In 2014 vond het eerste referendum over Schotse onafhankelijkheid plaats. Meer dan 3,6 miljoen Schotten brachten hun stem uit (ook 16- en 17-jarigen), een opkomst van 84,6 procent. Uiteindelijk was 55,3 procent tegen onafhankelijkheid; 44,7 procent was voor. Dit was niet de eerste keer dat er gestemd werd over Schotse autonomie.
In 1970 werden olievelden ontdekt in de Noordzee ten oosten van Schotland. Het leek ineens realistisch dat een onafhankelijk Schotland tot de sterkste economieën van Europa zou kunnen behoren. De SNP startte een campagne om de bevolking te overtuigen dat een onafhankelijk Schotland sterk zou staan. In 1974 volgde een referendum over devolutie, een tussenstap op weg naar onafhankelijkheid. Een kleine meerderheid van 52 procent stemde vóór, maar de opkomst was te laag. De Britse overheid verklaarde het referendum ongeldig. Daarop dwong de SNP nieuwe verkiezingen af in het Verenigd Koninkrijk. Deze brachten Margaret Thatcher aan de macht. Een tweede devolutiereferendum in 1997 slaagde. Als gevolg daarvan kreeg Schotland in 1999 weer een eigen parlement, met bevoegdheden op een groot aantal terreinen, waaronder gezondheidszorg, onderwijs, lokaal bestuur, ruimtelijke ordening en economische ontwikkeling. Over buitenlands beleid, de EU, handel en industrie, immigratie en nationalisatie en meer zaken beslist de Britse regering.