Sterke drank

1 september 2019
Auteurs:
Ben de Pater
Departement Sociale Geografie & Planologie Universiteit Utrecht
Dit artikel is verschenen in: geografie september 2019
Nederland
Opinie
FOTO: BERTKNOT/FLICKR

De kaart van Haakma Tresling uit 1888 opnieuw bekeken 

Het gebruik van jenever en ander gedestilleerd lag rond 1900 hoog. ‘Drankmisbruik’, oordeelden geheelonthoudersverenigingen. Wat leert een GIS-analyse van een kaart uit 1888 met de ‘spiritusconsumtie’ per inwoner in 1123 gemeenten? 

 

Behalve aardrijkskundeleraar in Groningen en maker van wat later de Bosatlas ging heten, was P.R. Bos ook auteur van schoolboeken. In het Beknopt Leerboek der Aardrijkskunde (1880) memoreerde hij de vele deugden van de Nederlander, ontwikkeld in de strijd ‘tegen de elementen’ (lees: het water) en ‘tegen mensenmacht’ (buitenlandse vijanden). Er vielen echter ook enkele minder goede eigenschappen te noteren. ‘Dronkenschap’, schreef Bos, ‘mag met het volste recht de grootste ondeugd van het Nederlandse volk genoemd worden’. De context waarin hij dit opmerkte – ingeklemd tussen paragrafen over klimaat en delfstoffen – zal eraan hebben bijgedragen dat leerlingen dit als een vanzelfsprekend feit aanvaardden. Nederland had een zeeklimaat, turf en steenkool, en dus ook een drankzuchtige bevolking. 

Bos’ leerlingen zullen drankmisbruik vaak van nabij hebben meegemaakt. Groningen stond op plaats 3 van de sterkedranktop-10 (figuur 1) en bij de provincies op plaats 2, na Noord-Holland dat vanwege Amsterdam bovenaan stond (figuur 2). Na een tijdelijke afname van de alcoholconsumptie zat Nederland omstreeks 1880 weer op het niveau van de eerste helft van de 19e eeuw. Per jaar werd er aan sterke drank omgerekend 5 liter pure alcohol per persoon gedronken, aan bier ongeveer 2 liter en aan wijn bijna 0,5 liter. Maar deze cijfers flatteren vanwege de vele kinderen. Per volwassene lag de hoeveelheid pure alcohol op 14 tot 15 liter. 

Enkele van de vele affiches tegen drankmisbruik uit de 19e en vroeg-20e eeuw.
Figuur 1: Top-10 gemeenten met de grootste consumptie/verkoop van sterke drank per inwoner/jaar (1880)
Gemeente Liters pure alcohol
Leiden 36,5
Zaltbommel 20,6
Groningen 20,0
Doesburg 19,9
Rheden 19,7
Nieuwolda 19,6
Enschede 19,5
Loenen 19,3
Almelo 19,1
Heusden

19,0

Aan bier tilden de meesten niet zwaar, want dat was voedzaam en een goed alternatief bij gebrek aan schoon drinkwater. Mits men er niet al te veel van dronk, bracht bier vooral vrolijkheid. En wijn was voor de elite en die wist zich altijd wel beschaafd te gedragen. Steen des aanstoots was de sterke drank, ook bekend als gedestilleerd en spiritus. Vooral mannen uit lagere klassen dronken jenever, om de ellendige werkelijkheid te ontvluchten: armoede, krotwoningen, hongerige kinderen, lange werktijden, vittende echtgenotes en zwaar en onzeker werk. In sommige groepen werd gemiddeld 20 tot 25% van het inkomen aan alcoholica gespendeerd. Drank was alom te koop. Nederland telde rond 1900 zo’n 24 duizend ‘drankinrichtingen’ met vergunning, pakweg 1 op 200 inwoners. CBS-onderzoeker Ronald van der Bie heeft het zelfs over 40 duizend slijterijen en tapperijen in 1880 – 1 op ongeveer 100 inwoners. De schadelijke gevolgen waren groot. Hoe meer alcohol, des te meer criminaliteit en des te slechter de gezondheid – ook onder de gezinsleden, die van minder geld moesten zien rond te komen als vader zijn geld in de kroeg uitgaf. Het gebruik en vooral misbruik van sterke drank kregen veel aandacht en werden fel bestreden. Wie op zoekmachine Delpher.nl de woorden ‘drankmisbruik’ en ‘geheelonthouding’ intikt, vindt tienduizenden krantenartikelen. Het leeuwendeel uit de periode 1875-1940. Tal van organisaties ijverden in die tijd voor geheelonthouding of matiging. De oudste was de in 1842 opgerichte Nederlandsche Vereeniging tot Afschaffing van Sterken Drank, eind 19e eeuw gevolgd door vele andere, ingedeeld naar zuilen – katholiek, protestants-christelijk, socialistisch en liberaal – met provinciale en lokale afdelingen. Ze ijverden voor de aanpak van drankmisbruik. Bijna succesvol was bijvoorbeeld Het Volkspetitionnement voor Plaatselijke Keuze, naar voorbeeld van de Local Option in Engelstalige landen, om inwoners in gemeenten zelf te laten bepalen of verkoop van drank plaatselijk was toegestaan. Een verzoekschrift sprak duidelijke taal: ‘Zoolang de drankhandel blijft, geeft men vergunning om tegen betaling van eenige belasting straffeloos voort te gaan [met] de armoede te bevorderen, mannen en vrouwen naar lichaam en geest te vernietigen, misdaad en krankzinnigheid aan te kweeken, het gezinsleven in Nederland te verwoesten, een geslacht te laten opgroeien, dat in zijn vijand een vriend ziet.’ In 1914 werden 671 duizend handtekeningen verzameld, maar het wetsontwerp dat plaatselijke keuze mogelijk maakte, strandde herhaaldelijk in het parlement. 

Naast lobbywerk in de politiek spraken de drankbestrijdingsorganisaties de burgers rechtstreeks aan, als onderdeel van een breder beschavingsoffensief waarin het volk orde, beschaving, vaderlandsliefde en huiselijkheid werd bijgebracht. Er ontstond een subcultuur, een minizuiltje als het ware, van geheelonthouders. Op eigen ontmoetingsplekken werden koffie en thee geschonken en organiseerde men dans, toneel, zang en voordrachten. Met als boodschap: gezelligheid is ook buiten de kroeg te vinden. Geheelonthouders zagen zichzelf als een beter soort mensen, toonbeelden van wilskracht, zelfbeheersing en beschaving, aldus de historisch sociologen Jan-Willem Gerritsen en Jaap van der Stel. ‘Brave leden van de blauwe knoop’, spotten buitenstaanders. 

De overheid koos de zijde van de drankbestrijders, maar niet helemaal van harte. Enerzijds kwam er bijvoorbeeld in 1881 een wet die dronkenschap in de publieke ruimte strafbaar stelde en de exploitatie van drankinrichtingen aan vergunningen onderwierp. Maar anderzijds kon de overheid de accijnzen moeilijk missen. De Volksbond tegen Drankmisbruik becijferde in 1900 dat accijns op sterke drank ‘jaarlijks veel meer dan 25 millioen gulden opbrengt, of veel meer dan een vierde van alle directe en indirecte rijksbelastingen en accijnsen te zamen’. Hedendaags onderzoek van Gerritsen bevestigt dat tussen pakweg 1860 en 1910 accijns op alcohol goed was voor ongeveer een kwart van de totale rijksinkomsten. 

Een advertentie uit het Nieuwsblad van Friesland, 11 mei 1928, om allen op Hemelvaartsdag naar Leeuwarden te komen. Volgens het verslag in de krant (18 mei) was de bijeenkomst een groot succes.
De betoging begon met een 3,5 kilometer lange optocht, waaraan afdelingen uit alle hoeken en gaten van Friesland plus drie muziekkorpsen meededen. De verslaggever telde 152 vaandels, de ‘tallooze vlaggen der jeugdgroepen’ niet meegerekend. Op de Wilhelminabaan verzamelden zich ’s middags 4000 bezoekers, die genoten van toespraken en het openluchtspel waarin de Friesche Maagd en Profetie optraden. ‘De Berchwei op’ toont de toekomst van Friesland. Die zal ‘schoon’ zijn, zegt Profetie tegen de sombere Friesche Maagd, mits Friezen kiezen voor een gezonde sportbeoefening en arbeidslust, en zich laten bezielen door de adem van het idealisme. En vanzelfsprekend: sterke drank laten staan.

Onvermoeibaar hygiënist 

Veel artsen steunden de initiatieven om alcoholgebruik te verminderen. Met name de ‘hygiënisten’ waren actief. Zij brachten  de volksgezondheid in kaart (vaak ook letterlijk: waar heersten welke ziekten?) en deden veel aan medische statistiek. Die was in de 19e eeuw opgekomen als onderdeel van de Europa-brede beweging die cijfers verzamelde over tal van maatschappelijke vraagstukken. Hygiënisten spanden zich ook in om de volksgezondheid te verbeteren, door eigen activiteiten en door overheden te bewegen met maatregelen te komen. Het ging om een breed palet: de aanleg van riolering, sanitair en drinkwater, het ophalen van vuilnis, de bouw van badhuizen en betere woningen, voorlichting over voeding en gezondheidzorg, waterzuiveringen en het tegengaan van ziekmakende luchtverontreiniging. Een vooraanstaande hygiënist was Th. Haakma Tresling (1834- 1907), huisarts in Winschoten. Hij zat in de gemeenteraad, hield volksvoorlezingen over bijvoorbeeld het koken van melk, zat de Geneeskundige Raad van Friesland en Groningen voor, publiceerde regelmatig in het Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde, was bestuurslid van de Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, enzovoorts. Zijn biograaf F. Oppewal typeerde Haakma Tresling als ‘de eerste Nederlandse medicus die probeerde de volksvoeding tot een nationaal onderzoeksthema te maken’. Hij werd geridderd en bij zijn begrafenis in Winschoten rapporteerden de kranten dat langs de route van sterfhuis naar begraafplaats ‘van schier alle openbare en particuliere woningen de gordijnen neergelaten’ waren. Bij de verdediging in de Tweede Kamer van het wetsontwerp in 1881 dat drankmisbruik moest beteugelen, citeerde de minister Tresling, die ‘meer dan 50% van alle ellende in de gezinnen [….] toeschrijft aan de drank’. Het was overigens geen specifiek Nederlands probleem: in naburige landen werd vaak nog meer alcohol genuttigd. Verenigingen die drankmisbruik bestreden, bestonden ook elders in Noordwest-Europa (en in de Verenigde Staten, waar dat leidde tot de drooglegging in 1920). Binnen Nederland waren er regionale verschillen en Tresling bracht ze in kaart. Op 2 juli 1888 hield hij in Nijmegen een voordracht voor de Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Geneeskunst over wat hij noemde de ‘spiritusconsumtie’, destijds zonder p geschreven. Zeven jaar eerder had hij al zo’n voordracht gehouden en daarbij een kaart getoond met voor elke provincie de gemiddelde consumptie van sterke drank, berekend over vijf jaren per inwoner, aan de hand van gegevens over de accijnsopbrengst van drank. In Nijmegen kwam hij met een zelfde soort kaart, maar dan op het niveau van de gemeenten (figuur 2). Die gaf een veel nauwkeuriger beeld van het werkelijke gebruik van sterke drank. De kaart en het schriftje met de handgeschreven voordracht zijn bewaard gebleven in de Bijzondere Collecties van de bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam. De linnen kaart met stokken is oprolbaar en met de hand door Haakma Tresling zelf ingekleurd. Het is een tamelijk vroeg voorbeeld van een choropleet, een thematische gebiedenkaart, met zes klassen. Voor elke gemeente is ook het gemiddeld verbruik per inwoner in 1881-1885 in kaart gebracht. 

Zou het lukken dit materiaal met hedendaagse technieken te analyseren? In de tijd van Tresling was statistiek vooral een kwestie van tellen. Regressieanalyses en correlatiecoëfficiënten waren onbekend. Desalniettemin deed Tresling vrij gedetailleerde uitspraken op basis van de kaart. Kunnen wij zijn conclusies beamen? 

Figuur 2: De originele kaart van Haakma Tresling uit 1888 over de consumptie/verkoop van sterke drank van elke gemeente per hoofd/jaar, gemiddeld over 1881-1885

Een moderne analyse 

Tresling verklaarde de verschillen in drankgebruik aan de hand van vijf factoren, drie algemene en twee specifieke. Ten eerste de bevolkingsomvang: in grotere steden werd meer alcohol verkocht. Bedenk daarbij wel dat steden ook een verzorgende functie voor het ommeland hadden en bezoekers van buiten trokken – zeelui in havensteden bijvoorbeeld. Verkoop en gebruik per stedeling zullen niet per se samenvallen. Als tweede verklaring noemde Tresling de bodem: een ‘vette bodem’ gaf in de regel hoger drankverbruik dan een ‘schrale’. Dat past in de 19e-eeuwse traditie van medische topografie of geneeskundige plaatsbeschrijvingen. Daarin werden de gezondheid en leefwijze van een lokale of regionale bevolking mede verklaard uit het fysische milieu en klimaat ter plekke, zoals in de geografie destijds de gewoonte was. Net ingepolderde gebieden waren bijvoorbeeld berucht om hun geheimzinnige ‘moeraskoortsen’, die achteraf bezien niet aan kwade dampen maar aan malariamuggen te wijten waren. De derde verklarende factor was volgens Tresling de ligging in het land. In het zuiden werd minder gedestilleerd gedronken en meer bier. Wat jenever was voor de hervormden en gereformeerden, was bier voor de katholieken in Noord-Brabant en Limburg. Veelzeggend is dat in deze provincies decennia later heel weinig steun bestond voor het Volkspetitionnement voor Plaatselijke keuze – dat was toch vooral iets voor noordelingen. 

Als vierde, meer specifieke, factor noemde Tresling het economisch bedrijf. Waar turf gegraven werd en waar fabrieksnijverheid heerste, zou men meer spiritus drinken dan waar het rustige zuivelbedrijf beoefend werd. Ten slotte wees Tresling op concentraties van personen met een specifiek beroep. Garnizoenssteden en zeehavens scoorden hoog. Dat gold ook voor bepaalde beroepsgroepen zoals schrijnwerkersknechten, ververs, kleermakers, schoenmakers, tuinlieden, timmerlui, metselaars, sjouwers en scheepsjongens. Slagers, zerkhouwers, wagenmakers, smeden en boerenarbeiders zouden juist matig in hun alcoholconsumptie zijn. 

Voor onze analyse hebben we alleen de drie algemene factoren onderzocht: bevolkingsomvang, bodem en ligging. Wat was hun invloed op de consumptie van sterke drank en kunnen we onderschrijven wat Tresling daarover zei? Daartoe moesten we een tabel opbouwen waarin de gemeenten de rijen vormen en de verklarende factoren en de omvang van de consumptie de kolommen. Daarop konden we dan een meervoudige regressieanalyse uitvoeren. 

Voor het vullen van de tabel was GIS-software onontbeerlijk; anders zou de analyse te veel tijd kosten. Gelukkig was in de Historisch-Ecologische Databank een digitale GIS-kaart beschikbaar met de grenzen van de toenmalige 1123 gemeenten. Aan een GIS-kaart is altijd een tabel verbonden; in dit geval waren daarin als kolommen al de namen van de gemeenten en het inwonertal omstreeks 1889 ingevuld. De andere gegevens konden we vrij makkelijk via deze GIS-kaart in de tabel inbrengen. Ten eerste een grootschalige grondsoortenkaart van Nederland. Met GIS konden we die als nieuwe kaartlaag over de gemeentekaart leggen en voor elke toenmalige gemeente door de software de dominante grondsoort laten invullen. Ook de ligging van elke gemeente – in het zuiden of noorden – kon via GIS snel ingebracht worden. We hebben het zuiden geoperationaliseerd als ten zuiden van de Waal. 

Nu moesten we de consumptie zelf nog in de tabel zien te krijgen. Een foto van de oude kaart in hoge resolutie konden we door georeferencing passend onder de gemeentekaart leggen. Heel nauwkeurig hoefde dat niet. Door in- en uitzoomen konden we telkens meerdere gemeenten op het scherm naar voren halen, op de bovenste kaart aanklikken en het getal op de foto eronder in de tabel intikken. Tot zover de voorbereidingen: de afhankelijke, te verklaren variabele (het ruimtelijk spreidingspatroon van sterkedrankgebruik) en de onafhankelijke, verklarende variabelen ( bevolkingsomvang, bodem en ligging) stonden in het model. 

Figuur 3: De nieuwe kaart van de consumptie/verkoop van sterke drank van elke gemeente per hoofd/jaar, gemiddeld over 1881-1885

Bodemsoort niet relevant 

Uit de regressieanalyse blijkt dat de bevolkingsomvang het meeste effect heeft: hoe meer inwoners, des te hoger het gebruik van sterke drank per hoofd was. Maar krachtig is het verband niet (zie ook de top-10 op pag. 28). Daarna volgt het effect van de tegenstelling noord-zuid: noorderlingen dronken meer gedestilleerd dan zuiderlingen. Vier van de zeven grondsoorten hebben ook nog enig effect; op moerig zand, lichte klei, leem en veengronden werd gemiddeld wat minder gedronken dan op zavel en zware klei. De regressiecoëfficiënten wijzen niet op een duidelijke tegenstelling tussen schrale en vette bodem. Treslings uitspraak dat vette bodem hoger verbruik geeft dan schrale bodem, wordt dus niet bevestigd. Ook het omgekeerde niet trouwens. Mogelijk heeft Tresling zich op dat punt wat meer door zijn afkeer van socialisten laten leiden dan door de feiten op zijn kaart. Treslings als empirisch onderbouwde conclusie gebrachte bewering was in elk geval onjuist. ‘Hiermee’, zei hij in 1888 in zijn lezing, ‘vervalt genoegzaam de bewering van sommige socialistische woordvoerders, als zou het volk uit honger naar een borrel grijpen, en het drankgebruik daar het hoogst zijn waar de bodem het schraalst is en de verdiensten het geringst zijn’. Tresling raakt hier aan het vraagstuk van oorzaak en gevolg. Had drankmisbruik armoede en andere ellende tot gevolg (de burgerlijke mening), of leidde armoede in een kapitalistische samenleving tot overmatig alcoholgebruik (het socialistische standpunt)? 

Uiteindelijk hebben de socialisten misschien wel het meest gelijk gekregen. Vanaf de laatste jaren van de 19e eeuw ging de geografie | september 2019 geografie | september 2019 alcoholconsumptie omlaag, hand in hand met de verbetering van woon- en leefomstandigheden. En vast ook door de ijver van drankbestrijdingsclubs. Aardrijkskundeleraar Bos, die in 1902 stierf, heeft het begin van de daling nog net kunnen meemaken. Na 1960, toen de welvaart sterk toenam, werd er weer meer gedronken. Maar dat was tijdelijk. Vanaf ongeveer 1980 begon de totale alcoholconsumptie te dalen, vooral van gedestilleerd. In 1980 lag de drankconsumptie met 8,5 liter pure alcohol per inwoner ongeveer 1 liter boven het niveau van 1880, en nu zit het er met ongeveer 7 liter pure alcohol per inwoner zo’n 0,5 liter onder. Omgerekend per volwassene wordt er zelfs een stuk minder gedronken dan toen: van 14-15 liter in 1880 tot ongeveer 9 liter nu. De geheelonthoudersverenigingen zijn alle opgeheven; alcoholpreventie is nu in handen van organisaties als Jellinek en het Trimbos-Instituut.

 

Met dank aan Guus Borger die ons attendeerde op de kaart en het schrift van Haakma Tresling in de Bijzondere Collecties in de universiteitsbibliotheek van de UvA, en aan Jan Werner. 

 

BRONNEN

  • Bie, R. van der 1999. Om het huiselijk geluk. Drankgebruik en drankbestrijding, 1820-1995.  R. van der Bie & P. Dehing (red.). Nationaal goed. Feiten en cijfers over onze samenleving (ca.) 1800-1999. Voorburg/Heerlen/Amsterdam: CBS/IISG.
  • Gerritsen, J.-W. 1991. De drankbestrijding en de inbreng van de alcoholaccijns in de Nederlandse staatshuishouding 1831-1920. Historisch-sociologische notities. Mens en Maatschappij 66, p. 161-179.
  • Ham, W. van der 2009. Hollandse polders. Amsterdam: Boom.
  • Houwaart, E.S. 1991. De hygiënisten: artsen, staat en volksgezondheid in Nederland, 1840-1890. Groningen: Historische Uitgeverij.
  • Land J. & B.W.Th. Nuyens 1914. Pro en contra Plaatselijke keuze. Pro en Contra, Serie IX, no. 2. Baarn: Hollandia-Drukkerij.
  • Lintsen, H.W. e.a. (red.) 1993. Geschiedenis van de techniek in Nederland. De wording van een moderne samenleving 1800-1890, deel II. Zutphen: Walburg Pers. 
  • Oppewal, F. 1997. De veelomvattende praktijk van een geneesheer en hygiënist te Winschoten: dr. Th. Haakma Tresling (1834-1907). Groninger Historisch Jaarboek 1997, p. 49-66.
  • Randeraad, N. 2006. Het onberekenbare Europa. Macht en getal in de negentiende eeuw. Amsterdam: Wereldbibliotheek.
  • Stel, J.C. van der 1995. Drinken, drank en dronkenschap. Vijf eeuwen drankbestrijding en alcoholhulpverlening in Nederland. Hilversum: Verloren.
  • Volkspetitionnement voor Plaatselijke Keuze 1914. Wenken voor het verkrijgen van handteekeningen en De handteekeningen. Uitgaven van het Centraal Comité van het Volkspetitionnement.
  • Zon, H. van 1995. Nederlandse hygiënisten. Tussen droom en werkelijkheid, 1850-1875. Groniek nr.131, themanummer Medische Praktijken, p. 176-186.
  • www.delpher.nl