De Sez Ner trilogie
In de Sez Ner-trilogie schetst Arno Camenisch met talrijke scènes een levendig beeld van het soms rauwe leven op de alm en in een bergdorp in zijn geboortestreek Graubünden. Door de verhalen heen lees je hoe het hooggebergte het leven van de bewoners beïnvloedt.
Het meest oostelijke Zwitserse kanton Graubünden bleef lang geïsoleerd van de rest van de wereld. De mensen spraken er Sursilvan, een dialect van het Reto-Romaans. Pas in 1925, na tien volksstemmingen, werd de automobiel toegelaten. Bij de kantongrens Maiafeld moest je de motor uitzetten, de paarden inspannen en je door het kanton laten trekken. De berg Sez Ner is het middelpunt van de Surselva, het lengtedal van de Vorderrhein, die verderop bij de hoofdstad Chur een knik noordwaarts richting Bodensee maakt. We zijn in de Glarner Alpen, het alpiene hooggebergte.
Auteur Arno Camenisch (1978) is geboren in het dorp Tavanasa, waar deel 2 en 3 van de trilogie zich afspelen. Hoewel de verhalen niet in de ik-vorm zijn geschreven, is het duidelijk dat ze sterk autobiografisch zijn.
De kaasboerderij
Deel 1, Sez Ner, speelt op een kaasboerderij op de flank van de gelijknamige berg. Daar ploeteren een kaasmaker, zijn knecht, varkensmesters en koeherders in de zomer om gave kazen en vette varkens voort te brengen. Ze verblijven hier vanaf het voorjaar tot ze in het najaar tijdens de feestelijke Abgang de dieren weer naar het dorp drijven om in de warme stallen de winter door te brengen. De beste melkkoe van de alp krijgt een grote krans omgehangen. De alphoornblazers zijn uit het laagland opgetrommeld en de vlaggen hangen uit, de Bündnervlag en de gemeentevlag.
Camenish beschrijft het rauwe leven in deze microsamenleving, waar op zondag de boeren uit het dorp beneden met een sigaar in de mond zwijgend komen kijken hoe het er boven voorstaat. Het zijn tenslotte hún dieren. Ze zijn wel wat gewend op de alm. Als de tandarts langskomt, trekt die de kies van de koeherder, die ter verdoving alleen een slok brandewijn krijgt. Verder is zelfmedicatie de norm. Bij een ontstoken teen boor je met je zakmes een gaatje in de nagel zodat je het vocht naar boven kunt duwen en de nagel er vanzelf na een week afvalt. Ook komt de veldwachter een keer op bezoek om de kaasmaker te ondervragen. Die heeft onlangs beneden een hoge piet uit het dal gemolesteerd. Maar als de beambte uit het zicht verdwijnt, weet de kaasmaker dat er van het proces-verbaal niet veel zal overblijven. ‘De dorpsagent slingert zijn hoed op zijn schaarse haar en bedankt de kaasmaker voor de melk, de alpenboter, de alpenyoghurt, de ziegerkaas, de jonge kaas, de twee alpenkazen, en verlaat fluitend de hut.’
Af en toe passeren wandelaars de boerderij en op de helling in een zijdal zoemen helikopters om torens van de skilift op hun plaats te krijgen. Daarmee is de buitenwereld zo ongeveer beschreven.
De novelle is opgebouwd uit tientallen korte fragmenten, eigenlijk zoals het scenario van een documentaire fi lm. Van de lezer wordt hoge concentratie gevraagd omdat de scènes miniverhaaltjes zijn, die niet op elkaar aansluiten. Alle fragmenten samen vormen echter een prachtige inkijk in een voor ons Nederlanders totaal onbekende wereld.
Door de verhalen heen laat Camenish zien hoe sterk het hooggebergte het leven van de bewoners beïnvloedt. Ze moeten altijd rekening houden met het grillige en vijandige bergklimaat. Het alpiene landschap is een krachtige en prachtige constante in de beschrijvingen. Al in het eerste fragment schetst Camenish het uitzicht op de overkant van het dal ‘waar de toppen de hemel insteken, piek na piek, met in het midden de Piz Tumpiv, imposant zoals hij daar staat, met z’n 3101 meter, alsof hij meer is dan de andere sneeuwvrije bergtoppen’.
Het dorp
Deel 2, Achter het station, speelt in het dorp Tavanasa in het dal van de Rijn. Camenish beschrijft het dagelijkse leven van enkele tientallen dorpsbewoners. Hij kijkt door de ogen van twee kwajongens, twee broertjes, waarvan hij er ongetwijfeld zelf een is. Het zijn haarscherpe observaties. Ze tellen de huizen in het dorp: ‘vijfentwintig huizen, acht hooistallen, een autogarage, een motorgarage, het station met het postkantoor, twee waterbakken met jaartal, de zaal, de werkplaats van Tat, een telefooncel, de kiosk van Mena en vier afvalcontainers’.
In deel 2 verandert niet alleen de locatie, maar veranderen ook de horizon en het perspectief. Het blikveld is gericht op de hoofdstad van het kanton Chur, waar de jongens met de trein heenreizen als opa Tat en oma Tata beurtelings in het ziekenhuis liggen. Moeder maakt van de gelegenheid gebruik om nieuwe schoenen te kopen. Onder de kledingrekken door spelen de jongens tikkertje en thuis zegt ze tegen vader dat ze nooit meer met die twee lastpakken naar Chur wil. ‘De mensen zullen gedacht hebben dat wij hierboven een stelletje wilden zijn.’ Ook de broers klagen, want volgens hen heeft moeder voor straf te grote schoenen gekocht. Moeder: ‘Jullie groeien er wel in. Ik ga toch niet elke twee weken nieuwe schoenen voor jullie kopen.’ En zij propt kranten voor in de schoenen. Philip, het neefje van de buren Rorer uit Chur, is een rotjoch. ‘In Chur hakken ze bij de hooglanders hun piemels er met een bijl af ’, houdt hij bij hoog en laag vol.
Ook in deel 2 speelt de weerbarstige natuur een grote rol. ’s Winters wordt het steenkoud. Op 8 november schijnt de zon voor het laatst op het stationsplein en vanaf dan zitten ze in de schaduw. Drie maanden later is de zon op 11 februari weer terug. Intussen hunkeren mensen naar het licht. ‘Het zou wel fijn zijn als de zon gauw terugkomt, zegt mevrouw Rorer. Een beetje zon zou de mensen goeddoen. Min 13 komma 9 in de middag, zegt mijnheer Rorer en schudt zijn hoofd.’
De fragmenten worden in deel 2 en vooral deel 3 langer en vormen steeds meer zelfstandige verhalen.
Het café
Deel 3, De Laatste, speelt zich af in Helvetia, het dorpscafé van tante. Het is de laatste avond dat het café open is. Een handjevol bewoners drinkt en rookt zich de dag door en haalt aan de stamtafel herinnering op. Over de berg Ochli die op 18 oktober 1927 brak. ‘Het kraakte in het dal en de steenlawine vermorzelde zeven huizen, drie hooistallen, zeven mensen en de brug. De Rijn heeft toen alles opgeruimd, alleen de grote steen, een steen als een huis, stond de zondag erop nog daar in de Rijn, waar hij ook vandaag nog staat.’ De regen houdt al dagen lang aan en zo ook rijgen zich de herinneringen als een trage stroom aaneen.
Camenisch, A. 2013. Sez Ner-trilogie. De Bezige Bij