Stadsrand
Ik schreef het al eerder: voor een fietser die in Den Haag woont, is het een beetje behelpen. Niet alleen bestaat de helft van zijn potentiële actieradius uit zee, de andere helft is verstedelijkt gebied. Of je nu een rondje van 60 of 100 kilometer fietst, de stad is altijd zichtbaar. Hoorbaar, voelbaar.
Als stedeling geniet ik van de drukte, de veelzijdigheid en de veelkleurigheid van de stad. Al gebiedt de eerlijkheid hier te vermelden dat ik in een brave, rustige buurt woon en dus vooral de lusten en nauwelijks de lasten van het wonen in de grote stad ervaar.
Als geograaf was ik jarenlang gefascineerd door de ontwikkelingen aan de randen van de stad. Die rommelzone met een combinatie van laagwaardige bedrijvigheid en recreatie. Autosloperijen, tuincentra, maneges, partycentra, noem maar op, geleidelijk weggedrukt door de nieuwe woonwijken van de oprukkende stad. Tussenland. Telkens anders.
Maar als fietser wil ik weidse uitzichten. Groene weilanden tot de horizon, glooiend akkerland, in de verte een dorpje, af en toe de beschutting van een bos en de eindeloze uitzichten van de bergen. Ik wil niet worden geconfronteerd met de onpeilbare lelijkheid van de stadsrand. Met alleen af en toe een glimp van hoe het er ooit moet hebben uitgezien. Een uitvalsweggetje met knotwilgen. Een historische boerderij.
Mijn ergernis betreft niet alleen de uiterlijke verschijningsvorm, maar vooral het innerlijk van de stadsrand. De fantasieloosheid van de hondenuitlaatparken rond de Vinex-wijken. Het ondoorgrondelijke fietspadenstelsel. De boerderettes en de golfbanen. De eenvormigheid, de inwisselbaarheid, de totale verveling.
Pijn aan mijn ogen, pijn in mijn hart, pijn in mijn benen.
Of je nu een rondje van 60 of 100 kilometer fietst, de stad is altijd zichtbaar