De nieuwe achternaam - De Napolitaanse romans [2]
In de vier Napolitaanse romans schetst Elena Ferrante het leven van Lila en Lenú, die in de jaren 1940 samen opgroeien in een achterbuurt van Napels. In deel 2 gaan de levens van de twee jonge vrouwen dramatisch uit elkaar lopen.
Op de cover van de Amerikaanse editie van Ferrantes My Brilliant Friend, het eerste deel van haar Napolitaanse romans (zie Geografie april), zie je een bruid en bruidegom omringd door drie bruidsmeisjes op de rug. Ze kijken vanaf de hoogte van schiereiland Posillipo langs de baai richting Vesuvius: een beroemd uitzichtpunt in Napels. Je kunt de gezichten niet zien, maar als de foto ná het diner is gemaakt, zou dat van de bruid Lila, vanaf vandaag Rafaella Carracci, op storm staan. Het diner eindigt namelijk catastrofaal, en de slotscènes, die zo uit een film van Ettore Scola kunnen komen, vormen de cliffhanger om zo snel mogelijk met deel 2, De nieuwe achternaam, te beginnen.
Adolescentie
Deel 2 gaat ruwweg over de periode waarin Lila en Lenú tussen de 17 en 23 jaar zijn. Hun levens gaan dramatisch uit elkaar lopen: Lenú vecht zich binnen in de academische wereld, en aan het eind staat zij op het punt een roman uit te geven. Lila is fabrieksarbeidster in een stinkende worstenmakerij, met een oppas overdag voor haar zoontje in een appartement ‘driehoog achter’ in een fabriekswijk ten westen van de stad. Het boek sluit af met een ontroerende en verdrietige confrontatie midden op het fabrieksterrein. De lezer herkent in de slothoofdstukken de kiemen van Lila’s wederopstanding in deel 3. Althans, dat hoopt hij.
Ruimtelijk
Voor mij als geograaf is de ruimtelijke schrijfstijl van Ferrante een openbaring. Zij neemt je als het ware mee Napels in. Haar registraties van de tientallen, misschien wel honderden locaties zijn sober, maar precies genoeg en voldoende scherp om je een goed beeld van de stad te kunnen vormen.
Lenú is in de beginhoofdstukken gefascineerd door het nieuwe appartement van Lila ‘ver van de ellendige grijsheid van de oude flats waarin we waren opgegroeid: afgebladderde muren, deuren vol krassen, altijd en eeuwig dezelfde dingen, gedeukt en beschadigd’.
Even verder observeert zij een briljante pagina lang het lot van de huismoeders in de wijk: ‘Ze sleepten zich voort, uiterst mager met holle ogen en ingevallen wangen, of met omvangrijke achtersten, gezwollen enkels, zware borsten en met boodschappentassen, en kleine kinderen die aan hun rokken trokken en gedragen wilden worden. En, lieve God, ze waren tien, hoogstens twintig jaar ouder dan ik’. Ferrante vraagt zich verderop af of dit verval in de loop van de millennia ook de stad Napels is overkomen, die steeds wanordelijker, steeds meer verloederd is.
Het bezoek van de meisjes aan het feestje van docente mevrouw Galiani in het luxe appartement aan de chique Corso Vittorio Emanuele is voor de lezer net zo’n avontuurlijke gebeurtenis als voor Lenú en Lila.
Achteloos, lijkt het, krijg je een sublieme schildering van Napels mee. In een interview in De Groene Amsterdammer antwoordt Ferrante op de vraag hoe Napolitaans of hoe universeel haar romans zijn: ‘Ik ken Napels en ik vertel erover, ik kan niet anders, omdat het de plaats is waar mijn beslissende ervaringen hebben plaatsgevonden. Het wáár iets heeft plaatsgevonden, is beslissend in een verhaal, en je moet de plekken met zo groot mogelijke precisie weten te schetsen. Hoe beter je de plek van handeling in kaart weet te brengen, des te soepeler en natuurlijker de personages en de tijd van je verhaal lopen. Wat een specifiek verhaal maakt tot een universeel verhaal zou ik niet weten, en volgens mij weet niemand het. Zeker ben ik er niet mee bezig terwijl ik schrijf. Eerder integendeel. Ik wil dat het detail zegeviert, alles moet heel precies en lokaal zijn. Ik houd niet van verhalen en personages die overal ter wereld identiek zouden kunnen zijn. Wat voor zin heeft een verhaal als het niet zijn eigen, onontkoombare specificiteit heeft?’
BRON:
• Branbergen, A. 2015. ‘Inmenging is ondenkbaar’ Een e-mail interview met Elena Ferrante. De Groene Amsterdammer, 20 augustus 2015.