Boeken Geografie maart 2021

1 maart 2021
Auteurs:
Ben de Pater
Departement Sociale Geografie & Planologie Universiteit Utrecht
Dit artikel is verschenen in: geografie maart 2021
recensie
Opinie

Pas verschenen

  • Kraak, M-J. & Ormeling, F.J. Cartography. Visualisation of Geospatial Data. Fourth Edition. Routledge/CRC Press, 261 p., 100 pond (hardback), 40,49 pond (e-book).

Uitgevers overdrijven graag een beetje, maar Menno-Jan Kraak en Ferjan Ormeling zijn inderdaad ‘the leading scholars in cartography’, zoals Routledge beweert. Kraak is hoogleraar geovisual analytics and cartography in Twente, Ormeling emeritus-hoogleraar kartografie in Utrecht. De eerste editie van hun leer- en handboek dateert uit 1996 en is vertaald in het Pools, Indonesisch, Chinees en Russisch. Sindsdien heeft ict een hoge vlucht genomen en dat zie je terug in de kaarten. De vierde editie is inhoudelijk up-to-date en ziet er mooier uit dan ooit, nu alle 220 illustraties in kleur zijn. Zie voor inhoudsopgave, voorwoord en het eerste hoofdstuk routledge.com.

  • Delphine, D. Perceiving the Giant. Bringing Back People into Megaprojects: the Case of Indonesian Development Practice. Dissertatie UU, 245 p., online beschikbaar.

Net afgestudeerd als civiel ingenieur werkt Delphine mee aan een groot infrastructureel project in een Indonesische stad. Het zag er prachtig uit op de tekening, maar tot haar verbazing en schrik (‘ik was nog jong en naïef’, schrijft ze in haar voorwoord) dacht de lokale bevolking daar heel anders over. Mensen protesteerden tegen de sloop van hun huizen. Tevergeefs, want de bulldozers kwamen in actie. Als Indonesische PhD-student in Utrecht onderzocht ze hoe de plaatselijke bevolking meer te betrekken is bij megaprojecten. Die projecten beloven altijd economische groei, maar negeren de negatieve impact op de bevolking ter plekke. Percieving the Giant bevat casestudies van een hogesnelheidslijn tussen Jakarta en Bandung, havenuitbreidingen in Jakarta, de Suramadu-hangbrug tussen Java en Madoera, en een stedelijk herontwikkelingsproject in Jakarta. Overigens zijn de reacties niet altijd negatief: de lokale inwoners zijn trots op ‘hun’ Suramadu- brug. De auteur concludeert: ‘Er moet een communicatieve benadering worden gehanteerd waarin met in plaats van over de plaatselijke bevolking wordt gepraat.’

  • Journal of European Landscapes. Amsterdam University Press, open access. Domosh, M., Heffernan, M., & Withers, Ch.W.J. (Eds.). The Sage Handbook of Historical Geography. Sage, twee delen, samen 1168 p., 265 pond (hardback).

In de historische geografie hebben lokale en regionale studies van oudsher de overhand, aangevuld met nationale overzichtswerken. Maar een transnationaal, Europees perspectief ontbreekt. Het nieuwe Journal of European Landscapes wil dat graag bieden. Het is een initiatief van Nederlandse geografen; twee redacteuren van het Tijdschrift voor Historische Geografie (Linde Egberts en Hans Renes) zijn samen hoofdredacteur. Het blad is voor iedereen te lezen op journalofeuropeanlandscapes.eu.
In Nederland is de historische geografie vooral cultuurlandschapsgeografie, in Engelstalige landen daarentegen de geografie van maatschappelijke ontwikkelingen in het verleden. Dat tonen de 49 hoofdstukken in The Sage Handbook of Historical Geography. Zo zijn er diverse gewijd aan property and money en territory and geopolitics, geen onderwerpen die Nederlandse historisch geografen snel zullen oppakken. Veel meer informatie over het handboek is te vinden op de website van de uitgever.

Signalementen

De wilde natuur bedwongen

  • Woud, A. van der. Het landschap, de mensen. Nederland 1850-1940. Prometheus, 445 p., € 30 (gebonden).

In het voorwoord van Het lege land (1987) meldde Auke van der Woud dat hij ‘vrijwel geen nieuw archiefwerk’ had verricht voor zijn evocatie van de ruimtelijke orde van Nederland in de eerste helft van de 19e eeuw. In plaats daarvan las hij oude tijdschriften, overheidsrapporten, boeken en andere contemporaine publicaties. Mede dankzij zijn mooie stijl van schrijven werd zijn boek een moderne klassieker, zowel bij vakgenoten als lezers – de 11e druk verscheen in 2017. Succesvol waren ook Een nieuwe wereld, over het ontstaan van het moderne Nederland na 1850, en Koninkrijk vol sloppen, over de achterbuurten in Nederlandse steden rond 1900.
Het landschap, de mensen is volgens hetzelfde, beproefde recept geschreven. In 45 losse hoofdstukken van elk pakweg 10 pagina’s laat Van der Woud zien hoe Nederlanders het rurale landschap ‘nuttig maakten’: hoe heidevelden ontgonnen werden, plassen drooggemalen, landbouwgebieden ruilverkaveld, beken rechtgetrokken, akkers geëgaliseerd, kwelders ingedijkt, zandverstuivingen bebost, weiden ontwaterd en rivieren genormaliseerd. Het temmen van de wildernis was mogelijk dankzij moderne technieken (stoomgemalen), uitvindingen (kunstmest), organisatievormen (Staatbosbeheer, Heidemaatschappij) en een overheid die zich niet langer afzijdig hield maar bijvoorbeeld werklozen inzette in werkverschaffingsprojecten. Het was een wisselwerking: door de natuur te temmen ontstond niet alleen een doelmatig ingericht en keurig geordend land, maar ook de ‘nieuwe mens’, die het bewoonde. Een boer was niet langer een aan de traditie geketende figuur, maar een rationele manager die zijn boerderij runde als een moderne fabriek. Voor hem werd meten weten. De tijd dat vrijwel geen boer wist hoeveel liter melk zijn koe per jaar gaf, was voorbij. Intensivering van de landbouw werd het devies: de bonte wei van Thijsse werd een groene woestijn van Engels raaigras, geliefd vanwege het hoge eiwitgehalte. Liefhebbers van Van der Wouds eerdere werk zullen ook dit boek graag lezen. Jammer is wel dat er visueel weinig te genieten valt: elk hoofdstuk begint met een zwart-witfoto, maar dat is het dan. Zo worden de plannen die Van Diggelen en Beijerick ontwierpen voor de drooglegging van de Zuiderzee beschreven, maar hun ontwerpen niet getoond. Een kaart zegt meer dan woorden. Eigenlijk moet je Het landschap, de mensen lezen in combinatie met de topografische kaarten op topotijdreis.nl.

Aardgas: eerst zegen, later vloek

  • Hakkenes, E. Gas. Het verhaal van een Nederlandse bodemschat. Thomas Rap, 350 p., € 23.

In 1960 joegen journalisten op een geheim. Er was aardgas ontdekt in Groningen, maar hoeveel? De Vlaamse Europarlementariër Victor Leemans sprak van 300 miljard kubieke meter, maar weigerde plagerig zijn bronnen prijs te geven. Minister De Pous kalmeerde de gemoederen: hij hield het op ongeveer 60 miljard. Uiteindelijk zou het Slochterenveld 2800 miljard kuub blijken te bevatten.
Emiel Hakkenes, redacteur van Trouw en schrijver van Polderkoorts. Hoe de Zuiderzee verdween (besproken in Geografie, februari 2018), bouwde Het verhaal van een Nederlandse bodemschat op rond 19 personen die op een of andere wijze een rol hebben gespeeld (of spelen: ook minister Wiebes is present). Ze kregen elk een eigen hoofdstuk. Velen zijn slechts in kleine kring bekend, anderen zoals Den Uyl zijn prominente Nederlanders. Hakkenes kruidt zijn analyses met droge humor en een tongue in cheek-toon, die het gebrek aan afbeeldingen in het boek een beetje goedmaken.
Aardgas bracht geld maar ook ruzie. Ten eerste over de vraag wie mocht profiteren van de inkomsten. De Groningse communist Fré Meis wist het wel: Groningen was een kolonie en kreeg dus (bijna) niks. Hij ontving bijval van de Groningse hoogleraar regionale economie Jan Oosterhaven, voorstander van de Zuiderzeelijn. Noord-Nederland maakte een kwart van Nederland uit, had dus recht op een kwart van het aardgasgeld, maar kreeg er slechts 1% van. Volgens de Rekenkamer ging 88% van het geld naar West-Nederland, hoofdzakelijk naar infrastructurele projecten zoals de Betuwelijn en de Noord-Zuidlijn in Amsterdam. De tweede ruzie ging over de oorzaken van de aardbevingen die het landsdeel sinds 1986 troffen. Meent van der Sluis, economisch geograaf maar ook amateur-geoloog, legde al direct een verband met de gaswinning. Hij werd weggelachen. ‘Volslagen onzin’, noemde de woordvoerder van de NAM het, hooguit leidde gaswinning tot enige geleidelijke bodemdaling. Van der Sluis kreeg uiteindelijk wel gelijk – als laatste van de NAM in 2001, maar toen was Van der Sluis al overleden. Hij stierf in 2000, 56 jaar oud. Sindsdien wordt er gestreden voor vermindering van de aardgaswinning. Hakkenes besteedt er zes hoofdstukken aan. Minister Wiebes ging in september 2019 door de knieën: medio 2022 moet de winning in Slochteren stoppen. Nederland is moeizaam en mopperend de weg in geslagen naar een aardgasvrije toekomst. Niet alleen vanwege de aardbevingen, maar ook vanwege de CO2-uitstoot.

Plantagearbeider, rijstboer, stedeling

  • Gowricharn, R. Miskend verleden. Hindostaanse boeren in Suriname 1880-1980. Verloren, 352 p., € 29 (gebonden).

Op 5 juni 1873 meerde de Lalla Rookh uit Calcutta af in Paramaribo, met 400 Brits/Indische contractarbeiders aan boord. Ze waren de voorhoede van in totaal 34.000 Hindoestanen, overwegend mannen, die tot 1916 naar Suriname werden gebracht om te werken op de plantages. Sinds de afschaffing van de slavernij in 1863 zat men te springen om arbeidskrachten. Ze hadden contracten voor vijf jaar en mochten daarna gratis terug naar hun moederland, hun contract verlengen of een eigen boerderijtje beginnen. Samen vormden ze zo’n 2 procent van de ongeveer anderhalf miljoen Brits-Indiërs die destijds India verlieten om te werken in een andere Britse kolonie, zoals op Mauritius en in Guyana.
Ruben Gowricharn, bijzonder hoogleraar aan de Vrije Universiteit in Hindoestaanse diasporastudies, zelf geboren in Suriname en van Hindoestaanse komaf, volgt in Miskend verleden de contractarbeiders op de voet. Te beginnen met de werving in India, via de depots en de zeereis naar de plantages, meestal suikerrietplantages. De overgang van plattelander in India naar contractarbeider in Suriname noemt Gowricharn de eerste transformatie. De tweede transformatie is die van contractarbeider naar rijstboer. Ongeveer een derde van de arbeiders ging terug naar India, de rest bleef in Suriname en begon aan een armoedig bestaan als rijstboer, blij ontsnapt te zijn aan de plantages (die overigens sterk in verval raakten). Bijna een eeuw lang zouden ze een overwegend moeizaam agrarisch bestaan leiden. In het zelf beeld van Hindoestanen krijgt deze bestaanswijze weinig aandacht – vandaar de boektitel. Zij zien zich toch vooral als succesvolle stedelingen. De derde transformatie begon na 1950: een vlucht uit de landbouw naar de stad. En in de jaren 1970, toen Suriname onafhankelijk werd, trokken ze ook massaal naar Nederland. Bijna de helft van Hindoestanen (zo’n 160 duizend) woont nu vooral in de Randstad, omstreeks 180 duizend in Suriname. Gowricharn levert met Miskend verleden een academische (literatuur)studie af, geen boek voor een breed publiek. De individuele leefwereld van de Hindoestanen blijft onbelicht. De auteur schreef een hier en daar stekelige macro-analyse, die in vakkringen zeker tot discussie zal leiden.