Prof. dr. Henk Ottens, voorzitter van het KNAG en emeritus-hoogleraar sociale geografie. Daarnaast voorzitter van de (onderwijs)accreditatiecommissie sociale geografie en planologie.
FOTO: SASKIA BRUYN
Hoe kijken de personen op sleutelposities in ons vakgebied aan tegen het huidige beoordelingssysteem, de analyse van de NSV en de voorstellen van KNAW en NSV?
We vroegen het aan de voorzitter van het KNAG (Henk Ottens) en aan de voorzitters van de vier universitaire opleidingen sociale geografie en planologie. In Utrecht en Groningen benaderden we de decanen van de Faculteit Geowetenschappen (Ronald van Kempen) en de Faculteit Ruimtelijke Wetenschappen (Inge Hutter). In Amsterdam en Nijmegen, waar de opleidingen sociale geografie en planologie deel uitmaken van de Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen en de Faculteit der Managementwetenschappen, benaderden we de voorzitters van de sectie/afdeling geografie en planologie, respectievelijk Joos Droogleever Fortuijn en Pieter Leroy.
Henk Ottens:
'Geografen moeten zich aansluiten bij oproep sociologen'
‘Ik kan me in grote lijnen goed vinden in de analyse en de conclusies van de sociologen. Ze gelden denk ik evenzeer voor de geografie. Voor ons vak spelen echter enkele negatieve aspecten van de huidige onderzoeksbeoordeling nog pregnanter. De balans tussen de kern van ons vak en thematische specialisaties raakt verstoord. De manier waarop onderzoeksprestaties beoordeeld worden, voert geografen steeds dieper in (sub)specialisaties. De terugkoppeling naar de kern van het vak – het geïntegreerd bestuderen van wederzijdse relaties tussen mens en samenleving enerzijds en de fysieke en sociale omgeving anderzijds – blijft achterwege. Daardoor komt het primaire bestaansrecht van de geografie in de knel. Dat geldt ook voor het actualiseren van inhoudelijke kennis die voor ons vak minstens zo belangrijk is als het opbouwen van theoretische en methodische kennis. De sociale en fysische geografie drijven hierdoor verder uit elkaar en de eigen methoden als cartografie en geografische informatieverwerking worden verwaarloosd.
'Net als de sociologen bereiken we de politiek, het bedrijfsleven en het grote publiek steeds minder. De academische geografie raakt niet alleen losgezongen van integrale beleidsterreinen waarop veel geografen werken zoals ruimtelijke ordening, milieubeheer, omgevingsbeleid en regionaal beleid, maar ook van de schoolaardrijkskunde. In het basisonderwijs en de onderbouw is systematische instructie op basis van de kern van het vak essentieel: het kennen en begrijpen van de leefomgeving, van de eigen buurt tot de hele wereld. Pas in de bovenbouw, waar een beperkt aantal leerlinge aardrijkskunde kan kiezen en kiest, komen meer specialistische onderwerpen aan bod, maar altijd in een bredere context.
'Dat steeds meer geografen terecht komen in (sub)specialisaties heeft ook als nadeel dat ze daar moeten concurreren met specialisten op het terrein van de economie, politicologie, psychologie en geologie. Dat kan lastig zijn. Niet-geografen bepalen de normen waarop geografen worden afgerekend.
'Ik vind het dan ook wenselijk dat de geografen zich aansluiten bij de oproep van de NSV om tot een evenwichtiger, beter op de aard van de discipline toegesneden beoordelingssysteem te komen. Op de recente IGU- en EUGEO-congressen in Kyoto en Rome is daar aandacht voor gevraagd en is besloten actie te ondernemen.’
Pieter Leroy:
'Ik deel de analyses van NSV en KNAW verregaand'
‘Meteen na ontvangst heb ik de rapporten van NSV en KNAW doorgestuurd naar ons decanaat. Ik onderschrijf de principes; over details kun je twisten. De analyses van de NSV en KNAW deel ik verregaand. De eenzijdige nadruk op Engelstalige journalartikelen van ongeveer zesduizend woorden heeft allerlei bedoelde, maar ook onbedoelde effecten. Eén ervan is dat allerlei andere, waardevolle vormen van wetenschapsbeoefening zoals tekstboeken en populariserende publicaties naar de achtergrond verdrongen zijn. Daarom zijn er geen goede Nederlandstalige boeken meer voor onze opleidingen en zijn we aangewezen op Amerikaanse handboeken. Dat is een gemis.
'Dat ons vakgebied losgezongen geraakt zou zijn van de Nederlandse samenleving gaat me te ver. De verschijnselen die we bestuderen zijn nauwelijks nog nationaal te begrijpen. Dat moeten we onze studenten laten zien. De keerzijde is wel dat de meeste afgestudeerden in een nationale context komen te werken. In die zin verliezen we aan relevantie. Op de korte termijn door onze publicaties die te weinig bijdragen aan verheldering en oplossing van maatschappelijke vraagstukken; op de lange termijn doordat we een volgende generatie te weinig weten te interesseren voor ons vakgebied.
'Wat verandering van het beoordelingssysteem betreft, denk ik niet dat het om een meningsverschil tussen bestuurders en onderzoekers gaat waarbij de bestuurders vóór en de onderzoekers tégen het huidige systeem zijn. Ik verbaas me al jaren over het gemak waarmee onderzoekers, ook van de volgende generatie, het regime zonder slag of stoot accepteren. Veel bestuurders zien de perversies van het systeem, terwijl sommige onderzoekers er voordeel bij hebben. Het is niet fictief dat een sollicitant voor een hoogleraarspost tegen de commissie van hooggeleerden zegt dat hij een hogere h-factor heeft dan ieder van de commissieleden. Het typeert de verregaande aanpassing.
'Ik denk dat in Nederland vooral NWO een lastig te nemen vesting is als je het systeem wilt veranderen. Bij de indiening van voorstellen moet je de conclusies en tussentijdse deliverables al op een rij hebben. Risico’s worden vermeden. We worden zeer gehinderd door de wisselvalligheid van wat een interessant vraagstuk is. Maar misschien zijn we daar ook te volgzaam.’
Ronald van Kempen:
'Blijf vooral ook internationaal publiceren!'
‘Ik vind het erg belangrijk dat geografen in internationale toptijdschrift en blijven publiceren. Er bestaat inderdaad een kans dat die artikelen niet door veel mensen worden gelezen, maar als het lukt om in die tijdschrift en te publiceren, is dat een enorm belangrijke indicatie voor kwaliteit. Artikelen die door de beste, meest kritische reviewers zijn beoordeeld, vind ik nog steeds de beste garantie voor kwaliteit. Ik ben daarom niet voor een ander beoordelingssysteem. We moeten ons blijven presenteren aan de internationale wetenschappelijke wereld en wel op een zo hoog mogelijk niveau. Zorg voor kwaliteit en ijzersterke partners die je kunnen helpen dat hoge niveau te bereiken.
'Valorisatie (kennisbenutting) moet je er gewoon naast doen. Doe goed onderzoek, publiceer daarover, liefst in internationale toptijdschriften, en vertaal die kennis vervolgens met artikelen in vakbladen en kranten. Laat je zien in de media, verzorg trainingen voor professionals, word lid van jury’s en adviesraden. Dat kost tijd, maar die moet je er gewoon binnen je onderzoeksgroep voor vrij maken. NWO vraagt ook steeds meer hoe je van plan bent kennis te valoriseren. Dat is een mooie combinatie van goed onderzoek doen en dat vertalen naar maatschappij en praktijk.
'Geografen zijn het aan zichzelf verplicht de maatschappij te bedienen. Velen doen dat ook en vaak met veel plezier. Maar alles kost tijd en energie. Binnen onderzoeksgroepen kun je afspreken wie bepaalde aspecten van kennisbenutting op zich neemt. De ene kop doet het beter op tv dan de andere; de een schrijft overtuigender in de krant dan de ander. Sommige wetenschappers moet je vooral lekker laten publiceren in internationale tijdschrift en en niet lastigvallen met valorisatie. Als medewerkers aan valorisatie doen, moet dat wel terugkomen in beoordelingen op individueel niveau. Je kunt geen zaken van hen vragen en die niet laten terugkomen in de beoordeling van hun werk.
'Ik ben dus zeker vóór het maatschappelijk relevant neerzetten van onderzoek, maar dat mag niet ten koste gaan van internationale publicaties. Blijf publiceren aan de top!’
Inge Hutter:
'Ik herken me niet in de conclusies van de sociologen'
‘Vanuit het onderzoeksprogramma tWIST (towards Well-being, Innovation and Spatial Transformation) van onze faculteit herken ik me zeer zeker niet in de conclusies van de sociologen dat "we losgezongen zijn van de Nederlandse samenleving doordat we ons te veel gericht hebben op internationale, Engelstalige publicaties". Ik zou hun conclusie willen kantelen. De sociologen hebben zich misschien niet te veel op internationale publicaties gericht, maar zijn vergeten er ook over te schrijven voor professionals in de praktijk. Ze hebben niet op tijd ingezien dat de maatschappelijke waardering van wetenschappelijk onderzoek veranderd is en dat de samenleving steeds meer maatschappelijk relevant academisch onderzoek wil zien. De sociologen lijken de tijdgeest niet op tijd opgepikt te hebben. Overigens ken ik sociologen die zich wel degelijk bekommeren om de vertaling van hun onderzoek naar een breed publiek. Naar ons eigen onderzoeksprogramma kijkend denk ik niet dat we tot eenzelfde conclusie komen. Ons onderzoek heeft academische kwaliteit en is maatschappelijk relevant, en is ingebed in de samenleving. Onderzoek wordt extern gefinancierd door maatschappelijke partners en vertaald naar beleid en actie, zowel in (Noord-)Nederland als daarbuiten (EU, Afrika, Azië en Latijns-Amerika). Vanouds is ons vakgebied van de geografie, planologie en demografie bij uitstek ingebed in de samenleving.
'Ik ben het dan ook zeer oneens met de suggestie dat internationaal publiceren en de maatschappelijke relevantie van onderzoek tegengestelde belangen zijn en niet goed samengaan. Maatschappelijk relevant onderzoek kan wel degelijk leiden tot internationale publicaties, en internationaal onderzoek kan vertaald worden naar de maatschappij. Persoonlijk vind ik dat juist de uitdaging en het plezier. De wetenschappelijke kwaliteit staat voorop en wordt zichtbaar in peerreviewde artikelen in internationale tijdschriften, maar over dat onderzoek kun je ook publiceren in Nederlandstalige bladen en in beleidsstukken.
'Als decaan vind ik niet dat iedere onderzoeker individueel in dezelfde mate maatschappelijke relevantie van het onderzoek moet nastreven. Sommig onderzoek leent zich er beter voor en sommige onderzoekers zijn er beter toe in staat. Als organisatie moet je zorgen voor voldoende maatschappelijke relevantie binnen je team van onderzoekers.
'Het nieuwe Standaard Evaluatie Protocol dat vanaf 2015 gaat gelden, bevat volgens mijn laatste informatie waarschijnlijk drie beoordelingscriteria: wetenschappelijke kwaliteit & productiviteit, maatschappelijke relevantie en levensvatbaarheid. Die geven volgens mij goed weer waar het om gaat: allereerst moet onderzoek van hoge academische kwaliteit zijn, daarnaast maatschappelijk goed zijn ingebed en ten slotte moet een onderzoeksorganisatie een goede basis kennen om iets te kunnen betekenen voor het vakgebied, nu en in de toekomst.’
Joos Droogleever Fortuijn:
‘Het probleem zit in de onderzoeksfinanciering’
‘Ik deel het oordeel dat er een risico of neiging bestaat dat ook de Nederlandse academische geografie en planologie losgezongen raken van de samenleving, maar vind dat het in de praktijk meevalt. Heel veel geografen, planologen en ook sociologen zijn zeer betrokken bij het beleid (als adviseur) en het publieke debat (als schrijver van stukken, interviews, lezingen). Maar het is onmiskenbaar dat steeds meer tijd en aandacht van wetenschappers uitgaan naar het publiceren in internationale, Engelstalige wetenschappelijke tijdschriften met een hoge impactfactor die in handen zijn van een klein aantal commerciële uitgevers. Impact wordt daarbij zeer eenzijdig gedefinieerd als impact in hetzelfde circuit van internationale tijdschrift en en niet als de impact van een wetenschapper bij het oplossen van maatschappelijke problemen.
'De kern van het probleem ligt volgens mij niet bij de visitatiecommissies. Zij mogen ook andere output in de beoordeling betrekken. Vergeleken met zes jaar geleden legt het Standaard Evaluatie Protocol 2009-2015 meer nadruk op maatschappelijke relevantie en zijn er nota’s verschenen om die te operationaliseren. Een academische discipline kan ook afspreken om andere activiteiten meer of minder te waarderen. Het landelijke disciplineoverleg heeft zeker niet de neiging uitsluitend naar artikelen in internationale tijdschrift en te kijken. Daarnaast speelt de samenstelling van een visitatiecommissie een rol. Zij bepaalt het gewicht van andere activiteiten. Maar omdat visitatiecommissies doorgaans uit niet-Nederlandstalige internationale experts bestaan, hebben ze de neiging Engelstalige publicaties zwaar te laten wegen.
'Het probleem zit meer in de onderzoeksfi nanciering. Het aandeel van de eerste geldstroom (eigen universitaire middelen) neemt gestaag af en dat van de tweede geldstroom (NWO, ERC, enzovoort) groeit. Daar bepalen publicaties in toonaangevende, internationale tijdschriften en een hoge h-score steeds meer de kans op succes. Universiteiten proberen wetenschappers aan te trekken die daarin (potentieel) succesvol zijn. Voor de carrière van individuele wetenschappers zijn internationale publicaties dus ongelooflijk belangrijk.
'Als afdelingsvoorzitter ben ik zowel voor de disciplineontwikkeling als voor het personeelsbeleid verantwoordelijk en worstel ik voortdurend met een dilemma. Voor de disciplineontwikkeling wil ik een hechte band met de samenleving, in Nederland en daarbuiten, en pleit ik voor een verscheidenheid aan wetenschappelijke activiteiten: naast artikelen in internationale tijdschrift en ook boeken, populariserende artikelen, interviews, lezingen en adviezen. Als ik een jonge collega op mijn kamer krijg die worstelt met tijdgebrek en een hoge werkdruk – en onderschat dat laatste niet – adviseer ik: doe wat je leuk vindt, maar leg de prioriteit bij artikelen voor internationale, toonaangevende tijdschriften. Dat doe ik in het belang van hun carrière en voor het veiligstellen van externe onderzoeksfinanciering. Alleen daarmee kan ik een blijvende toestroom van jonge wetenschappers veiligstellen en daarmee het behoud van mijn vakgebied en afdeling. Mijn decaan – een neuropsycholoog – zegt altijd: ‘Een oudere, gevestigde hoogleraar kan het zich permitteren mooie boeken te schrijven (en heeft ook wat te melden). Een jonge wetenschapper moet zich richten op artikelen’. Daarmee heeft hij een punt.
'Het is cruciaal dat instellingen als KNAW, NWO en ERC ook andere activiteiten dan artikelen in internationale tijdschrift en laten meewegen bij het beoordelen van onderzoeksaanvragen en het selecteren van laureaten.’