Regionale polarisatie van kenniskapitaal in Nederland?
Studiejaar 2016-2017 is afgelopen en studiejaar 2017-2018 begint. Zo’n wisseling van studiejaren gaat altijd samen met selectieve migratiestromen naar en van universiteitssteden. Een nieuwe lichting 18- en 19-jarigen stroomt de universiteitssteden in, een instroom die blijkbaar bijna elk jaar weer voor verrassingen zorgt. Worden de studentenaantallen stelselmatig onderschat of is de verdeling over studies en/of steden zo moeilijk vooraf in te schatten? Mijn eigen universiteit moest zelfs last minute tijdelijke noodopvang voor rechtenstudenten in een tent regelen, hoewel de UvA het liever een ‘paviljoen’ noemt. Dat ligt vooral aan een net iets te laat afgeronde verbouwing, maar geeft toch te denken. De Nederlandse technische universiteiten lijken met soortgelijke capaciteitsproblemen te kampen. De jarenlange campagnes om bètastudies te kiezen hebben intussen zoveel vruchten afgeworpen dat Delft, Eindhoven en Enschede de instroom nauwelijks meer kunnen verwerken.
Tegenover deze instroom staat een uitstroom van pas afgestudeerden. De ene universiteitsstad is de andere niet. Vooral de grote steden en hun directe omgeving weten de afgestudeerden goed te binden omdat daar de kans op passende banen en carrières nu eenmaal het grootst is. De kleinere universiteitssteden, en dan vooral die aan de randen van het land, zien vooral veel afgestudeerden vertrekken. Het valt voor steden als Maastricht en Groningen niet mee om ook na het afstuderen aantrekkelijk te blijven. Maar die steden trekken dan nog jaarlijks nieuwe studenten aan die het vertrek van afgestudeerden compenseren. De regio’s die het zonder universiteiten moeten stellen verliezen hun (mogelijke) kenniskapitaal al eerder: zij zien veel van hun jongeren met studie-ambities eerst tijdelijk, maar uiteindelijk ook vaak permanent vertrekken.
De kleinere universiteitssteden, en dan vooral die aan de randen van het land, zien vooral veel afgestudeerden vertrekken
Dat is altijd wel zo geweest, maar de laatste jaren lijkt dit proces van selectieve migratie zich te versterken. Een recente studie van Jan Latten, Niels Kooiman en ondergetekende lijkt op toenemende ruimtelijke contrasten in kenniskapitaal in Nederland te wijzen. Dit vertaalt zich ook in toenemende inkomensverschillen. Vergeleken bij andere landen vallen die contrasten in Nederland misschien nog wel mee: klein land, korte afstanden, goede verbindingen, relatief kleine inkomensverschillen. Maar die contrasten groeien dus wel, en soms op verrassend kleine afstand van elkaar. In de regio’s Amsterdam en Haarlem heeft bijvoorbeeld ruim een op de vier eind-dertigers een universitair diploma, maar in de Kop van Noord-Holland is dat maar een op de veertien.
Wat nu misschien nog geen groot maatschappelijk probleem is, kan het de komende jaren wel worden als deze trend zich doorzet. Hoe voorkomen we dat regio’s teveel kenniskapitaal verliezen en in hun ontwikkeling achterblijven? Hoe kunnen groeiregio’s blijven groeien zonder dat dit ten koste gaat van krimpregio’s? Hopelijk biedt het aanstaande nieuwe regeerakkoord een begin van een antwoord.