De maatschappelijke impact van geografen moet versterkt worden

26 december 2019
Dit artikel is verschenen in: geografie januari 2020
Opinie

Martin Stijnenbosch en Rob van Engelenburg, wetenschapper en bestuurder, breken een lans voor een grotere betrokkenheid van de universitaire geografie bij de Nederlandse samenleving en integrale beleidsterreinen waar praktijkgeografen werken zoals ruimtelijke ordening, milieubeheer, omgevingsen regionaal beleid.

 Op het eerste gezicht lijkt het goed te gaan met de opleiding geografie in Nederland. Flinke aantallen studenten, een breed opleidingspakket, een overzienbaar uitvalpercentage gekoppeld aan goede arbeidsmarktperspectieven. Toch maken wij ons zorgen over de toekomst van ons vakgebied. Een aantal signalen noopt ons daarom tot het schrijven van dit stuk. Er is volgens ons sprake van een systeemfout met grote gevolgen. Het belang van de universitaire geografie wordt nu veel te eenzijdig gedefinieerd als relevantie in het circuit van internationale tijdschriften, die slechts een zeer beperkte lezersgroep kennen. Daardoor gaat de verbinding tussen praktijk en wetenschap verloren. De relevantie van de universitaire geograaf moet ons inziens veel meer liggen bij het oplossen van maatschappelijke problemen.

 Te gespecialiseerd 

Op de universiteiten is sprake van een toenemende specialisatie als gevolg van het steeds verder uitdiepen van wetenschappelijk onderzoek, waarmee de kern van de geografie verwatert. Universitair geografen focussen nagenoeg volledig op de internationale academische wereld en behalen daarbij successen, maar de Nederlandse samenleving wordt verwaarloosd. Zo speelden in het Jaar van de Ruimte (2015) planologen en geografen een marginale rol. Heel specialistisch onderzoek is ongetwijfeld nodig, ook in de geografie, maar om dat nu met z’n allen te gaan doen? Bij de universitaire geografie zijn generalisten zo goed als verdwenen. 

We sluiten ons van harte aan bij het artikel van Henk Donkers in Geografie januari 2014, waarin Henk Ottens stelt: ‘De balans tussen de kern van ons vak en thematische specialisaties raakt verstoord. De manier waarop onderzoekprestaties beoordeeld worden, voert geografen steeds dieper in (sub)specialisaties. De terugkoppeling naar de kern van het vak – het geintegreerd bestuderen van wederzijdse relaties tussen mens en samenleving enerzijds en de fysieke en sociale omgeving anderzijds – blijft achterwege. Daardoor komt het primaire bestaansrecht van de geografie in de knel.’ 

Volgens Ottens geldt dat ook voor het actualiseren van inhoudelijke kennis, die voor ons vak minstens zo belangrijk is als het opbouwen van theoretische en methodische kennis. Ottens: ‘Net als de sociologen bereiken we de politiek, het bedrijfsleven en het grote publiek steeds minder. De academische geografie raakt zo losgezongen van integrale beleidsterreinen waarop veel geografen werken zoals ruimtelijke ordening, milieubeheer, omgevingsbeleid en regionaal beleid.’ 

Internationalisering 

De nadruk op themaspecialismen wordt versterkt door het benoemingsbeleid van hoogleraren, de aanname en promotie van stafleden, en de visitatiecommissie onderzoek. Aanstellingen worden bepaald door internationale netwerken. Dat leidt ons inziens tot de ongewenste situatie dat in ons vakgebied hoogleraren worden aangesteld die zelfs geen geografische achtergrond hebben, laat staan op de hoogte zijn van de problemen op de Nederlandse markt. Zo verdampt de meerwaarde die de hoogleraren geografie vroeger hadden in de discussies in Nederland. Een afgeleide hiervan vormen in zekere zin de aanstelling en beoordeling van andere medewerkers. 

De visitatiecommissie onderzoek bestaat voornamelijk uit niet- Nederlandstalige, internationaal werkende experts, die de Nederlandse beleids-, bestuurs- en maatschappelijke context vaak niet of onvoldoende kennen. Zo staat ook in het Standard Evaluation Protocol 2015-2021 van de KNAW: ‘The committee should be impartial and international’. Toch geeft het protocol aan: ‘The assessment committee bases its judgement on three assessment criteria: research quality, relevance to society, and viability’. Grote vraag is hoe zij de relevantie voor de maatschappij denkt in te vullen. Dit beoordelingssysteem door middel van zes-jaarlijkse visitaties heeft ook zijn impact op de opleiding geografie, die daardoor moet voldoen aan termen die vakinhoudelijke kennis en vaardigheden beschrijven waar de studenten weinig aan hebben in de dagelijkse praktijk op de arbeidsmarkt. In een arbeidsmarktonderzoek in 2018 onder afgestudeerde studenten van de opleiding Geografie in Utrecht geeft 83% aan dat hun werk ook door andere disciplines dan de geografie kan worden uitgevoerd. Dit staaft de bewering van Henk Ottens in het Geografie-artikel uit 2014 dat studenten Geografie op de markt moeten concurreren met specialisten in de economie, politicologie, psychologie en geologie. De opleiding heeft dus weinig eigen identiteit.

Dagelijkse praktijk 

Wetenschappers worden beoordeeld op het aantal artikelen en citaten in wetenschappelijk hoog aangeschreven tijdschriften. De daarin gepubliceerde, meestal theoretische, verhalen gaan over onderwerpen die nauwelijks of niet aansluiten op de vraagstukken in de dagelijkse praktijk. Dat is een groot gemis. Er is in de praktijk grote behoefte aan relevante artikelen en onderzoeken. Het is daarom voor universitaire geografen een uitdaging hun wetenschappelijke verhaal zo goed mogelijk te laten aansluiten op de dagelijkse praktijk. Beleidsmakers en bestuurders/ politici met stevige maatschappelijke uitdagingen op de agenda zitten te springen om verkennend onderzoek, nieuwe inzichten, het leggen van verbindingen en evaluatie- en impactstudies. Wetenschappers zouden veel meer inzichten, feiten en dwarsverbanden in het publieke debat mogen inbrengen, onder andere via agenderende artikelen over actuele onderwerpen. Er zijn tal van andere manieren om tot meer maatschappelijke impact te komen vanuit de kernwaarden van de geografie. De verbinding met beleid en bestuur c.q. de samenleving kan ook plaatsvinden door deelname aan adviescommissies, via interviews en artikelen in de niet-vakpers en samenwerkingsverbanden met maatschappelijke organisaties. Er zijn op dit moment wel enkele hoogleraren die in adviescommissies zitten, maar zij komen doorgaans weinig in het nieuws. Dat dit wel degelijk mogelijk is, bewijzen Pieter Hooimeijer en Oedzge Atzema in Utrecht, Ewald Engelen in Amsterdam, Erwin van der Krabben in Nijmegen en Jouke van Dijk In Groningen. Zij fungeren als verbinder tussen geografie op de universiteit en de dagelijkse praktijk. Relevante onderwerpen waaraan geografen zeker een maatschappelijke bijdrage kunnen leveren, zijn onder meer: de woningmarkt (starters, spoedzoekers, doorstroming, sociale huur/koop), de economisch-ruimtelijke structuur (bedrijvenclusters, ketens, digitaal versus fysiek winkelen, outsourcing) en ontwikkelingslanden (goedkope producten en lagelonenlanden, arbeidsmigratie, stuwende sectoren). Ook de komende Omgevingswet biedt perspectief. De praktijk vormt bovendien een zinvolle voedingsbodem voor verdere methodologische en theoretische verdieping. 

Rol onderzoek 

Geografie kan als geen ander verbindingen leggen in thematiek, tijd en ruimtelijk perspectief. In veel beleids- en bestuurlijke processen staat de rol van onafhankelijk onderzoek echter onder druk. Brede verkenningen aan het begin van het interventieproces zijn minder gebruikelijk en minder verplicht (zie m.e.r.). Met uitkomsten van evaluatieonderzoek wordt vaak weinig gedaan. Het ‘parkeren’ van een heikel dossier door onderzoek om tijd te winnen en onderzoek als alibi/legitimering van reeds genomen beleidsbeslissingen zijn geen uitzonderingen. 

Krimpende onderzoeksmarkt 

Een flinke dosis kennis van onderzoek, methodieken en theorie vormt een essentieel onderdeel van de opleiding Geografie en Planologie, met name op het ruimtelijk vlak. In alle fasen van de beleidscyclus valt echter een afname van onderzoeksmatige onderbouwing te constateren. De rol van geografie als hoeder van onderzoek, mede in het licht van onderbouwing van beleidsvoornemens, checks and balances en evaluatie is gemarginaliseerd. De markt voor beleids- en ruimtelijk onderzoek is vooral de laatste tien jaar fors gekrompen. Zo verdwenen de sectorraden Wetenschapsbeleid en de nationale onderzoeksprogramma's (economische, ruimtelijke). Ook onderzoeksbureaus bij ministeries, provincies en gemeenten zijn verdwenen dan wel stevig ingekrompen. Subsidiestromen onder andere van TNO voor maatschappelijk gericht onderzoek zijn geslonken en in ruimtelijke processen is veel voorheen verplicht onderzoek geschrapt. Ook de status en zelfstandige positie van instanties zoals het Planbureau voor de Leefomgeving veranderden. Waar aan de ene kant jonge kleine bureaus opkomen, lijden vooral de grotere organisaties een kwijnend bestaan of verdwijnen in hun geheel. Denk aan IVA, ITS, BEA, EIM, Ipso Facto en het Kohnstamm Instituut. Een grondige analyse van de trends en ontwikkelingen in de onderzoeksmarkt is aan te bevelen, ook vanuit het arbeidsmarktperspectief van geografen en planologen.

Organiseer een groep praktijkgeografen als klankbord en meesturend team naast en met de faculteit

Faculteit Geowetenschappen 

Zelf zijn we de discussie aangegaan binnen het Departement Geografie en Planologie van de faculteit Geowetenschappen in Utrecht. Op initiatief van Rob van Engelenburg is op 5 april 2019 met twintig praktijk- en universitaire geografen uitgebreid gediscussieerd over bovenstaande ontwikkelingen, kansen en bedreigingen. Een reactie op deze fundamentele discussie is tot nu toe helaas achterwege gebleven. Op het departement Geografie en Planologie in Utrecht maakt een stevig contingent buitenlands studenten en hoogleraren – gelet op achtergrond, actuele kennis van de samenleving en taal – de verbinding met de praktijk er niet altijd gemakkelijk op. Beleid en financiering zijn sterk gericht op het binnenhalen van (buitenlandse) studenten met als gevolg een toenemende verengelsing van de opleiding met colleges, studieboeken en ook onderzoeken en publicaties in het Engels. In het Geografie-artikel in januari 2014 benadrukte wijlen Ronald van Kempen (Universiteit Utrecht) dat publiceren in hoog aangeschreven Engelstalige tijdschriften topprioriteit is en dat je ‘valorisatie (kennisbenutting) er gewoon naast moet doen. Doe goed onderzoek, publiceer daarover, liefst in internationale toptijdschriften, en vertaal die kennis vervolgens met artikelen in vakbladen en kranten’. Van het laatste vinden we echter bitter weinig terug. Wanneer verscheen voor het laatst een universitair geograaf uit Utrecht op de televisie of in een van landelijke dagbladen? Geografen blijven na hun afstuderen veelal een beperkt aantal jaren actief als onderzoeker. Al snel kiezen ze voor een carriere buiten de universiteit en gaan aan de slag in beleid, bestuur, management en politiek. Een link vanuit de huidige geografieopleiding met deze werkvelden ontbreekt. 

In de discussie kwam ook de sterke orientatie op kwalitatief onderzoek binnen de masterthesis naar voren. Kwantitatief onderzoek is beperkt en vindt uitsluitend plaats op basis van secundaire data. De voordelen van combinatie van beide onderzoeksmethodieken gaat hierbij verloren. Tot slot valt op dat nagenoeg al het onderzoek op de universiteit plaatsvindt op individuele basis. De meerwaarde (meer diepte, breedte, samenwerking et cetera) van langlopende, grootschalige, multidisciplinaire onderzoeken als STEPRO en Groene Hart is in Utrecht verdwenen. 

Aanbevelingen 

• Ontwikkel een traject Maatschappelijke Impact van de Geografie (MIG) als tweede pijler van de opleiding, naast hoog specialistische themadeskundigheid. 

• Pas bemensing en doelstelling van de visitatiecommissie onderzoek hierop aan. 

• Schep bij de aanstelling van hoogleraren ruimte voor praktijk- en toegepaste geografen. 

• Pas het aanstellings- en bevorderingsbeleid voor nieuwe en bestaande medewerkers aan. 

• Minimaliseer het gebruik van Engels tot het hoognodige, zeker in de MIG-stroming, 

• Ontwikkel een masterclass voor (oud-)studenten gericht op koppeling van de geografieopleiding aan beleids- en bestuurlijke processen. 

• Integreer dit aspect in de reguliere opleiding en maak hierbij gebruik van praktijkdocenten. 

• Organiseer een team van praktijkgeografen als klankbord en meesturend team naast en met de faculteit. 

• Versterk de maatschappelijk relevante interventies en bijdragen van staf en studenten. 

• Stel bij ieder onderzoek, artikel, masterthesis verplicht dat een aparte paragraaf wordt opgenomen over niet alleen de maatschappelijke relevantie maar ook gewenste en noodzakelijke maatschappelijke impact. 

• (Her)introduceer het werken in grootschalige, multidisciplinaire, langlopende onderzoeksprogramma's. Met deze suggesties willen wij een constructieve bijdrage leveren aan de koers en inhoud van de universitaire opleiding geografie en nodigen lezers graag uit om te reageren. 

 

BRONNEN 

  • Dimensus 2018. Alumni-onderzoek SGPL (Geowetenschappen) 2017. Recentelijk afgestudeerde geografen en planologen over de toegang tot de arbeidsmarkt en de reflectie op de opleiding. Breda: Dimensus. 
  • KNAW 2016. Standard Evaluation Protocol 2015-2021. Protocol for Research Assessments in the Netherlands. • Donkers, H. 2014. De visie van sleutelfiguren in ons vakgebied. Geografie januari.