Klimaatoorlogen?

1 oktober 2014
Auteurs:
Ben de Pater
Departement Sociale Geografie & Planologie Universiteit Utrecht
Dit artikel is verschenen in: geografie oktober 2014
geopolitiek
Kennis
FOTO: ALBERT GONZÁLEZ FARRAN/UNAMID
Noord-Darfur werd vanaf januari geteisterd door extreme droogte (foto: dorp Shagra in januari 2014). Het regenseizoen (juni-september 2013) bracht onvoldoende water voor de akkers en het vee in het droge seizoen.

Het is een aloude geografische vraag: heeft de natuurlijke omgeving invloed op conflicten? Leidt opwarming van het klimaat bijvoorbeeld tot meer oorlog? Onderzoeken spreken elkaar tegen.

 

De conflicten die sinds 2003 in Darfur geregeld optreden, zijn vaak in verband gebracht met klimaatveranderingen: hogere temperaturen, minder neerslag. Volgens de Duitse sociaal psycholoog Harald Welzer vormen ze ‘de eerste klimaatoorlog’. En het zal niet de laatste zijn: ‘een blik op Soedan is een blik in de toekomst’, stelt hij in zijn boek De klimaatoorlogen (2008). Niet voor niets luidt de ondertitel Waarom in de 21e eeuw gevochten wordt. Hij acht het ‘zeker’ dat ‘klimaatveranderingen een oorzaak voor het geweld en de burgeroorlog vormen’. Meer mensen, meer droogte, minder oogst, minder voedsel, meer honger – het is een recept voor ellende. Het verband tussen klimaatverandering en oorlog is niet indirect, maar direct.

Analyses als die van Welzer zijn aangevochten. Waarom, zo vroeg bijvoorbeeld criticus Bruno Tertrais (2011) zich af, duurde het bijna dertig jaar nadat de droogte in Darfur intrad, voordat er oorlog losbrak? Tetrais gelooft helemaal niet in klimaatoorlogen. Op mondiale schaal is er in elk geval geen verband tussen klimaat en oorlog. Terwijl in 1989 wereldwijd nog 35 (burger)oorlogen voorkwamen, waren het er in 2009, ondanks opwarming van de aarde, ‘slechts’ zeventien. Bij nadere analyse blijken sociale en politieke factoren altijd belangrijker dan klimaat- en omgevingsfactoren, oordeelt Tertrais. ‘Klimaatoorlog’ is voor hem niet alleen een foutief, maar ook een schadelijk begrip, want het geeft misdadige regimes de kans hun eigen verantwoordelijkheid te minimaliseren. Klimaatverandering biedt een uitweg om geweld te verklaren uit een externe factor waaraan ze zelf niets kunnen doen. Ook wetenschapsjournalist Karel Knip bestreed Welzers analyse, in ‘Verzonnen bronnen van conflict’ (NRC Handelsblad, 11 april 2009).

Anderen vielen Welzer bij, al zijn zij voorzichtiger met het aanwijzen van rechtstreekse oorzaak-gevolgrelaties. Vaak wordt gesproken van klimaatverandering als een threat multiplier. Javier Solana bijvoorbeeld, in 2008 verantwoordelijk voor het gemeenschappelijk buitenland- en veiligheidsbeleid van de EU, beschouwde klimaatverandering ‘als vermenigvuldiger van dreiging: ze verergert de spanningen in en tussen landen […] die toch al broos en vatbaar voor conflicten zijn’ (NRC Handelsblad, 11 maart 2008). Recentelijk waarschuwde FAO-topman Hiroyuki Konuma dat als de landbouwsector in Pacifisch Azië niet meer kan produceren, voedseltekorten zullen ontstaan die de ‘kans op sociale en politieke onrust, burgeroorlogen en terrorisme’ vergroten (de Volkskrant, 14 maart 2014). Kortom: Malthus in de 21e eeuw. Waarop zijn deze onheilspellende, generaliserende uitspraken gebaseerd?

Hooguit trigger

In elk geval niet op harde statistische analyses. Veel onderzoeken die een verband leggen tussen klimaatverandering en geweld zijn casestudies die eerder verbanden suggereren dan deze ondubbelzinnig aantonen. Een voorbeeld is het essay van Sarah Johnstone en Jeff rey Mazo (2011), beiden verbonden aan het International Institute of Strategic Studies in Londen. Zij betogen dat de Arabische Lente misschien niet werd veroorzaakt door global warming, maar dat het tijdstip er wel door werd bepaald. Hun redenering: door hardnekkige droogte in Rusland, hevige regenval in Canada en extreem weer op het zuidelijk halfrond (als gevolg van La Niña) explodeerden wereldwijd de voedselprijzen. Die stijging leidde tot grote onvrede onder de bevolking in Noord-Afrika en het MiddenOosten. Eind 2010 begon dan ook de Arabische Lente.

FOTO: ROSINO
Mozambique werd in de jaren '70-'80 geteisterd door een burgeroorlog tussen de Frelimo en Renamo, waarbij ook de toenmalige Sovjet-Unie en Rhodesië, Zuid-Afrika en de VS betrokken waren. Extreme droogte verergerde de ellende maar was niet de oorzaak van het conflict.

Johnstone en Mazo erkennen overigens dat ook andere factoren meespelen. Zo kunnen stijgende voedselprijzen ook worden veroorzaakt door speculanten die voedsel opslaan in de verwachting dat prijzen nog verder zullen rijzen, of door de toegenomen vraag naar biobrandstoff en. Maar zonder klimaatverandering was er volgens hen eind 2010 geen Arabische Lente begonnen. Johnstone en Mazo schreven hun essay in de studeerkamer, anders dan de Nijmeegse onderzoeker en journalist Francesca de Châtel. Haar publieksboeken (aanbevolen: Het water van de profeten, 2005), krantenartikelen (bijvoorbeeld in de Volkskrant, 31 mei 2014) en wetenschappelijke publicaties zijn gebaseerd op veldwerk en interviews ter plekke. Zo analyseerde zij in een artikel in Middle Eastern Studies (2014) de betekenis van droogte en klimaatverandering als trigger, niet oorzaak, van de oorlog in Syrië. De droogte in vooral het noordoosten van het land is niet de finale oorzaak van de opstand; dat is eerder de falende overheid. Het regime-Assad mist het vermogen adequaat te reageren op waterschaarste en heeft die schaarste zelf ook bevorderd door decennialang de uitbreiding van irrigatielandbouw te stimuleren. Er wordt jaarlijks veel meer grondwater omhoog gepompt dan er bijkomt. Daardoor zakt het grondwaterpeil. Veel water verdampt ook door het ontbreken van geavanceerde, zuinige irrigatietechnieken, die bijvoorbeeld in Israël worden toegepast. Langdurig mismanagement van water en land wordt in tijden van droogte, zoals tussen 2006 en 2010, hard voelbaar. Het afschaff en van landbouwsubsidies – Assad wil naar een geliberaliseerde ‘sociale markteconomie’ – verergert de situatie op het platteland. De oogstopbrengsten dalen, boeren verarmen en trekken massaal weg. De maatschappelijke stabiliteit wordt ondergraven en zo ontstaan condities voor een burgeroorlog. Aldus Châtel. Droogte is in dit complexe krachtveld van actoren, factoren en omstandigheden eerder een threat multiplier dan de directe oorzaak.

Meer droogte, meer oorlogen? Het causale verband daartussen is moeilijk te bepalen. Ten eerste is er de vraag of droogte en andere vormen van extreem weer echt toenemen en, zo ja, of de gestegen frequentie wel een gevolg is van door de mens veroorzaakte global warming. Natuurlijke uitschieters zijn er altijd geweest. Ten tweede zijn er vele manieren om het optreden van droogte en oorlog kwantitatief te meten en elk construeert eigen uitkomsten. Wanneer is een ruzie een oorlog? En waar en wanneer kun je spreken van droogte? Hoe lang moet neerslag uitblijven? Daarbij wordt droogte niet alleen bepaald door de hoeveelheid neerslag, maar ook door de mate van verdamping van water via bodem, bladerdak van bomen, oppervlaktewater en planten (evapotranspiratie). Amerikaanse onderzoekers hebben betoogd dat het gangbare model om verdamping te berekenen (de Palmer-index) de evapotranspiratie te simpel en dus nooit goed heeft vastgesteld. Een realistischere berekening van Sheffield (2012) leert dat de wereld de afgelopen zestig jaar gemiddeld niet droger – en ook niet natter – is geworden.

Dat desondanks alom het idee bestaat dat de aarde verdroogt, is niet te wijten aan het afgenomen aanbod van water (neerslag minus verdamping), maar aan de sterk gestegen watervraag. Forse bevolkingsgroei, uitbreiding van de landbouw, gestegen welvaart, nomadische groepen die tot een sedentair bestaan worden gedwongen – al deze maatschappelijke ontwikkelingen hebben een

grotere rol gespeeld in de waterschaarste dan veranderingen in het klimaat. Droogte moet ook als een sociaalgeografisch begrip worden beschouwd, zoals de Utrechtse geograaf Henk Cohlst al in 1986 betoogde in de voorloper van Geografie, het Geografisch Tijdschrift.

Statistische analyses

Tegenover overwegend kwalitatieve casestudies die de complexe situatie in bepaalde (meestal beperkte) gebieden en (meestal korte) perioden analyseren, staan meer kwantitatieve studies die tot algemenere uitspraken proberen te komen, los van de specifieke context van plaats en tijd. Terwijl een casestudie vaak de vorm van een verhaal heeft , beginnen onderzoekers in de andere traditie met het verzamelen van een omvangrijke hoeveelheid kwantitatieve gegevens over onafhankelijke (oorzaken) en afhankelijke variabelen (gevolgen). Daarna gaan ze met meer of minder geavanceerde statistische methoden op zoek naar causale relaties.

Droogte is ook een sociaalgeografisch begrip, afhankelijk van vraag een aanbod

Een vroeg voorbeeld van dit soort studies komt van geograaf David Zhang e.a. (2007), verbonden aan de universiteit van Hongkong. Hij onderzocht of er een verband was tussen temperatuur en oorlog in Oost-China, tussen 1000 en 1911. Het databestand bevatte gegevens over de locatie (in het koudere noorden of het warmere zuiden van Oost-China) en het tijdstip van in totaal 899 oorlogen, en gegevens over de temperatuur (veelal indirect gemeten, via jaarringen van bomen bijvoorbeeld) in het noordelijk en het zuidelijk deel van Oost-China, van jaar tot jaar. In de ruim negenhonderd jaren wisselden 453 koude en 459 warme perioden elkaar af. Inderdaad bleek er een significant verband te bestaan: in koude jaren werden 603 oorlogen uitgevochten, in warme jaren 296 oorlogen. In koude perioden werd twee keer meer gevochten dan in warme. Er was wel enige vertraging: pas tien tot dertig jaar na het begin van een koude periode nam het geweld toe. Blijkbaar bestonden er aanvankelijk nog buffers: voedselvoorraden die in warme jaren waren aangelegd konden enkele jaren van kou – en dus van mindere oogsten – overbruggen. Pas als de kou aanhield, de oogsten daardoor daalden en hongerige mensen op zoek gingen naar eten elders, ontstonden de oorlogen.

Een recenter voorbeeld van een kwantitatieve statistische analyse is die van de Amerikaanse politiek geograaf John O’Loughlin (2012). Zijn onderzoeksteam gebruikt als basis het ACLED-gegevensbestand (Armed Conflict Location & Event Data Project). De gegevens in deze dataset worden verzameld door onderzoekers die allerlei informatiebronnen doorspitten op zoek naar conflicten. Bij elk conflict maken zij schattingen van het aantal slachtoffers, documenteren betrokken partijen en besteden aandacht aan het type conflict. Iedereen kan de ACLED-data downloaden, bewerken en visualiseren (kader). Uiteraard zijn er vele kanttekeningen te plaatsen bij de wijze van documentatie en het wel of niet terecht aanwijzen van betrokken partijen, maar veel wetenschappers beschouwen de ACLED-database als het op dit moment best beschikbare overzicht. O’Loughlin selecteerde uit dit bestand 16.359 conflicten die zich tussen 1990 en 2009 afspeelden in Oost-Afrika. Hij gebruikte ook een fijnschaliger regionalisering dan Zhang en deelde Oost-Afrika op in 402 cellen van elk 100 bij 100 kilometer. Van elke cel was van elk jaar het aantal conflicten (de te verklaren variabele) bekend, maar ook tal van andere gegevens (verklarende variabelen). Die hadden betrekking op neerslag, temperatuur én maatschappelijke en sociaalgeografische omstandigheden zoals inwonertal, welzijn, politieke rechten, agrarische productiviteit, de aan- of afwezigheid van een hoofdstad in de cel, etnisch leiderschap en – je bent tenslotte geograaf – afstanden tot landsgrenzen en afstanden tot verharde wegen.

Conflicten en olie in Nigeria
AFBEELDING: DENNIS HUNINK

Een voorbeeld van een toepassing van de ACLED-data die we hebben gemaakt staat op http://tpgrf.nl/kcy. Daar is een kaart te vinden die alle conflicten toont in Nigeria tussen 1997 en 2013. Door ACLED-data te combineren met andere informatie, in dit geval de locaties van olie- en gasvelden en pijpleidingen, krijgt de ACLED-dataset meer betekenis. In de Niger Delta in het zuiden van Nigeria is een concentratie van oliegerelateerde activiteiten. In datzelfde gebied zijn er veel conflicten en slachtoffers. Maar bijvoorbeeld ook in het noordoosten, waar de islamitische terreurorganisatie Boko Haram actief is, zijn duizenden doden gevallen.

Schaarste aan natuurlijke hulpbronnen kan leiden tot gewelddadige conflicten, luidt een bekende redenering. Maar ook een overvloed aan grondstoffen – in de Niger Delta olie en gas – kan conflicten bevorderen. Ook in de oostelijke delen van Congo bestaat er een verband tussen grondstoffenrijkdom en conflicten. De vele ertsen zijn er eerder een vloek dan een zegen. Onderzoekers spreken van de resource curse: de vloek die rust op de aanwezigheid van veel grondstoffen, de ruzies over het bezit en de exploitatie ervan en alle ellende die daaruit volgt.

De statistische analyse van O’Loughlin wees uit dat in Oost-Afrika tussen 1990 en 2009 niet van klimaatconflicten kon worden gesproken. Het verband tussen temperatuur en neerslag enerzijds en conflicten anderzijds bleek bescheiden. Een geringe stijging van de temperatuur leidde tot een beperkte afname (-12 procent) van het aantal conflicten. Alleen bij zeer uitgesproken hittegolven nam het geweld flink toe (+30 procent). Bij zeer nat weer nam het af (-30 procent). Maar andere dan klimaatfactoren hadden veel meer gewicht.

Het onderzoek van O’Loughlin is zeker niet het enige in zijn soort. De ACLED-data worden steeds vaker gecombineerd met gegevens over andere factoren om de complexiteit van conflicten in Afrika te onderzoeken, zoals door Busby e.a. (2013).

Inmiddels zijn er zo veel kwantitatieve analyses van het mogelijke verband tussen enerzijds klimatologische veranderingen en anderzijds de frequentie van conflicten tussen (groepen) mensen, dat een meta-analyse mogelijk is. In 2013 publiceerde Solomon Hsiang zo’n meta-analyse van zestig studies. De uitkomst is dat het verband tamelijk universeel is: het komt voor op allerlei ruimtelijke en temporele schalen, bij allerlei soorten conflicten en bij arme en rijke groepen. Maar klimaat is nooit de enige factor die van belang is. Samenhangen zijn altijd probabilistisch en eigenlijk tamelijk zwak. Eén standaarddeviatie opwarming in temperatuur of verandering van neerslag in extreme richting (aanhoudende droogte of wolkbreuken), zo blijkt uit Hsiangs berekeningen, leidt tot 4 procent meer conflicten tussen mensen (een straatruzie bijvoorbeeld) en tot 14 procent meer conflicten tussen groepen (bijvoorbeeld een etnische strijd). Indrukwekkend hoog zijn die percentages niet.

Concluderend: het idee dat er door klimaatveranderingen veroorzaakte oorlogen bestaan, is verleidelijk, maar getuigt van een te natuurwetenschappelijk perspectief op een sociaaleconomisch vraagstuk. Alsof oorlogen (gevolg) door klimaatverandering (oorzaak) ontstaan, zoals een lawine door de zwaartekracht naar beneden raast. Oorlog is een onderdeel van een ingewikkeld krachten veld van samenhangende natuurlijke en maatschappelijke factoren, die van plaats tot plaats en van tijd tot tijd variëren. Oorlog of geen oorlog is ook afhankelijk van het optreden van sleutelfiguren: van leiders als presidenten, dorpsoudsten, legeraanvoerders en vredestichters. Met een variatie op een observatie van Karl Marx: mensen maken hun eigen oorlogen en vredes, maar doen dat onder omstandigheden die ze niet zelf hebben kunnen kiezen.

AFBEELDING: WWW.ACLEDDATA.COM
Een satellietbeeld op de site van ACLED, over geopolitiek geweld in Afrika (1997-2013).

Toch is de term klimaatoorlogen populair. Deze klinkt logisch, zeker bij conflicten in traditionele agrarische samenlevingen. Je laat je gemakkelijk door een verhaal over klimaatoorlogen overtuigen, zoals verhalen over wateroorlogen ook iets meeslepends hebben – terwijl, aldus de Nijmeegse geograaf (en oud-hoofdredacteur van Geografie) Henk Donkers water ‘nooit dé oorzaak van een oorlog is geweest’ (NRC Handelsblad, 21 maart 2009). Mogelijk hebben onderzoekers en politici die het woord klimaatoorlog in de mond nemen, een verborgen agenda. Klimaatveranderingen hebben blijkbaar zeer zware gevolgen (er moet dus echt wat aan gedaan worden) en bieden gelegenheid de eigen verantwoordelijkheid te minimaliseren (de schuld ligt bij de externe wereldwijde opwarming).

Rivaliteit

Verhalende casestudies en statistische analyses vormen aparte werelden met eigen waarheden. Ze bestaan los van elkaar, maar rivaliseren ook onderling. Zo spreekt O’Loughlin met enig dedain over ‘simplistic’ en ‘anecdotal climate-conflict narratives’. Zij zullen nooit een overzicht bieden van verbanden tussen factoren, de kracht van die verbanden en de mate waarin ze zich uitstrekken in tijd en ruimte. Wetmatigheden zullen ze niet formuleren, en daar gaat het toch om in de wetenschap. Omgekeerd vinden casestudievoorstanders dat algemene causale modellen zoals die van statistici te simpel zijn (honger kan een oorzaak maar ook een gevolg van oorlog zijn), geen recht doen aan lokale omstandigheden en de rol van handelende mensen negeren. De modellen stellen ten onrechte de werkelijkheid van mens, samenleving en natuur voor als een systeem dat los van het handelen van individuele actoren bestaat en zich ontwikkelt.

Statistische analyses van kwantitatieve data bieden inzicht in het (eventuele) bestaan van algemene, significante verbanden; ze leiden tot generalisaties. Casestudies zijn veel geschikter om plaatselijke situaties en leefwerelden te begrijpen, inzicht te verwerven in het wereldbeeld en de belangen van regeringen, ngo’s en opstandelingen, in het handelen van boeren, burgemeesters en bendeleiders en hoe ze door hun handelen de werkelijkheid veranderen of in stand houden. Oorlog blijft mensenwerk – dat laten goede casestudies zien. 

 



Met veel dank aan Daan Mathijsen voor zijn bijdrage aan de eerste fase van dit project.