een oude celdeur in het Fries Museum herinnert aan de overval van Friese verzetslieden op het Huis van Bewaring Leeuwarden (1944).

In de eerste weken na de bevrijding stond er al een groot artikel over de overval in het Fries Dagblad. Een jaar later was er een herdenkingsbijeenkomst van alle betrokkenen met een klein aantal genodigden in Leeuwarden. Daarna verschenen bij herhaling stukken in de regionale pers met ooggetuigenverslagen. In 1959 kwam het verhaal in handen van dr. Loe de Jong, de auteur van de eerste integrale geschiedschrijving van oorlog en bezetting van Nederland (en de overige rijksdelen). Op zijn aandringen kwam er ten slotte een film, De Overval, met een overduidelijke scheiding tussen de goede overvallers en gevangenen, en de kwade bezetters en hun schaarse medestanders, met een duistere gevangenis als plek des onheils.

De filmpremière in 1962 was een laaiend succes. Het publiek zong aan het slot het Wilhelmus. Daarna klonk vanaf het balkon waar de voormalige KP’ers zaten, ook nog het Friese volkslied. In latere jaren vervluchtigde de nationale herinnering aan de film en de gebeurtenis. Zo niet in Friesland. In 1979 kwam in Leeuwarden een Fries Verzetsmuseum tot stand waarin de overval een belangrijke plaats innam. In 2011 werd een plaquette aangebracht op de voormalige bakkerij waarvandaan de actie voor de overval was begonnen. Het Huis van Bewaring waar de actie had plaatsgevonden, was toen al enkele jaren gesloten. Het Verzetsmuseum had een originele celdeur bemachtigd, die nu nog steeds in de opstelling staat. In 2013 werd de overval als toneelspel in het Fries opgevoerd in het voormalige gevangeniscomplex, dat nu als cultureel bedrijvencentrum Blokhuispoort dienst doet. Het Fries Verzetsmuseum met zijn celdeur is intussen allang ondergebracht in het overkoepelende Fries Museum.

Westerbork

Westerbork heeft een gecompliceerd verleden. Het was net voor de Tweede Wereldoorlog gereedgekomen als centraal opvangkamp van Joodse vluchtelingen uit Duitsland en bestond uit een aantal barakken, diverse voorzieningen (school, synagoge, ziekenhuis, theater) en een directeurswoning net ernaast. Het lag midden op een kale hei in Drenthe, ver van alle dorpen. In juli 1942 kwam het onder direct nazi-bestuur. Het werd als Polizeiliches Durchgangslager Westerbork onder bevel van de SS een essentieel knooppunt in het netwerk dat was opgezet om de Joodse bevolking te verzamelen, te deporteren en tenslotte te vermoorden. Van hieruit vertrokken 107.000 Joden, van wie slechts 5000 overleefden. Van de rond 25.000 Joden die onderdoken, overleefden ongeveer 16.000 de oorlog.

Toen de transporten door de oorlogsomstandigheden in 1944 stil kwamen te liggen, bleef het kamp nog min of meer in bedrijf tot aan de bevrijding. Het diende daarna achtereenvolgens voor het vasthouden van ‘landverraders’, het trainen van reservisten, de eerste opvang van gerepatrieerde Nederlanders uit Indië, en bijna twintig jaar voor huisvesting van Molukkers die bij de soevereiniteitsoverdracht in Indonesië als KNIL-militairen naar Nederland waren gehaald en hier gedemobiliseerd werden. Al in 1946 had de Nederlandse regering besloten Westerbork een bestemming als nationaal monument te geven ter herinnering aan de rol van het kamp in de oorlog, maar verscheidene initiatieven strandden. Pas in 1970 kwam er een Nationaal Monument Westerbork in de vorm van 90 meter aan het eind opgekrulde treinrails met bielzen in een kiezelbed, gemaakt door Ralph Prins, overlevende van het kamp. De Molukse gemeenschap, die toen nog in het kamp huisde, wist nauwelijks waarnaar het monument verwees.

De nationale herinnering aan de overval vervluchtigde, maar niet in Friesland

Het terrein rond het kamp werd ondertussen gezien als natuurgebied en door Staatsbosbeheer beplant. Na afbraak van de barakken rond 1971 werd een fietspad aangelegd over de centrale kampstraat vanwaar de treinen tijdens de oorlog waren vertrokken. In 1974 kwam er een picknicktafel met prullenbak. Dit alles riep veel weerstand op bij mensen die zich juist sterk maakten voor iets van tastbaar behoud van het kamp, en moeite hadden met het toenemend toeristisch verkeer dat niets met de kampherinnering van doen had. In 1978 ontstond op initiatief van de provincie een brede werkgroep en daarna bemoeide ook de Tweede Kamer zich nadrukkelijk met de plannen. In 1983 kwam er een Herinneringscentrum Kamp Westerbork, dat zich vooral richtte op voorlichting en vorming. Het centrum lag op ruime afstand van de kamplocatie. Voor die plek ontstond een plan dat het beeld van het voormalige kamp Westerbork moest oproepen. Maar bijna alle restanten waren inmiddels verdwenen. In de loop der jaren werden er diverse herinneringsobjecten en monumenten opgesteld, zoals een wachttoren, twee gerestaureerde treinwagons, de resten van een oude barak (geschonken door een boer in de Achterhoek) en 102.000 stenen op de oude appelplaats in willekeurige hoogte neergelegd en gelijkmatig gespreid over een kaart van Nederland. Sinds 2015 klinken vanuit een van de treinwagons de namen van degenen die op transport zijn gesteld. Ze zijn ingesproken door presentatoren van de NOS. Zwarte zerken tonen de laatste bestemmingen van de slachtoffers zoals Auschwitz en Sobibor. Ten slotte is er nog de oude directeurswoning net buiten het kamp, gebouwd in 1939, maar in 1942-1945 domicilie van de SS’er die het bevel voerde. Dit huis is pas enkele jaren geleden vrijgevallen en tijdelijk voorzien van een glazen overkapping om straks deel uit te maken van de herinneringsopstelling.

FOTO: JOHAN WIELAND
Net buiten Kamp Westerbork staat de oude directeurswoning onder een glazen overkapping. Straks moet deze deel uit gaan maken van de herinneringsplaats.

Het Herinneringscentrum Westerbork probeert met haar activiteiten niet alleen aan te sluiten bij de behoefte aan tastbare verwijzingen naar de Jodenvervolging, maar ook de gecompliceerde historie van Westerbork zichtbaar te maken. Dat leidt van tijd tot tijd tot wrijving. Bijvoorbeeld toen bleek dat in de oorlog ook enkele honderden mensen uit de Sinti- en Romagemeenschap uit Westerbork naar de vernietigingskampen waren vervoerd. Verder werd er fel gereageerd, vooral vanuit Joodse kring, op een tentoonstelling in 2008 over ’kinderen van foute ouders’ die aansloot bij het verblijf van met name NSB’ers in Westerbork vlak na de oorlog. Iets dergelijks gebeurde nog begin 2019 toen het Herinneringscentrum zich verbond met de Stichting Vluchtelingen, en de Nacht van de Vluchteling startte met een wandeling vanuit Westerbork naar Groningen, dit alles met de allereerste functie van het kamp in gedachten.

Stempels

Een tankslag, een verzetsdaad en de aanwijzing van een verzamelpunt stempelden drie Nederlandse plekken achteraf tot herinneringsplaatsen van de Tweede Wereldoorlog. Van alle drie was dat vrijwel direct na de bevrijding wel duidelijk, maar in Westerbork werd daar pas veel later actie voor ondernomen. De manier waarop de herinneringen zichtbaar worden gemaakt, verandert met de tijd en de opeenvolging van generaties. Het is niettemin frappant hoe de oorspronkelijke aanleiding er zijn stempel op blijft drukken (Overloon), de regionale context na nationale mobilisering de eigenlijke hoofdrol gaat spelen (Friesland) en ook bij vrijwel volledige kaalslag het belang van de plek kan leiden tot nieuw beladen erfgoed (Westerbork).

 

De drie schetsen berusten met name maar niet alleen op hoofdstukken uit het boek Een open zenuw. Hoe wij ons de tweede wereldoorlog herinneren, van Madelon de Keizer & Marije Plomp (red.). Bert Bakker Amsterdam 2010.