Onderzoekers in oorlogstijd
Driekwart eeuw geleden, in 1942, onderzochten twee jonge sociaal geografen in Vlissingen of deze stad moest uitbreiden. Ondertussen bombardeerde de RAF de strategisch gelegen locatie aan de Schelde en vluchtten duizenden burgers. Maar het rapport moest af.
Oorlog of niet, het normale leven ging tussen 1940 en 1945 zo lang mogelijk door in Nederland. Zo ook op het stadhuis in Vlissingen. De stad, met in 1939 zo’n 23 duizend inwoners, wilde graag de drie randgemeenten annexeren. Maar deze bleven liever zelfstandige ‘boerengemeenten’. Om uit deze patstelling te komen, besloot de waarnemend commissaris van de Koningin in Zeeland, mr. Petrus Dieleman, tot een onderzoek. Was annexatie daadwerkelijk nodig? Had de stad een tekort aan ruimte? Hij polste Louis van Vuuren, hoogleraar sociale geografie in Utrecht. Wilde die het onderzoek doen of er in elk geval leiding aan geven? Als man van de praktijk had Van Vuuren er wel oren naar. Hij suggereerde veldonderzoek ter plekke door twee sociaal geografen: Gerrit-Jan van den Berg en Christiaan van Paassen. Ver na de oorlog zouden beiden hoogleraar worden in respectievelijk Groningen en Utrecht-Amsterdam. In de zomer van 1941 waren ze net afgestudeerd en op zoek naar een eerste betaalde baan. In oktober konden ze aan de slag in Vlissingen. Wekelijks brachten ze gedetailleerd verslag uit in brieven aan Van Vuuren, die hun onderzoek vanuit Utrecht begeleidde. Doorslagen van die brieven zijn bewaard gebleven. De antwoorden van Van Vuuren helaas niet.
Doorwerken
In de brieven krijgt de oorlog opmerkelijk weinig aandacht, hoewel vanaf het begin van de oorlog al duizenden Vlissingers vanwege bombardementen hun stad ontvluchten. Volgens de lokale historicus Peter van Druenen heeft de stad in 1940 en 1941 40 keer een luchtaanval te verduren, waarvan 38 keer door de geallieerden. Van den Berg en Van Paassen negeren de oorlogschaos grotendeels. Je voelt in hun brieven de opwinding van de eerste baan in het ‘echte’ leven, en het verlangen daar iets goeds van te maken. Ze gaan op in hun werk, geloven in de kracht van de sociaalgeografische wetenschap en verwachten ondubbelzinnig te kunnen vaststellen of grensverlegging nodig is. Hun onderzoek komt vooral neer op het verzamelen en analyseren van heel veel statistische gegevens en het voeren van gesprekken met lokale kopstukken die strijdige belangen hebben, daarover voortdurend ruziën en het tweetal aan hun zijde proberen te krijgen. Meer dan tegenwoordig genieten de afgestudeerden de status van wetenschapper en hebben ze toegang tot bestuurders. Ondanks de oorlogschaos gaat het dagelijks werk op het stadhuis door en wordt er gekibbeld over woningbouwprogramma’s en gemeentegrenzen. De Duitse bezetters houden zich afzijdig; ze interesseren zich niet voor deze lokale kwesties.
De lokale burgemeesters zijn des te meer betrokken. Burgemeester Van Woelderen van Vlissingen is de twee onderzoekers in alles ter wille. Hij stelt acht ‘turf-arbeiders’ aan: gemeenteambtenaren die de kaartenbakken moeten doorwerken om gegevens te verzamelen over woningen, gezinsgrootte, migratie, forensisme, middenstand, inkomens, ‘welvaartsbronnen’ enzovoorts. Veel vaart maken die niet: ‘Het werken van deze menschen is niet om aan te zien’ (brief 17 oktober 1941). De beide onderzoekers schatten zelf 2,5 keer sneller te werken. Het onderzoek loopt dan ook vertraging op, tot ongenoegen van Van Woelderen. Hij wil ‘zijn stad tot de grootste van Zeeland maken door er alle forensen heen te halen’. Vlissingers die naar Ritthem, Souburg en Koudekerke zijn verhuisd, moeten weer binnen de verlegde gemeentegrenzen komen te wonen.
Twijfel
Van Paassen en Van den Berg zelf gaan steeds meer twijfelen aan de noodzaak tot gebiedsuitbreiding. Zij schatten de kansen op economische en demografische groei van Vlissingen, als de oorlog eenmaal is afgelopen, niet hoog in. De expansiemogelijkheden van de haven zijn bescheiden, de behoefte aan industrieterrein gering en grote woningnood is er niet. De gemeente kan zich beter richten op sanering van de vele krotten. Van Woelderen lijkt die twijfel te voelen en voert op 7 februari 1942 een ruim drie uur durend gesprek met de onderzoekers om te achterhalen of zij ‘van plan zijn Vlissingen te helpen’. In een zoveelste gesprek, op 27 maart, toont Van Woelderen zijn ongeduld: waar blijft dat rapport? ‘Hij vroeg ons of het nu heusch niet mogelijk was eerst een nieuwe grens vast te stellen, en dan pas het rapport, dat erg mooi en groot mocht worden, uit te brengen. Misschien zouden wij dan wel mogen helpen met het opstellen van het uitbreidingsplan! Wij hebben natuurlijk gezegd, dat we de zaken niet konden omdraaien.’
Ook de burgemeesters van de randgemeenten proberen het duo te paaien. Stemerding van Souburg bijvoorbeeld ‘was allervriendelijkst en zegde ons zijn volledige steun toe. (…) De indruk, die wij van die gemeente tot nu toe opdeden, is deze, dat de heeren in Vlissingen schromelijk overdreven hebben. Natuurlijk zijn er minder gewenschte toestanden, maar die zijn er in Vlissingen niet minder. (…) Souburg is bij de arbeiders geweldig in trek, en de moderne arbeiderswoningen zijn buitengewoon aardig, en bovendien van een lapje grond voorzien. Voorlopig zien wíj dan ook nog niet in, waarom Souburg om wat voor hygiënische of stedebouwkundige redenen dan ook bij Vlissingen ingelijfd zou moeten worden’ (17 oktober).
Vliegveld
In het uiteindelijke rapport, dat in juni 1942 verschijnt, concluderen de onderzoekers dan ook dat grenswijzigingen nergens voor nodig zijn. Het ruimtegebrek waarmee de stad kampt, komt door het vliegveld Vlissingen (ook bekend als vliegveld Souburg) ten noorden van de stad. Dat neemt veel ruimte in beslag, vooral omdat in de omgeving een bouwverbod heerst, vier ringen waarin niet of alleen laag gebouwd mag worden. Vóór de oorlog gebruikte de KLM het als tussenstation, niet als eindbestemming. Het grote ruimtebeslag staat niet in verhouding tot het bescheiden economisch belang ervan. De ontwikkelingsmogelijkheden van de luchthaven zijn minimaal. In een brief aan de onderzoekers meldt de KLM dat het vliegveld na de oorlog geen internationale betekenis zal krijgen en eerder een voorziening voor gefortuneerde strandtoeristen wordt. Het vliegveld is in 1942 nog volop in gebruik bij de Luftwaffe, maar na de oorlog zou opheffing alle ruimteproblemen van Vlissingen oplossen. Het is een voor de hand liggende conclusie, en je vraagt je af of daarvoor nou een rapport van 161 overvolle pagina’s met 129 uitgebreide tabellen en een omvangrijke kaartenbijlage nodig was.
Andere zorgen
Veel aandacht krijgt het Rapport Vlissingen, uitgebracht aan de Commissie Grenswijziging Vlissingen bij verschijning niet. De gemeente heeft inmiddels urgentere zorgen. Boven de stad cirkelen aanhoudend Britse bommenwerpers. Op 24 april zien de onderzoekers een bombardement, met 34 doden en een nieuwe uittocht naar het platteland tot gevolg. Op 30 april maakt een voltreffer op een schuilkelder acht slachtoffers. Op 1 mei 1942 schrijven ze Van Vuuren dat ze vrijwel dagelijks in de schuilkelders te vinden zijn. ‘U begrijpt, de schrik zit er geweldig in. Thans zijn naar schatting... een zesduizend menschen weer gevlucht (“vrijwillig geëvacueerd”), en zien wij overdag en ’s avonds voortdurend verhuizingen uit Vlissingen gaan. Wanneer hier nog één of twee bombardementen volgen (…), begrijpt U wel, dat deze stad, waar geen zware afweerkanonnen staan, leegloopt.’
Zelf vertrekken de onderzoekers ook uit Vlissingen. Van Paassen gaat bij de Provinciaal Planologische Dienst Zeeland werken aan het streekplan Walcheren. Van den Berg wordt planoloog bij Provincie Noord-Holland.
En Vlissingen? Naarmate de oorlog vordert, krijgt men het er steeds moeilijker. Er wordt zwaar gevochten om de stad, die strategisch gelegen is aan de Westerschelde, de waterweg naar Antwerpen, een essentiële havenstad voor de geallieerden. Tijdens de Slag om de Schelde blijft geen straat gespaard; de bevolking is de stad ontvlucht. Het vliegveld krijgt eveneens de volle laag.
De naoorlogse tijd staat in het teken van wederopbouw. Van annexatie van omliggende gemeenten komt het pas in 1966. Het vliegveld – dat hadden Van Paassen en Van den Berg goed gezien – komt niet meer tot leven; in de jaren 1970 verrijst er de woonwijk Westerzicht.