Dijken van Nederland
De eerste editie van Dijken van Nederland in 2014 was binnen de kortste keren uitverkocht en er verschijnt nu een herdruk. De atlas brengt de werelden van waterstaat, watertechniek, geschiedenis en ruimtelijke ordening bij elkaar. Passend in het Jaar van de Ruimte én in Geografie. Tijd dus voor een bespreking en voorproefjes van de inhoud.
Dijken van Nederland is de allereerste dijkenatlas van Nederland en volgens minister Schultz van Haegen in het voorwoord niet de laatste, omdat het werken aan de dijken nooit ophoudt. ‘Want absolute veiligheid bestaat niet. We zullen dus voor eeuwig blijven werken aan ons water en onze dijken.’ Dat begon al tweeduizend jaar geleden en heeft geresulteerd in 22 duizend kilometer dijk. Die waren tot voor kort opvallend slecht beschreven. De belangrijkste waren goed in kaart gebracht, maar een systematische beschrijving van de ligging en een overzicht van de soorten dijken ontbraken. Het vooronderzoek dat de auteurs Eric-Jan Pleijster en Cees van der Veeken verrichtten voor Dijken van Nederland resulteerde in ‘een geografische database met daarin alle dijken van Nederland, waterkerend én niet-waterkerend’. Hieruit is volop geput voor de Dijkenkaart van Nederland, die het volledige stelsel van dijken laat zien, en de dijktypologie.
Groepen, typen en systemen
We hebben 43 typen dijken om Nederland droog te houden, of juist gebieden onder water te zetten, zoals in de Hollandse Waterlinie. Op basis van het landschap waarin ze zich bevinden, hun waterkerende rol of hun geschiedenis worden in de atlas acht dijkgroepen onderscheiden: zeedijken, rivierdijken, polderdijken, meerdijken, kanaaldijken, waterliniedijken, dammen en storm- vloedkeringen en nooddijken. Daarnaast zijn er nog zes dijk-upgrades. Binnen de dijkgroepen komen diverse typen voor, afhankelijk van ontstaansgeschiedenis, opbouw en gebruik. Tot slot werkt een aantal dijktypen enkel in een samenwerkings- verband: dijksystemen. Van de laatste zijn er negen, waaronder de waker, slaper en dromer – een rijtje dat de meeste lezers wel kennen – maar bijvoorbeeld ook het polder-boezemsysteem en het waterliniesysteem met een hoofdweerstandslijn, accessen en inundatiekommen.
Waker-slaper-dromer
De ‘waker’, de waterkerende dijk, beschermt als eerste het binnendijkse gebied tegen het buitenwater. Mocht deze bezwijken, dan vangt de volgende landinwaarts gelegen dijk de doorbraak op. Achter deze ‘slaper’ ligt soms nog een ‘dromer’. Tussen deze parallelle dijken lopen vaak dwarsliggende dijken.
De 'waker', de waterkerende dijk, beschermt als eerste het binnendijkse gebied tegen het buitenwater. Mocht deze bezwijken, dan vangt de volgende landinwaarts gelegen dijk de doorbraak op. Achter deze 'slaper' ligt soms nog een 'dromer'. Tussen deze parallelle dijken lopen vaak dwarsliggende dijken.
Met een stelsel van dijken en inundatiekommen kan het land onder water gezet worden. Het waterpeil moet niet te laag staan, anders kunnen de vijandelijke troepen er doorheen waden, en niet te hoog, om te voorkomen dat schepen worden ingezet. De vijand zal alleen kunnen naderen via de hoger gelegen dijken en wegen, de accessen. De inundatiekommen kunnen via hulpsluizen, duikers en overlaten worden gevuld. De hoofdinlaatpunten liggen vooral langs de rivieren. De hoofdweerstandslijn is een dijk die vaak ook dienstdoet als inundatiedijk en versterkt is met bunkers, forten en schansen bij de accessen en de hoofdinlaatpunten.
Waterlinie
Met een stelsel van dijken en inundatiekommen kan het land onder water gezet worden. Het waterpeil moet niet te laag staan, anders kunnen de vijandelijke troepen er doorheen waden, en niet te hoog, om te voorkomen dat schepen worden ingezet. De vijand zal alleen kunnen naderen via de hoger gelegen dijken en wegen, de accessen. De inundatiekommen kunnen via hulpsluizen, duikers en overlaten worden gevuld. De hoofdinlaatpunten liggen vooral langs de rivieren. De hoofdweerstandslijn is een dijk die vaak ook dienstdoet als inundatiedijk en versterkt is met bunkers, forten en schansen bij de accessen en de hoofdinlaatpunten.
De vroegste aanwijzingen voor dijkbouw in het kustgebied komen uit de late ijzertijd, zo’n tweeduizend jaar geleden. Bij onderzoek in de Friese dorpen Peins en Dongjum kwamen resten naar boven van 70 centimeter hoge dijkjes. Ze bestonden uit een kern van los materiaal afgedekt met netjes opgestapelde plaggen en dienden vermoedelijk om een boerderij of akker te beschermen tegen perioden van hoog water. Nadat de Romeinen uit Nederland waren weggetrokken, kromp de bevolking en heerste er politieke instabiliteit. Pas vanaf de 8e eeuw groeide de bevolking weer en vertienvoudigde de volgende 450 jaar. Mensen trokken naar de visrijke kwelders waar ze ook vee konden laten grazen. Kreken werden afgedamd en lage dijken aangelegd. Een infographic in de atlas met de zeespiegelstijging en bodemdaling vanaf het jaar 800 maakt duidelijk dat dijkaanleg steeds noodzakelijker werd om het land te beschermen tegen de zee. In een proces van inklinkend land en zeespiegelstijging kwamen het maaiveld en de zeespiegel op gelijke hoogte te liggen en volgden watersnoden elkaar snel op.
Rond 1200 kwam de grootschalige dijkaanleg op gang. Vooral de kloosterordes die zich in de kustgebieden vestigden, zetten zich hiervoor in. Rond 1250 had de provincie Groningen al een aaneengesloten zeedijk, de Oude Dijk. Door binnendringend zeewater werd de Nederlandse kustlijn tussen het jaar 0 en 1500 ongeveer 44 procent langer (2600 kilometer). De lengte van de kustlijn illustreert misschien het best de Nederlandse inzet om land te veroveren op de zee. In 1850 was deze 2100 kilometer lang, in 1950 1600 kilometer en in 2000 nog slechts 880 kilometer.
De Nederlandse kustlijn werd verkort van 2600 kilometer in 1500 naar 880 kilometer in 2000
Paalworm
Lange tijd bestonden nagenoeg alle zeedijken uit een kleilichaam met aan de waterzijde houten palen. Een reconstructie hiervan is te zien bij Bunschoten, bij De Oude Pol, op de hoek van de Eemdijk en de Westdijk. Vooral het zuiden van de Zuiderzee was voorzien van paaldijken, maar ook de waddenkust van Friesland en Groningen, het zuidwestelijke kustgebied en de benedenlopen van de grote rivieren. Hieraan kwam rond 1730 abrupt een einde door toedoen van de paalworm, feitelijk geen worm, maar een tweekleppig weekdier. Als de schelp van de vrij zwemmende larven te zwaar wordt, zoeken die een plek om zich permanent te vestigen. Om hun kwetsbare lichaam te beschermen boren ze een gat in hout dat in contact staat met zout of brak water. Hoewel fysischgeografisch onderzoek heeft aangetoond dat de paalworm al eerder in Europa voorkwam, en zelfs al in het begin van de 16e eeuw werd waargenomen, betekende de vermeerderde activiteit van de dieren in 1730 een ware ramp. Paalwormen zijn in staat om in ongeveer zes weken een heel fundament kapot te vreten. Binnen drie jaar moesten de houten beschoeiingen van alle Nederlandse zeedijken vervangen worden.
De ramp die de zegetocht van de paalworm voor Nederland betekende, markeert het einde van de welvaart van de gouden eeuw en het gebruik van stenen voor het versterken van dijken. De Generale Staten van Holland schreven in 1732 een prijsvraag uit voor een beter dijktype. De twee burgemeesters van Bovenkarspel in West-Friesland wonnen met hun ontwerp voor een oplopend dijkprofiel versterkt met zware stenen. En ze gaven aan waar deze stenen te vinden waren: in Noordwest-Duitsland, Scandinavië en Drenthe. En zo is het mogelijk om met een beetje zoeken stukken zeedijk te vinden waarin voormalige hunebedden zijn verwerkt. Maar niet in Friesland, want daar vond men het gebruik van steen nog lange tijd te duur.
Slimme dijken
Ondanks alle dijken blijft Nederland kwetsbaar. Een van de problemen is het dijksysteem zelf. Door het land met een hoge dijk te omringen en het water uit het binnenste te pompen, daalt het maaiveld voortdurend. Onder meer door klimaatverandering stijgt de zeespiegel. Een nog hogere dijk opwerpen biedt bescher- ming, maar doet het land nog meer dalen. Mocht het onverhoopt tot een dijkdoorbraak komen, dan zijn de gevolgen niet te overzien. Het is als een vollopende badkuip. Paradoxaal genoeg zijn buitendijkse gebieden dan mogelijk veiliger. Dijken in Nederland zullen in de toekomst dus niet per se hoger moeten worden, maar vooral slimmer. Mogelijkheden daartoe toont de atlas met de zes dijk-upgrades. Dijken zullen in de toekomst vooral multifunctioneel worden. Ze blijven ons beschermen tegen het water, maar wekken energie op, dienen als recreatiegebied of om er bijvoorbeeld wegen op te leggen.
Een blik op de Dijkenkaart toont dat er veel meer kilometers secundaire en regionale dijk zijn dan primaire dijk. Primaire dijken beschermen tegen buitenwater en genieten een wettelijke status in het kader van de Wet op de waterkeringen. Veel van de secundaire en regionale dijken zijn ooit aangelegd ter bescherming tegen buitenwater, maar hebben deze functie verloren door het samenvoegen van polders. Secundaire dijken beschermen nu nog tegen binnenwater, en regionale dijken zorgen voor een compartimentering. Vooral deze laatste functie kan in de toekomst belangrijk worden om het risico te verminderen. Want risico = kans x gevolg. Een compartimentering vermindert niet de kans op de doorbraak van een primaire dijk, maar reduceert de gevolgen. En dus zullen in de toekomst wellicht niet de hoogste dijken hoger worden, maar juist oude, lage dijken.
Vrije zielen
Auteur Eric-Jan Pleijster kocht een fourwheeldrive, waarmee hij een jaar lang in de weekenden 10.000 kilometer over dijken reed. Verreweg de meeste liggen in West- en Noordwest-Nederland, maar geen van de provincies is dijkloos. Pleijster ziet dijken niet enkel als nuttige, of noodzakelijke landschapselementen. Ze vervullen in zijn ogen ook een rol in de psychologie van de Nederlanders. Het zijn de ‘bergen van West-Nederland’. Ze verheffen zich boven het landschap, dienen als uitzichtpunt en geven reliëf aan platte polders. Waar romantici niet genoeg konden krijgen van het afbeelden van echte bergen, constateerde Pleijster bij zijn zoektocht naar afbeeldingen voor de atlas, dat Nederlandse schilders opvallend zelden dijken weergeven. Dat gebeurde wel om een dijkdoorbraak of watersnoodramp te verbeelden, maar zelden om de schoonheid van de dijk te tonen. Ze klommen er steeds bovenop en schilderden het uitzicht vanaf de dijk.
Aan het bouwen op of tegen een dijk zijn voorwaarden verbonden die wisselen naar locatie en tijd
Na zich drie jaar intensief met dijken te hebben beziggehouden, is Pleijster nu op zoek naar een dijkhuisje. Zo’n huis wijkt af van normale woningen. Aan het bouwen op of tegen een dijk zijn allerlei voorwaarden verbonden die verschillen naar locatie en tijd. Dat leidt tot een constante zoektocht van de woningeigenaren naar wat is toegestaan. Dijkhuisjes passen zich aan de dijk aan en groeien mee. Wordt de dijk verhoogd, dan proberen de eigenaren een verdieping extra te plaatsen.
In de weekenden dat hij over Nederlands dijken reed, overnachtte hij veelal in bed and breakfasts. Die liggen opvallend vaak aan de dijk. Net als galeries en ateliers. Voor Pleijster het bewijs dat de dijken bewoond worden door vrije zielen. Ook voor wie sceptisch is, tonen de honderden foto’s in de atlas dat daar wel een kern van waarheid in zit. Al zijn er ook foto’s die het tegendeel bewijzen: saaie eenvormige woningbouw uit de jaren '90 die de dijk geheel aan het oog onttrekt, en bijvoorbeeld het Rotterdamse winkelcentrum Bigshops bij het Marconiplein, waar de Schielandse Hoge Zeedijk verstopt is achter de Gall & Gall, Albert Heijn, Blokker en Xenos.
E.J. Pleijster & C. van der Veeken 2014. Dijken van Nederland. nai010 uitgevers, 344 p. €49,50.
Ook verschenen in het Engels: Dutch Dikes. Inmiddels in herdruk verschenen.