De kracht van het doorvragen

1 januari 2019
Auteurs:
Mathijs Booden
Universiteit van Amsterdam
Dit artikel is verschenen in: geografie januari 2019
onderwijs
Opinie
Comas
FOTO: FERNANDO VALDERRAMA
Quito gezien vanaf de vulkaan Guagua Pichincha

Denken vanuit perspectieven

Mile wide, inch deep… Aardrijkskunde heeft met heel wat vooroordelen te kampen. Onterecht, want het huidige curriculum is verre van oppervlakkig. Het vak houdt zich bezig met complexe vraagstukken, zoals klimaatverandering, hazard management en ongelijkheid. Maar hoe krijg je leerlingen zover daar gemotiveerd in te duiken? 

 

Alle geografische kennis is ooit verzameld om interessante en dringende vragen te beantwoorden. Maar hoe interessant is die kennis als de oorspronkelijke vragen uit zicht zijn? Eerlijk is eerlijk: voor veel docenten is het een valkuil om vooral begrippen en concepten uit te leggen zonder dat duidelijk is waarom die ertoe doen. Aan het curriculum ligt het alvast niet. De kerndoelen in de onderbouw zijn zeer open en de curricula voor de bovenbouw laten alle ruimte voor een eigen invulling. Toch is de praktijk vaak (niet altijd!) dat docenten de methode volgen. Ze leggen ‘de stof’ uit en geven de leerlingen opdrachten die de vaardigheden en kennis als een ‘puzzel’ aanbieden. Leerlingen krijgen wel de antwoorden, maar de vragen waar het ooit om begon, zijn uit het zicht. 

Hoe anders ziet het werk van een geograaf of aardwetenschapper eruit. Daar laat je je leiden door interessante vragen en zoek je al doende uit wat je moet weten om die vraag te beantwoorden – of kom je op heel nieuwe vragen. Navigeren in een moeras, in plaats van een puzzel oplossen. Vanouds bestaat er dan ook een onderwijsbeweging om leerlingen meer aan de hand van eigen leervragen de wereld te laten ontdekken. In de praktijk werkt dat echter niet zomaar: leerlingen zijn ook maar mensen en niet altijd naar alles nieuwsgierig. Of ze zijn wel nieuwsgierig, maar ook snel afgeleid, missen onderzoeksvaardigheden, enzovoort. Dat is het andere uiterste: vragen waar alsmaar geen antwoord op komt. Er is ook een tussenweg: de didactiek van Hele taak eerst en Hulp op maat helpt om de vragen die ertoe doen in beeld te krijgen en daarmee kennis, de antwoorden, betekenisvol te laten landen. 

Vuistregels 

Hele taak eerst en Hulp op maat zijn heuristieken: vuistregels waarmee je iets ingewikkelds sneller kunt doen. Een voorbeeld van een heuristiek binnen aardrijkskunde: de ontwikkeling van een land kun je inschatten op basis van het inkomen per persoon en de levensverwachting. Uiteraard klopt dat niet altijd – er zijn meer factoren van belang en er is ongelijkheid binnen landen – maar het geeft een benadering en dat is vaak goed genoeg. Hele taak eerst is een heuristiek om leerlingen aan een grotere opdracht te laten werken zodat ze zelf vragen (moeten) stellen. De antwoorden op die vragen zijn geografische feiten en concepten. Sommige leerlingen zullen zelf de juiste vragen stellen en correct beantwoorden, anderen niet. Vandaar de tweede heuristiek, Hulp op maat. De docent helpt leerlingen die dat nodig hebben met zetjes in de goede richting (de juiste vraag stellen) en overdracht van kennis (het antwoord op die vraag). Bij aardrijkskunde draait het natuurlijk om de geografische vragen, hét gereedschap van de geograaf (figuur 1). Het gaat erom de vragen niet één keer te stellen, maar keer op keer te laten terugkomen in verschillende contexten en daarbij door te vragen. Alleen al een vraag als ‘wat is daar?’ kun je eindeloos doortrekken: in de breedte door er meer dimensies bij te betrekken, of in de diepte door steeds meer details uit te zoeken. Omdat het invalshoeken zijn om een vraagstuk te benaderen, noemen we de soorten vragen hier perspectieven. Hoe kan dat in een ‘gewone’ aardrijkskundeles? We werken hieronder een voorbeeld uit. 

    Figuur 1. Geografische vragen en 'doorvragen'
    Er kunnen steeds verdere vragen gesteld worden, dus deze figuur is het topje van de ijsberg

    Hazard management 

    Als voorbeeld kiezen we een opdracht over hazard management. Een 4 vwo-klas start met een nieuwe lessenserie over Zuid- Amerika – met aanpassingen in de context zou de opdracht ook geschikt zijn voor havo en vmbo. De hele taak luidt: ‘Vanuit Quito, de hoofdstad van Ecuador, kun je de vulkaan Guagua Pichincha zien liggen. De laatste serieuze uitbarsting van Pichincha was rond de eeuwwisseling. Toen kwam Quito goed weg: in 1999 werd de stad alleen bedekt onder een laag as van een paar centimeter. 

    Geologen hebben echter ontdekt dat de vulkaan veel heftiger is uitgebarsten in de tijd voordat er mensen in het gebied kwamen wonen. De geologen denken dat dat opnieuw kan gebeuren. Het stadsbestuur van Quito geeft jou de opdracht om advies uit te brengen: wat moet de stad doen om te zorgen dat een toekomstige zware uitbarsting geen ramp wordt?’ 

    De opdracht is open: noch de docent, noch de burgemeester van Quito, noch de geologische dienst van Ecuador kan op stel en sprong het aantoonbaar ‘goede antwoord’ geven. Toch zijn er wel antwoorden die in hoge mate recht doen aan de complexiteit van de situatie. Die hebben als kenmerk dat ze onderbouwd zijn met volledige en accurate feiten, dat ze getuigen van begrip van het samenspel van processen dat tot de huidige situatie heeft geleid, en dat ze stilstaan bij de ethische en praktische aspecten van de problemen en hun mogelijke oplossingen. Door te denken vanuit de geografische perspectieven, in de vorm van het stellen van en doorvragen op de geografische vragen, kun je tot zulke antwoorden komen.

    Al doende 

    Er is geen vastgestelde volgorde voor de vragen. Het ligt voor de hand eerst op te zoeken waar Quito ligt, maar dat gegeven staat in eerste instantie los van de hogere-ordevragen in de opdracht, zoals ‘wat moet het stadsbestuur doen’ en ‘welk niveau van vernietiging en verlies van levens accepteren we zonder van een ramp te spreken?’ 

    Hoe zouden leerlingen de opdracht kunnen aanpakken om tot een goed antwoord te komen? Joost en Halina, leerlingen in 4 vwo, krabben zich op het hoofd en besluiten eerst maar eens de atlas erbij te pakken om de vraag ‘waar is dit?’ te beantwoorden. Quito blijkt praktisch op de evenaar te liggen in bergachtig gebied, met toppen tot 6000 meter in de directe omgeving. Bij de vervolgvraag ‘wat is daar?’ vinden ze in de atlas dat het Andesgebergte van noord naar zuid loopt, dwars door het land, dat Quito het hele jaar binnen de intertropische convergentiezone ligt, dat driekwart van de Ecuadoraanse bevolking uit mestiezen bestaat en dat het jaarlijks inkomen per hoofd van de bevolking iets meer dan 8000 euro per inwoner is. Verder inzoomen zit er niet in met de atlas. 

    Joost en Halina hebben zich nu een beeld gevormd. Dat roept verdere vragen op, maar die zullen niet allemaal relevant zijn. Na een suggestie van de docent gaat Halina met de vraag ‘wat is daar?’ door. Hiervoor zoomt ze in op het lokale schaalniveau: wat is er precies in de omgeving van Quito en de vulkaan Guagua Pichincha? Ze wil weten hoe groot het gevaar is dat van de vulkaan uitgaat. Daarvoor moet ze weten op welke manieren een vulkaan een bedreiging kan zijn. De docent reikt haar een lijstje aan, waaruit ze leert ze dat asregens een gevaar vormen, maar ook lahars, modderstromen met vulkanisch materiaal, die zich via rivierbeddingen verplaatsen. Harina concludeert daaruit dat het belangrijk is om te weten of er door Quito rivieren lopen die ontspringen op de Pichincha. Ook wil ze iets kunnen zeggen over hoe kwetsbaar de stad Quito is. Waar liggen de armere en rijkere wijken, en in hoeverre liggen de eerste op meer kwetsbare plekken, bijvoorbeeld op overstromingsvlaktes of steile hellingen? Om hoeveel procent van de stadsbevolking gaat het? Is er ruimte om mensen elders te vestigen? Deze vragen kan ze beantwoorden door in een geografisch informatiesysteem (GIS) de afstand te meten, rivieren te traceren enzovoort. Niet alle vragen zijn even makkelijk te beantwoorden, maar met een GIS in een webbrowser, zoals ArcGIS Online, en wat hulp van de docent maakt ze binnen redelijke tijd een kaart die al heel wat informatie geeft (figuur 2). 

      Colombia
      Figuur 2. De kaart van Halina, gemaakt met arcgis.com
      Deze toont de vulkaan Guagua Pichincha (egaal vlak, de driehoek geeft de krater aan), bekende waterwegen (blauwe lijnen) en de bevolkingsdichtheid (warmtekaart).
      De kaart is geheel opgebouwd uit online beschikbaar materiaal.

      Joost zoekt intussen uit waarom juist daar vulkanisme is. Hij gaat eerst op zoek naar informatie over de plaattektonische situatie. Ecuador ligt volgens de atlas bij een snijpunt van drie tektonische platen, met Quito op de Noord-Andesplaat. De grens met de Nazcaplaat is een subductiezone; die met de Zuid-Amerikaanse plaat niet. Joost kan nu verklaren waarom hier een stratovulkaan actief is: dat hangt samen met de subductie. Joost ziet niet gelijk hoe hij hier zinvol op kan doorvragen en besluit eerst iets heel anders te doen. Hij wil weten hoe de inwoners van Quito zelf aankijken tegen het gevaar dat de berg vormt. Het blijkt moeilijk daarover iets specifieks te vinden, maar van Halina’s zoektocht weet Joost een aantal dingen: Quito is een langgerekt stedelijk gebied en de voornaamste dreiging vormen asregens. Lahars lijken een minder groot probleem, want de meeste afwatering van de vulkaan loopt van de stad af naar het westen. Op de website van de Amerikaanse geologische dienst leest hij dat asregens niet alleen de volksgezondheid bedreigen, maar ook de bebouwing. De daken van doorsneehuizen komen in gevaar vanaf 10 centimeter as, maar al veel eerder als die as nat is. Gezien het klimaat in Quito zal dat vaak het geval zijn. Joost noteert daarom dat een asregen van 10 centimeter rampzalige gevolgen kan hebben. 

      Advies uitbrengen 

      Joost en Halina kennen nu de algemene topografie van het gebied en hebben vastgesteld dat de voornaamste dreiging van asregens komt. Alle delen van de stad worden dus in min of meer gelijke mate bedreigd. Ze moeten nu een oplossing presenteren die de potentiële impact van die dreiging minimaliseert. 

      Ze besluiten uit te zoeken welke maatregelen op andere plaatsen zijn genomen. Daarvoor moeten ze eerst weten waar dezelfde problematiek speelt. Welke andere steden liggen in het tropische lagedrukgebied, dicht bij een stratovulkaan met explosieve uitbarstingen? Uit de atlas leren ze dat de Pinatubo in de Filipijnen overeenkomsten vertoont. De uitbarsting van 1991 blijkt een extreem geval: er waren veel doden als gevolg van de asregens, maar de uitbarsting was dan ook zeer zwaar en viel samen met een tyfoon. Zou dat ook kunnen gebeuren in Ecuador? De docent wijst hen erop dat tropische stormen zich niet op de evenaar ontwikkelen en dat deze stormen warm zeewater nodig hebben. Joost en Halina concluderen daarom dat het in Quito niet zo’n vaart zal lopen. 

      Ze vinden dat ze nu voldoende weten om een onderbouwd advies te kunnen uitbrengen. Hun presentatie bestaat uit een rapport. Daarin schetsen ze de lokale situatie aan de hand van een kaart die de dreiging en de kwetsbare bevolking laat zien, ze illustreren de mogelijke dreiging met een case study van een op onderdelen vergelijkbare geografische situatie (de Pinatubo), ze nuanceren het beeld door te beredeneren hoe de lokale omstandigheden de dreiging beïnvloeden, en schetsen een oplossing (bijvoorbeeld een combinatie van goede monitoring, goede bouwvoorschriften en een evacuatieplan voor de stadsdelen die het dichtst bij de vulkaan liggen). 

      Gereedschapskist 

      Bovenstaande uitwerking laat zien dat geografische vragen leerlingen in staat stellen om een complex vraagstuk te lijf te gaan. Het gaat niet om een vaste reeks vragen, maar om een gereedschapskist waaruit de leerlingen steeds de vraag pikken die op dat moment het onderzoek het meest vooruit helpt. De docent legt ze de hele taak ineens voor en kan de leerlingen op elk moment in hun denken sturen door ze een nieuwe denkrichting te suggereren of nieuwe bronnen, terminologie of concepten aan te dragen. 

      Doorvragen 

      Aardrijkskunde is een inherent interdisciplinair vak dat vanuit een ruimtelijke invalshoek de interacties van mens, maatschappij en natuur op aarde onderzoekt en verklaart. De kracht van het geografisch denken zit hem dan ook in het steeds maar weer doorvragen, en de bereidheid om het eigen wereldbeeld bij te stellen. Is er niet één ‘goed antwoord’, dan is het belang van goede vragen des te groter. Een leerling die in staat is steeds door te vragen en bereid is zijn wereldbeeld telkens een beetje bij te stellen, is erop toegerust veranderingen het hoofd te bieden.

       

      Dit artikel is een aangepaste versie van het hoofdstuk ‘Aardrijkskunde’ in Wat is echt de moeite waard om te onderwijzen? Een perspectiefgerichte benadering van Fred Jansen, Hans Hulshof en Klaas van Veen (2018). Een pdf van het boek is te downloaden op www.universiteitleiden.nl/onderzoek/ onderzoeksoutput/iclon/wat-is-echt-de-moeite-waard-om-te-onderwijzen 

       

      BRON