De term framing komt van de Britse onderwijssocioloog Bernstein.
Aardrijkskunde in Duitsland vergeleken met Nederland
In Duitsland is minder vastgelegd wat er bij aardrijkskunde in de bovenbouw voortgezet onderwijs geleerd moet worden dan in Nederland. Dat biedt ruimte voor een andere manier van lesgeven en leren. Hierover schreef Uwe Krause een interessant artikel in het tijdschrift Review of International Geographical Education Online (RIGEO). Een verslag van een uitgebreid onderzoek van schoolboeken en aardrijkskundelessen in twee landen.
Krause wilde weten in welke mate de framing van het curriculum en wat daarmee samenhangt van invloed is op schoolboeken en docenten aardrijkskunde in de bovenbouw van het voortgezet onderwijs. Het curriculum bepaalt veelal de inhoud van het schoolboek en dat is weer leidend voor veel leraren. In Duitsland is sprake van zwakkere framing dan in Nederland. Er is meer ruimte voor de leraar om het curriculum zelf te interpreteren, mondelinge examens nemen een belangrijker plaats in, er is niet altijd een centraal examen en er is meer aandacht voor hogere denkvaardigheden. Het aardrijkskundecurriculum voor de bovenbouw van het voortgezet onderwijs in Nederland is veel meer in detail voorgeschreven, schoolboeken volgen vrij precies dat curriculum, er zijn centrale examens, weinig of geen mondelinge toetsen en een streng toeziende inspectie. Kortom, in Nederland is de ruimte voor de leraar om het aardrijkskundeonderwijs in de bovenbouw voortgezet onderwijs zelf vorm te geven beperkter dan in Duitsland.
Voor het onderzoek werden in beide landen schoolboekmethoden geanalyseerd. In Nederland Wereldwijs en BuiteNLand en in Duitsland Diercke, Mensch und Raum /Geos en Seydlitz. In Duitsland is daarbij zo goed mogelijk rekening gehouden met de verschillen tussen de diverse deelstaten. In elk land deden tien leraren mee aan het onderzoek en van elke leraar zijn vijf lessen geobserveerd. De leraren werkten op scholen in Berlijn, Brandenburg, Rheinland-Pflaz, Hessen en Zuid- en West-Nederland.
De ideeën over goed aardrijkskundeonderwijs van de betrokken Nederlandse en Duitse aardrijkskundeleraren bleken bij navraag niet erg uiteen te lopen. Uit de geobserveerde honderd lessen bleek echter dat de manier van lesgeven wel degelijk verschilde. Frontaal lesgeven domineert in beide landen, maar dat gebeurt op verschillende manieren. In de Duitse aardrijkskundelessen is de helft van alle lestijd gevuld met de werkvorm vraag en antwoord, bij de geobserveerde Nederlandse lessen is dat ongeveer 30 procent. Pure doceerlessen nemen in Nederland 28 procent van de tijd in en in Duitsland 8 procent. In de Nederlandse lessen wordt veel gewerkt met PowerPoint presentaties, namelijk ruim 20 procent van de tijd, in Duitsland is dat nihil. De lestijd voor zelfstandig werken van leerlingen in groepen of duo’s ontloopt elkaar echter niet veel. De Duitse lessen geven wel meer tijd voor presentaties van leerlingen te zien dan de Nederlandse: 8 procent tegenover 2 procent.
Opvallend is het verschil in taken gericht op hogere denkvaardigheden. In Nederland ontbreken ze vrijwel
Opvallend is het verschil in taken gericht op hogere denkvaardigheden. In Nederland ontbreken ze vrijwel, in de onderzochte schoolboeken en lessen in Duitsland zijn ze duidelijk aanwezig. De tien ondervraagde Nederlandse leerkrachten melden dat ze druk ervaren door de sterke framing van het curriculum. Dat leidt tot flink leunen op het schoolboek en een focus op lagere orde taken. Ook de vier Duitse docenten die zeggen examendruk als een last te ervaren, blijken zich meer te laten leiden door hun schoolboeken. Ze gebruiken minder taken die een beroep doen op hogere orde denkvaardigheden dan de zes collega’s die minder of geen last hebben van examenstress. Het verdient dus aanbeveling, schrijft Krause, te bedenken dat bij sterke framing er een kloof gaapt tussen wat leraren voor ogen hebben als goed aardrijkskundeonderwijs en wat ze werkelijk doen in hun onderwijspraktijk.
Zoals het een goed wetenschapper betaamt, plaatst Krause zelf kritische kanttekeningen bij zijn onderzoek. De onderzochte docenten zijn beperkt in aantal en niet aselect gekozen. Ondertussen heeft Krause wel een enorme hoeveelheid data geanalyseerd, maar liefst 811 pagina’s schoolboektekst en 2213 opdrachten. En ook al zijn de verschillen in de onderwijspraktijk misschien niet zo groot als Krause suggereert, duidelijk is wel dat de framing in Duitsland anders is dan in Nederland. Dit werkt door in de schoolboeken en daarmee via de docent ook in veel lessen. In Nederland leidt de sterke framing tot meer aandacht in de les voor wat het curriculum voorschrijft en gedetailleerde examenvragen met toetsvragen op een lager niveau. De Duitse schoolboekuitgevers ervaren meer vrijheid en dat zien we terug in de boeken en ten dele ook in de onderzochte lespraktijken.
De Duitse schoolboekuitgevers ervaren meer vrijheid en dat zien we terug in de boeken en ten dele ook in de onderzochte lespraktijken
Gezien het bovenstaande is het de vraag is waar wij naar toe willen in Nederland met ons aardrijkskundeonderwijs. Is minder framing gewenst? Of moeten we het zoeken in een andere veelzijdiger en opener uitwerking van leerdoelen in de schoolpraktijk? Beide opties tegelijk aanpakken lijkt het meeste lucht en ruimte te geven.