Deze zomer vond er een nationaal Pingo Programma plaats in het noorden van Drenthe. Kerndoel van het Pingo Programma was om vanuit een multidisciplinair perspectief het verhaal van de pingoruïnes te ontrafelen. Vanuit diverse disciplines werkten studenten van de universiteiten van Utrecht, Amsterdam en Groningen samen.
Op zoek naar pingoruïnes: verborgen pareltjes
Bent u wel eens een pingoruïne tegengekomen? Pingoruïnes zijn niet altijd even zichtbaar in het landschap. Treft u een ronde depressie aan, dan betekent dit nog niet dat het hier om een pingoruïne gaat. Nieuwsgierig geworden en wilt u zelf op pad om deze verborgen pareltjes te ontdekken? Volg het ontdek-een-pingoruïne stappenplan en onderscheid een pingoruïne van een uitblazingskom.
Duizenden kleine meertjes en ronde depressies in het Noord-Nederlandse landschap verraden het vroegere bestaan van ijsheuvels uit de laatste ijstijd. Deze pingoruïnes bevatten een schat aan informatie, waarmee het verleden te verklaren is: van klimaatreconstructie tot menselijke invloed door de tijd heen.
De belangrijkste diagnostische criteria zijn de grootte, de ligging, de omgeving en de opvulling van de mogelijke pingoruïne. De Gans schrijft dit al in 1988 in een wetenschappelijk artikel over het identificeren van pingoruïnes. Om deze informatie in verband te plaatsen, is een korte schets over het ontstaan van pingoruïnes op zijn plaats.
Gedurende de laatste ijstijd, het Weichselian, was de ondergrond in het noorden van Nederland permanent bevroren. Een ondergrondse ijslens werd gevormd door de lage temperaturen. De ijslens duwde het omliggende land omhoog en zo ontstond er een pingo. Het einde van de IJstijd brak aan en de temperaturen stegen. De ijslens smolt, waardoor de pingo instortte: een pingoruïne was geboren. In de tienduizend jaar die daarop volgden, zijn de depressies (gedeeltelijk) opgevuld met veen. Uitblazingskommen zijn eveneens depressies in het landschap, soms moeilijk te onderscheiden van een pingoruïne. Uitblazingskommen zijn ook tijdens de laatste IJstijd gevormd. De wind had vrij spel en uitgestoven laagtes ontstonden, ook hierin heeft zich later veen gevormd.
Aan de hand van het ontdek-een-pingoruïne stappenplan kunt u als expert het veld ingaan op zoek naar pingoruïnes.
Ontdek-een-pingoruïne stappenplan
Stap 1. Grootte en diepte
Ogenschijnlijk licht de grootte van de mogelijke pingoruïne een tipje van de sluier op. De Gans stelt dat een pingoruïne een minimale diameter van 25 meter heeft. Echter is het niet altijd even duidelijk te zien waar de depressie begint of eindigt. De depressie zou een minimale diepte van 1,5 meter moeten hebben, aangezien een uitblazingskom over het algemeen niet dieper is dan twee meter. Ik hoor u al denken: hoe kom ik hier achter in het veld? Het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) kan u goed op weg helpen. Als voorbeeld is bijgevoegd een hoogtekaart van het Mekelermeer bijgevoegd. De depressie met een diepte van maar liefst 12 meter is duidelijk zichtbaar!
Stap 2. Helling
De permafrostcondities in Noord-Nederland gedurende het Weichselian, leidden tot pingoformatie. In de provincies Drenthe, Groningen en Friesland komen de meeste pingoruïnes voor. In Drenthe zijn naar schatting meer dan tweeduizend pingoruïnes. In het zuiden van Nederland zijn enkele pingoruïnes gevonden. Een belangrijk facet is de helling waarop een pingoruïne zicht vormt. Deze helling moet tussen de 0 en 5◦ zijn, wil pingoformatie plaats kunnen vinden. Nederland is hiervoor uitermate geschikt met haar vlakke land. In Drenthe komen veel pingoruïnes voor langs hellingen van rivierdalen. Deze hellingen zorgden voor een continue grondwater toevoer tijdens pingoformatie.
Stap 3. Permafrostverschijnselen
Een randwal om de pingoruïne heen, gevormd ten gevolge van het instorten van de ijsheuvel, is soms duidelijk zichtbaar in het landschap. Al noemt De Gans de randwal als één van zijn criteria, u kunt dit criteria met een korreltje zout nemen. Verwacht geen hoge ronde randwal, eerder delen daarvan of simpelweg helemaal niets. Pingoruïnes gaan vaak gepaard met andere fossiele permafrostverschijnselen zoals ijswiggen. Vandenberghe legt in 2013 uit dat ijswiggen ontstaan als krimpscheuren. ‘s Zomers worden de krimpscheuren opgevuld met water en in de winters ontstaan de ijswiggen. Na de IJstijd blijven ijswigpseudomorfen in het landschap achter. Vandenberghe concludeert dat deze gemakkelijk in een ontsluiting te herkennen zijn. Echter treft u zelf geen ontsluiting aan in het landschap. Plaatselijke verzakkingen kunnen een indicatie zijn.
Ontdek zelf een pingoruïne aan de hand van dit stappenplan!
Stap 4. Boren!
De drie bovenstaande stappen geven vaak een aardige indicatie of u een pingoruïne gevonden heeft of niet. Er is maar één manier om uw hypothese te bevestigd te krijgen en daarvoor heeft u een grondboor nodig. Zoals eerder genoemd heeft een uitblazingskom een maximale diepte van twee meter. Kunt u met uw boor dieper komen dan is het vrij zeker dat u daadwerkelijk een pingoruïne gevonden heeft. Helaas is dit makkelijker gezegd dan gedaan, veel pingoruïnes bevatten meertjes of dobben (op zijn Fries) en dat vermoeilijkt het boren aanzienlijk. Gelukkig blijven er nog genoeg ondiepe meertjes en andere depressies over om wel zelf aan de slag te gaan!
Stap 5. Sequentie
Als u toch aan het boren bent, is het een pré om te kijken naar de invulling van de depressie. Hoek legt in 2005 uit dat in een pingoruïne de volgende typerende sequentie aanwezig moet zijn: onder in de invulling zitten organische afzettingen uit het Bolling-Allerod interstadiaal. Daarop ligt een relatief dik pakket zand uit het Younger Dryas stadiaal. Tijdens het Younger Dryas was er geringe vegetatie aanwezig waardoor de wind vrij spel had en een pakket zand afgezet werd. Bovenop ligt een dik pakket venige afzettingen gevormd in het warme Holoceen. Deze sequentie is niet terug te vinden in een uitblazingskom, daar treft u een dunne veenlaag aan op een (podzol) bodemprofiel.
Denkt u, na het lezen van het ontdek-een-pingoruïne stappenplan: ik wil meedoen? Dat kan, Landschapsbeheer Drenthe is bezig met een project om alle pingoruïnes in Drenthe (en omstreken) in kaart te brengen. Onder de naam Pingo Programma proberen ze ‘het geheim van de pingoruïnes’ te ontrafelen. Neemt u eens een kijkje op: http://www.landschapsbeheerdrenthe.nl/projecten/bakens-in-de-tijd/project/pingo-programma/36.
En wie weet, ontdekt u binnenkort zelf een pingoruïne!
BRONNEN
- De Gans, W. (1988). Pingo scars and their identification. Advances in Periglacial Geomorphology. Wiley, New York, 299-322.
- Vandenberghe, J. (2013). Permafrost in Nederland: sporen van vroegere aanwezigheid in sediment en landschap. GEA, 46(1), 10-14.
- Hoek, W. (2005). Tefrochronologie. Grondboor & Hamer, 59(3), 68-72.