Boeken Geografie maart 2023

1 maart 2023
Auteurs:
Ben de Pater
Departement Sociale Geografie & Planologie Universiteit Utrecht
Dit artikel is verschenen in: geografie maart 2023
Boeken
Opinie

In de ‘klokslag’ was de stad de baas

  • Freriks, K., & Storms, M. Grensverkenningen. Langs oude grenzen in Nederland. Athenaeum-Polak & Van Gennep, 247 p., € 25.

Kester Freriks is behalve journalist (bij NRC) ook een essayist die graag schrijft over en wandelt in de natuur. In 2010 verscheen zijn Verborgen wildernis. Ruige natuur & oude kaarten. De kaarten in dat boek waren uitgezocht en toegelicht door Jan Werner, destijds conservator Kaarten & Atlassen van de UvA, en bij Geografie-lezers bekend om zijn bijdragen over historische cartografie. Werner ging in 2014 met pensioen. In het nu verschenen Grensverkenningen is Werners rol overgenomen door Martijn Storms, conservator Kaarten & Atlassen van de Leidse UB.

De Leidse universitaire bibliotheek erfde in 1872 de collectie van J.T. Bodel Nijenhuis, een verwoed kaartenverzamelaar. Bij diens overlijden waren dat er zo’n 50 duizend – 300 atlassen en 2200 topografische prenten niet meegerekend. Uit die verzameling koos Storms kaarten van gebieden in Nederland waarop grenzen te vinden zijn die tot de verbeelding spreken. Een ander selectiecriterium dus dan ‘ruige natuur’, in de eerdere publicatie van Jan Werner. De kaarten in Grensverkenningen zijn voorzien van een toelichting door Storms. Maar het merendeel van de pagina’s gaat over de wandelingen die Freriks maakte in de uitgekozen gebieden, op zoek naar wat van die grenzen nog zichtbaar is. Hij wandelde samen met lokale experts en doet verslag, in een combinatie van historisch-geografische informatie en poëtische reflecties.

De achttien wandelingen zijn verdeeld over de twaalf provincies, met een lichte concentratie van bijdragen over en rond Leiden, de woonplaats van Bodel Nijenhuis. Het begrip ‘grenzen’ wordt ruim opgevat. Naast politieke grenzen (zoals de Semslinie tussen Groningen en Drenthe, en de grens tussen Limburg en Pruisen) zijn dat bijvoorbeeld defensielinies (de Linie van Beverwijk, de Zuiderwaterlinie), dijken (zoals het dijkenlandschap rond Usquert) en verschuivende grenzen tussen zee en zand (West-Vlieland, dat in de golven verdween). De mooiste grens is die aangegeven op de Friese provinciekaart uit 1786. Rond acht steden zijn daarop gele vlekken te zien, te midden van het groen. Ze marken tot waar de stadsklok te horen was. In het gebied binnen deze akoestische grens, de ‘klokslag’, had de stad het voor het zeggen.

In 70 jaar een ander land

  • Cole, T. About Britain. A Journey of Seventy Years and 1,345 Miles. Bloomsbury Continuum, 376 p., 11 pond.

In 1951 trok het Festival of Britain in Londen miljoenen bezoekers. Het evenement was bedoeld om het land te presenteren als een moderne natie, vol vertrouwen in de toekomst na een gewonnen oorlog. Het refereerde ook aan de Great Exhibition van 1851, maar was – anders dan die (eerste) wereldtentoonstelling – bedoeld voor de eigen bevolking. De Britten kregen op het hart gedrukt het eigen land beter te leren kennen. Hoe kon dat beter dan met het vervoermiddel van de toekomst, de eigen auto? De festivalorganisatie gaf daarvoor een reeks van dertien regionale gidsen uit: About Britain. Dat gebeurde op een voor geografen bekende wijze (de publicaties waren deels ook geschreven door geografen): eerst aandacht voor de geologie en landschappen, dan de middelen van bestaan die afhankelijk waren van de resources ter plekke: visserij, bosbouw, landbouw, mijnbouw, industrie. Elk deel bevatte ook voorstellen voor autotochten langs regionale hoogtepunten, kathedralen maar ook fabrieken en stuwdammen.

Tim Cole, hoogleraar sociale geschiedenis in Bristol, kwam op de mooie gedachte deze routes zeventig jaar later na te rijden, beginnend in Zuidwest-Engeland, eindigend in de Schotse hooglanden. Zoals te verwachten, is er onvoorstelbaar veel veranderd. Zo was er in 1951 nog geen snelweg; het eerste stukje kwam pas in 1958 gereed. De economie maakte zich grotendeels los van de geografie. Cole bezoekt bijvoorbeeld Thanet Earth, een kassencomplex waarin op industriële schaal groente wordt gekweekt, los van bodem en klimaat. De zware industrie is verdwenen, suburbane winkelcentra zijn in de plaats gekomen. Roll-on roll-of ferries liggen in de haven. In 1951 brachten vrachtvliegtuigen auto’s van de happy few naar het continent, of hesen hijskranen auto’s aan boord. In wetlands, die in 1951 in naam van de vooruitgang werden ontwaterd voor de landbouw, wordt nu gestreefd naar natuurherstel. De aanleg van autowegen, ooit toegejuicht, roept in onze tijd verzet op. Het Welsh is als taal officieel erkend, universiteiten zijn uitgegroeid tot leerfabrieken. Enzovoorts. Voor wie niet onder een steen heeft geleefd, zijn het weinig verrassende veranderingen. Coles boek is niet echt een eyeopener, maar redelijk onderhoudend is het wel.

Standaardwerk

  • Huisman, H., & Braaksma, M. Het Groot Keienboek. Zwerfstenen uit Scandinavië. 480 p., € 59,95 exclusief verzendkosten. Verkrijgbaar bij het Hunebedcentrum te Borger en via m.braaksma07@gmail.com

Het Groot Keienboek is een zeer gedetailleerde catalogus van alle typen zwerfstenen met een Scandinavische oorsprong die je in Nederland kunt aantreffen. De vele foto’s geven het boek, naast inhoudelijke diepgang en volledigheid, ook een schoonheid mee die je zelden ziet in boeken. De minieme verschillen in kleurschakeringen van de keien maken elke bladzijde weer een feest voor het oog. Het boek is behalve voor de geoloog en fysisch geograaf ook een aanrader voor de wandelaar die af en toe een kei oppakt en benieuwd is naar de biografie ervan.

Eerst wordt ‘De grootste transportonderneming aller tijden’ (het ijs) beschreven, waarna een uitgebreide inleiding volgt over zwerfstenen en hun herkomst. Ook de indeling van de gesteenten en de mineralen die de gesteenten vormen, komt aan bod. Pas na zo’n 100 pagina’s begint het deel met meer dan 2400 foto’s en beschrijvingen van de afzonderlijke gesteenten.

Om in navolging van P. van der Lijn een nieuw keienboek te maken en dat ook nog Het Groot Keienboek te noemen, vraagt durf. Maar het resultaat mag er zijn. Harry Huisman en Marja Braaksma stellen de wandelaar in Noord-Nederland wel voor een dilemma: nemen we hun zware boek mee het veld in of nemen we de verzamelde zwerfstenen mee naar huis om naam en herkomst van de stenen te achterhalen.

Door Dan Assendorp

Rampennationalisme

  • Meijer, F. Verbonden door rampspoed. Rampen en natievorming in negentiende-eeuws Nederland. Verloren, 254 p., € 25.
  • Jensen, L. Wij en het water. Een Nederlandse geschiedenis. De Bezige Bij, 295 p., gebonden, € 35.

Liefdadigheid, zo merkte aardrijkskundedocent Hendrik Blink in 1892 op, was onderdeel van het ‘Nederlandsch volkskarakter’. Die volksdeugd zag je na grote rampen, zoals een overstroming. Hoewel het water slechts een deel van de Nederlanders trof, zouden alle inwoners met de slachtoffers meeleven en mee-lijden. Ook ver buiten het rampgebied werden zij op de hoogte gebracht door predikanten, burgemeesters, dichters en publicisten. Kranten publiceerden ooggetuigenverslagen en tekeningen van de koning die het getroffen gebied bezocht. Een lokale of regionale calamiteit werd zo een nationale ramp, waarvoor mensen hun beurzen trokken. Na de stormvloed van februari 1825, waarin bijna 400 mensen verdronken (vooral aan de Zuiderzeekust van Overijssel), brachten zij ruim twee miljoen gulden bijeen – destijds een fenomenaal bedrag. Kortom: Nederland groeide in de loop van de 19e eeuw uit tot een nationale ‘communicatiegemeenschap’, een ‘gevoelsgemeenschap’.

Het citaat van Blink ontleen ik aan het proefschrift van Fons Meijer, een Nijmeegs historicus die afgelopen juni promoveerde op Verbonden door rampspoed. Hij onderzoekt hoe rampen, vooral stormvloeden en rivieroverstromingen, bijdroegen aan het ontstaan van de natie in de 19e eeuw. ‘Op welke manieren’, preciseert hij zijn onderzoeksvraag, ‘grepen Nederlanders in de negentiende eeuw rampen aan om nationale identificaties te creëren en te bestendigen en vorm te geven aan een cultuur van nationale saamhorigheid?’ Zijn slotzin vat zijn conclusie samen: ‘Rampennationalisme bouwde mee aan het fundament waarop de natiestaat uiteindelijk stevig kon steunen.’ Maar de manier waarop dat gebeurde, veranderde in de loop van de 19e eeuw wel. Aanvankelijk werd de Nederlandse natie verbeeld als één harmonieus huisgezin, geleid door een vaderlijke Oranjevorst. Tegen 1900 trad segmentatie van dat beeld op, hand in hand met de beginnende verzuiling. Ook regionaal waren er verschillen: in het verstedelijkte Holland leefde rampennationalisme meer dan elders, afgemeten aan de opbrengsten van collectes per hoofd van de bevolking.

Verbonden door rampspoed is een academisch proefschrift, gebaseerd op een gedegen studie van 19e-eeuwse bronnen, maar toegankelijk geschreven. Bovenal: het is een echt boek, geen verzameling van tijdschriftartikelen zoals bij de meeste dissertaties tegenwoordig. Interessant voor politiek en cultureel geografen die onderzoek doen naar processen van natievorming.

Meijers dissertatie is onderdeel van een groter Nijmeegs onderzoeksproject: Dealing with disasters in the Netherlands. The shaping of local and national identities 1421-1890 (zie www.dealingwithdisasters.nl), dat geleid wordt door Lotte Jensen; zij was ook een van Meijers promotoren. Van haar hand verscheen onlangs Wij en het water. Een Nederlandse geschiedenis. Jensen bespreekt daarin een breder scala van thema’s dan Verbonden door ramspoed. Het is ook geschreven voor een breder publiek en met 125 afbeeldingen ruim geïllustreerd. Het loopt door tot de huidige tijd; ook de overstroming in Valkenburg in 2021 komt voorbij.

Wij en het water gaat niet over de overstromingen zelf, maar over de verhalen en beelden die rondom de overstromingen worden gemaakt. De waterwolf die strijdt met de Nederlandse leeuw. Gedichten, romans, liederen en kinderboeken over watersnoden waarin gewone Nederlanders uitgroeien tot mensenredders, en Oranjevorsten worden geëerd omdat ze zich betrokken toonden. Het oudste watersnoodlied, ontdekte Jensen, dateert uit 1624 en gaat over een dijkdoorbraak bij Vianen. En ze memoreert hoe Marco Borsato in 1995, toen het rivierengebied moest worden ontruimd, tijdens een tv-show Water waarom zong. Twee hoofdstukken gaan over hoe royaal Nederlanders (en buitenlanders zoals Denen in 1953) hulp gaven. Liefdadigheid groeide in de 19e eeuw uit tot een cultus (Blink zag het als deel van het volkskarakter), constateert Jensen, een cultus die tot op heden bestaat. Mede door de vele voorbeelden is Wij en het water lezenswaardig. Wel jammer dat Jensen Jan Buisman en Elisabeth Gottschalk historici noemt in plaats van historisch geografen.