De Atlantikwall
Een langgerekt litteken in het weefsel van Den Haag
Slechts weinig mensen weten dat Den Haag als een van de zwaarst getroffen Nederlandse steden uit de oorlog kwam. Bombardementen op Bezuidenhout legden een deel van de stad in de as, maar ook de aanleg van de Atlantikwall liet diepe sporen na – fysiek en bij de bevolking.
Dat Den Haag pal aan zee en daarmee dicht bij Engeland lag, maakte de stad een geschikte uitvalsbasis voor de Duitsers. Daarnaast was het een belangrijk machtscentrum vanwege de aanwezige politieke instituties en de militaire logistiek. Na de Nederlandse capitulatie in mei 1940 werd Den Haag daarom gekozen als residentie van Reichskommissar Seyss-Inquart.
Neue Westwall
Toen in 1942 de geallieerde dreiging vanuit het westen toenam, besloot Hitler een Neue Westwall te bouwen langs de Atlantische kust, die zich uitstrekte van Noorwegen tot Zuid-Frankrijk. Doordat de ligging van Den Haag aan de kust liep deze verdedigingslinie in de vorm van een fort met muren, tankgrachten, bunkers en drakentanden 26 kilometer dwars door de stad. Daarvoor moesten 35.000 huizen en – nog traumatischer – zo’n 130.000-145.000 inwoners, circa 30% van de bevolking, wijken.
De Atlantikwall liep niet als een rechte streep door Den Haag. Om van zuid (Kijkduin) naar noord (Wassenaar) een tankgracht te kunnen aanleggen, waren de duinen niet geschikt. Het zand zou het water van de gracht niet vasthouden. Dus moest deze vanaf Kijkduin via de Haagse Beek afbuigen naar de binnenlandse veengronden tussen de strandwallen van de naastgelegen buurten (figuur 1). Het veen was moeilijk begaanbaar voor zware tanks, en dit gebied was ook bosrijk en vrij van rioolbuizen, die de graafwerkzaamheden zouden bemoeilijken.
De zigzaglijn van de antitankgracht stuitte echter op het landgoed van het Catshuis, waar de Haagse Beek doorheen liep. In de oorspronkelijke plannen van de nazi’s moest het landgoed wijken voor een muur, die vervolgens de Haagse Beek zou volgen naar het centrum van Den Haag. Op het Plein zou dan het hoofdkwartier van Seyss-Inquart komen. Maar de Rijkscommissaris wenste een bosrijkere omgeving voor zijn woning en vestigde zich op landgoed Clingendael in het Haagse Bos, richting Wassenaar. De eigenaar van het Catshuis wist de Duitsers er ondertussen van te overtuigen zijn pand niet te slopen, en bewerkstelligde zo een noordelijke afbuiging van de verdedigingslinie. Het Catshuis werd een spionnenschool voor de nazi’s – de enige in West-Europa.
Eenmaal in de buurt van de Koningskade volgde de verdedigingslinie het Kanaal/de Koninginnegracht, een in 1830 gegraven waterverbinding met Scheveningen, en boog vervolgens af naar Clingendael in het Haagse Bos. De antitankgracht daar is nu nog steeds zichtbaar. Vanuit de bunker van Seyss-Inquart in Clingendael liep de muur weer richting de kust waar Duitse soldaten gelegerd waren.
Ontruiming
De ontruiming van huizen en gedwongen verplaatsing van de bewoners voor de aanleg van de Atlantikwall verliep in fasen. Degenen die niet ‘nuttig’ werden geacht voor de samenleving, zogenoemde Nappers (Niet in het ArbeidsProces ingeschakeld) en/of niet deel konden nemen aan de Arbeitseinsatz, onder wie bijvoorbeeld de ouderen, moesten direct vertrekken naar andere delen van het land (figuur 2). Met hulp van de gemeente kwamen zij terecht in dorpen die aansloten op hun religieuze overtuiging en sociaaleconomische status.
De overige evacuaties vonden plaats binnen de stad, ook op grond van sociaaleconomische status, naar ‘remplaçantenwijken’. Den Haag kende namelijk vanouds een sociaaleconomische tweedeling. Die versterkte zich nog in de 19e eeuw, toen veel relatief welgestelden, onder wie repatrianten en gepensioneerden uit voormalig Nederlands-Indië, voormalig industriële zelfstandigen en handelaren uit Rotterdam, ambassadepersoneel en ambtenaren, kozen voor Den Haag, dat zo een welvarend en chique imago kreeg. De welgestelden vestigden zich op het zand in ‘hoog’ Den Haag, terwijl de arbeidersbevolking veelal genoegen moest nemen met wonen op veengronden (figuur 3). De zandgronden ontleenden hun aantrekkingskracht ook aan de opvatting dat het ongezond was op de lage en natte veengronden te leven.
Deze nieuwe 19e-eeuwse rijke buurten vielen precies in de Sperrzone van de bezetter. En dat pakte heel verschillend uit voor de diverse groepen inwoners, want rijke Joden, een hoog percentage NSB-stemmers en Indië-repatrianten woonden hier naast elkaar.
Joden
Den Haag telde in 1940 17.000 Joodse inwoners, na Amsterdam het grootste aandeel van alle steden in Nederland. De meeste Joden woonden in het centrum (arm), Bezuidenhout (middeninkomen) en Scheveningen (rijk), en waren sterk geassimileerd in de samenleving.
De registratie van personen met een Ariërverklaring door Nederlandse ambtenaren in 1940 hielp de nazi’s om Joden in Nederland te traceren. Een andere aanwijzing waren de zogenoemde sjabbatpaaltjes die ‘draaggebieden’ markeerden, waarbuiten Joden volgens de Talmoed op sjabbat (vrijdag- tot zaterdagavond) geen goederen mochten sjouwen. Zo konden de nazi’s eenvoudig Joden opsporen en dat gebied Judenrein maken.
In het jaar dat de bouw van de Atlantikwall begon, startte ook de deportatie van de Joden. De eerste ‘verplaatsing’ behelsde dat alle Joden naar de Joodse wijk in het centrum van Den Haag moesten verhuizen. Uiteindelijk werden 11.000 Joden gedeporteerd naar concentratie- en vernietigingskampen.
Nazi-architect Speer, hoofd van Organisation Todt, opgericht voor de bouw van de Atlantikwall, stond erom bekend dat hij opzettelijk constructies bouwde om de Joodse bevolking te verdrijven. Het ‘herstructureringsproject’ hoefde niet gekoppeld te worden aan de Jodenvervolging, maar Speer koos daar zeer bewust wél voor. Deze strategie werd overgenomen en aangemoedigd door NSB-kopstukken zoals burgemeester Westra van Den Haag, met de realisatie van de Atlantikwall.
De koloniën
Dan was er de groep uit Nederlands-Indië. Repatrianten keerden van tijd tot tijd terug naar Nederland voor verlof of vervroegd pensioen. Hun positie in de koloniën bepaalde in welke buurt ze zouden komen te wonen. Leraren, artsen, advocaten en (hogere) ambtenaren namen hun intrek in de nieuwere, op zand gebouwde wijken aan de kust. Lagere ambtenaren, en koks en baboes die met hun werkgevers uit Indië waren meegekomen, belandden in (mindere) delen van het Staten/Geuzenkwartier of Duinoord. De NSB vond onder de rijkeren veel aanhang. Eind 19e eeuw raakte binnen het Nederlandse koloniale denken namelijk een nieuwe vorm van nationalisme in zwang. De ‘superieure’ (oud-)kolonisator zou de ‘inferieure’ lokale gemeenschap leren aan sociale vereisten te voldoen. Deze hiërarchische en raciale denkbeelden sloten aan op het gedachtegoed van de NSB. Daarbij was de sociale cohesie in de nieuwe buurten nog laag; mensen hadden vooral connecties buiten de buurt. Dat versterkte de aantrekkingskracht op partijen als de NSB.
Daar tegenover stond een groep Indische Nederlanders, die veelal vóór de Tweede Wereldoorlog naar Nederland waren gemigreerd om een (dure) opleiding te volgen. Enkele duizenden mensen uit deze midden- of hogere klasse woonden in de Sperrgebiet-buurten. Een groot deel van deze (veelal jonge) Indiërs sloten zich aan bij het verzet. Zij hadden zelf nog geen familie, hun ouders woonden ver weg en ze konden vanwege de oorlog niet naar huis. In Nederlands-Indië waren ze opgegroeid in een systeem waarin ras en hiërarchie nauw verweven waren en ze hadden ervaren hoe het was om op basis van afkomst en uiterlijk lager op de maatschappelijke ladder te staan. Zij onderkenden snel het gevaar van uitsluiting op basis van racisme en antisemitisme en zagen hun deelname aan het verzet als een voortzetting van hun strijd tegen imperialistische koloniale overheersers.
Tijdens de bouw van de Atlantikwall werd anti-Duits sentiment uit het Sperrgebiet geweerd, terwijl veel NSB’ers waren vrijgesteld van evacuatie. De andere bewoners werden gedirigeerd naar het Zeeheldenkwartier en de Archipelbuurt (rijk), de Vruchten-/Bomen-/Heesterbuurt (middenklasse) en het Laak- en Spoorkwartier (‘asocialen’).
Eilanden
Het Sperrgebiet werd een exclusieve zone met zeven Festungs en twaalf toegangspunten, waarvoor je een Ausweis (toegangsbewijs) nodig had. In feite waren de Festungs ‘eilanden’ van bewoners. Aanvankelijk woonden er 26.000 mensen in Festung Scheveningen en 17.000 in Festung Clingendael, meer dan het aantal Duitse soldaten in het gebied. Er waren echter veel valse Ausweise in omloop; vanwege gebrek aan voedsel en andere producten in de stad probeerden mensen deze in het Sperrgebiet te bemachtigen. Ook waren er bewoners die illegaal terugkeerden. In 1943 werd de toegang tot het Sperrgebiet daarom verder beperkt en daalde het inwoneraantal naar 10.000.
Elke Festung moest zelfstandig kunnen functioneren, met een mini-gemeentehuis, lagere school, kapper enzovoorts. Ook woonde er relatief veel medisch personeel, wat ten koste ging van de medische zorg in de rest van de stad.
Sporen gewist
Na de Tweede Wereldoorlog had de gemeente de ambitie de oorlogswonden snel te helen. Architect en stedenbouwkundige Willem Dudok werd aangesteld om de littekens te verbergen en een geheel te maken van het gebied waar de voormalige muur en tankgracht hadden gelopen (figuur 4). De Dudokwederbouw in het voormalige Atlantikwall-gebied wordt algemeen beschouwd als het best geslaagde wederopbouwerfgoed in Nederland. Jammer is wel dat in Dudoks interpretatie van het gebied geen ruimte werd gelaten voor het voormalig oorlogserfgoed, en dat de verhalen van de Atlantikwall onderbelicht bleven. De enige zichtbare restanten van de Atlantikwall zijn de bunkers in het duinlandschap.
Verhalen opdiepen
Dat lijkt nu te veranderen. Zuid-Holland heeft de Atlantikwall in 2013 aangewezen als een van de zeven ‘erfgoedlijnen’ in de provincie. De gemeente Den Haag heeft nu een hele kluif aan de hernieuwde interpretatie en representatie van de (verhalen rondom de) Atlantikwall. De bouw van de Duitse verdedigingslinie maakt deel uit van de Haagse geschiedenis en heeft geleid tot een zichtbare verandering in de gebouwde omgeving en een verandering in de samenstelling van de bevolking. Dit verhaal wordt meestal verteld vanuit het eendimensionale perspectief van onderdrukker versus slachtoffer. Maar hoe gaat de stad om met de enorme variëteit aan verhalen, gebeurtenissen en de pompeuze erfgoedstukken die nog overeind staan? Hoe wil ze die laten terugkomen in de lokale omgeving? Want op dit moment resteert alleen een langgerekt litteken in het stedelijk weefsel van Den Haag. Enkel zichtbaar voor wie het verhaal kent.