Eén in elke klas
Alert op kleurenblindheid bij AK
Ongeveer 1 op de 24 leerlingen heeft een vorm van kleurenblindheid. Bij aardrijkskunde doet dat ertoe. We werken immers met allerlei kaarten, diagrammen en ook fysieke objecten zoals stenen en bodemmonsters, waar kleuren cruciaal kunnen zijn.
Eén in elke klas, dat is ongeveer het aantal leerlingen met een vorm van kleurenblindheid dat je statistisch gezien op je school kunt verwachten. Als aardrijkskundedocent moet je daar dus eigenlijk altijd rekening mee houden. En gelukkig is dat helemaal niet moeilijk! Met een paar vuistregels kun je de problemen voor vrijwel alle leerlingen omzeilen.
Niet zwart-wit
Kleurenblindheid is niet de wereld in zwart-wit of grijstinten zien. Dat komt wel voor, maar is extreem zeldzaam. Vrijwel altijd ziet iemand wel kleuren. Dat is ook de reden dat veel mensen met een vorm van kleurenblindheid, en zeker jongeren, zich er nauwelijks of niet van bewust zijn dat ze kleuren anders waarnemen dan de meeste mensen. De ‘blindheid’ zit ’m erin dat ze weinig contrast zien tussen bepaalde kleuren. In het dagelijks verkeer hoeft dat geen probleem te zijn. Iemand die het rood en groen van een stoplicht waarneemt als iets andere tinten van dezelfde kleur, kan daarmee prima uit de voeten. Het bovenste licht is immers altijd het rode. Ook kan het verschil maken of er veel of weinig kleur te zien is: iemand kan dan bijvoorbeeld de kleur van een vlak wel goed identificeren, maar van een lijn niet.
Het menselijk oog neemt kleur waar via drie typen receptoren op het netvlies, die elk zijn afgesteld op een ander bereik van het lichtspectrum (blauw, groen en rood). In een normaal menselijk oog functioneren ze alle drie en worden uit de verschillende signalen alle waarneembare kleuren samengesteld. Elk van de drie soorten receptoren kan minder goed of helemaal niet werken. En dat noemen we kleurenblindheid. Globaal zijn er zes vormen met steeds iets andere effecten (zie schema onder).
Vrijwel altijd gaat het om een erfelijke ‘rood-groene’ kleurenblindheid. Ongeveer 1 op de 12 mannen heeft hier last van. Bij vrouwen is dat maar 1 op de 200. Dit komt omdat overerving via een afwijking in het X-chromosoom gaat. Mannen hebben daar maar één van (XY); vrouwen hebben er twee (XX) en die moeten allebei de afwijking hebben voor kleurenblindheid.
De precieze effecten verschillen, maar meestal kan een kleurenblind persoon bepaalde kleurcombinaties moeilijk onderscheiden. Problematisch zijn vooral rood-groen, blauw-paars, oranje-groen en roze-grijs. Ook de combinatie rood-zwart kan lastig zijn. Blauw en geel zijn voor vrijwel alle leerlingen wél goed te onderscheiden.
In de klas
Tegen welke problemen loopt een kleurenblinde leerling bij aardrijkskunde aan?
Kaarten in atlassen en lesmethodes worden volgens bepaalde richtlijnen ontworpen, maar toch zitten er exemplaren tussen die voor sommige leerlingen moeilijk te lezen zijn. Neem kaart 231B uit de 55e editie van De Bosatlas, waarop ontbossing is aangegeven met oranje en rood, en nog bestaand bos met groen. En kaart 98C uit Alcarta, waar rood en groen de uitersten zijn van een spectrum in bevolkingsgroei (van negatief naar positief). Beide kaarten zijn onnodig lastig te lezen voor leerlingen die rood, oranje en groen niet goed kunnen onderscheiden. Zij zullen dus ook de patronen op de kaart moeilijker kunnen analyseren en interpreteren. En dat werkt door bij het beantwoorden van geografische vragen aan de hand van zo’n kaart.
Op een whiteboard wordt vaak met zwarte en blauwe stift gewerkt. Dit zijn zeer geschikte kleuren, die voor vrijwel iedereen duidelijk contrasteren. Maar let op met rood en groen in dezelfde bordtekening, want die kleurvlakken kunnen sommige leerlingen moeilijk onderscheiden, en rode lijnen kunnen voor sommigen weinig contrasteren met zwarte lijnen.
Hetzelfde geldt voor visuele bronnen zoals grafieken met bijvoorbeeld blauwe en paarse, of rode en groene vlakken en lijnen (zie de doorsnede in een toets linksboven). Ook op foto’s kunnen leerlingen bepaalde dingen moeilijk onderscheiden, zoals rood getinte bodems en groene vegetatie.
Tot slot kunnen practicummaterialen leerlingen voor problemen stellen. Denk aan stenen en bodemhorizonten die moeilijker te onderscheiden zijn op kleurkenmerken.
Uit beeld
Het zijn stuk voor stuk vaak terugkerende probleempunten. Toch ‘merk’ je er meestal niet veel van. Kleurenblinde leerlingen beseffen dikwijls zelf niet wat ze niet zien (want ze zien wel kleuren), of ontwikkelen strategieën om ermee om te gaan. Bijvoorbeeld eerst even afwachten wat een buur op een bron ziet; alleen ingaan op aspecten die wel duidelijk zijn; of pretenderen het inhoudelijk niet te snappen. Maar kleurenblindheid kan het leren flink in de weg staan. Wie bronnen niet goed kan aflezen, kan er ook niet inhoudelijk van leren. En als je veel energie steekt in het camoufleren van een ‘gebrek’, blijft er minder energie over om te leren. En dat frustreert het plezier in aardrijkskunde.
Do’s en don’ts
Gelukkig zijn de meeste struikelstenen makkelijk te vermijden. De clou zit ’m in (1) bronnen duaal coderen, (2) veilige kleurcombinaties gebruiken en (3) hulp op maat bieden.
1. Duaal coderen Zorg dat informatie niet alléén via kleur wordt weergegeven. Doe dat altijd op twee (of meer) gekoppelde manieren, bijvoorbeeld met arcering, symbolen en letter- of cijfercodes. Goede voorbeelden zijn kaart 71A (GB 56e druk) en 224B (Alcarta 2e druk). De gekleurde vlakken zijn hier aangevuld met in (bijna) elk vlak een lettercode die hoort bij die kleur.
Geef bij diagrammen en bordtekeningen gekleurde lijnen ook een eigen combinatie van stippen of strepen, of verschillende symbolen op elk gegevenspunt. Vuistregel: als je dezelfde afbeelding in grijsschaal nog steeds (in principe) kunt lezen, is het sowieso goed.
2. Gebruik veilige kleurcombinaties Vrijwel iedereen kan kleurcombinaties met blauw lezen, omdat kleurenblindheid voor blauw zeer zeldzaam is. Blauw-oranje is de beste combi. Roodblinde mensen ‘zien’ blauw-bruin, voor groenblinde mensen blijft het blauw-oranje, en voor de zeldzame blauw-blinden wordt het blauwgroen-roze. Andere geschikte combinaties zijn blauw en rood, geel en rood, en (voor vrijwel iedereen) geel en blauw.
3. Extra hulp Leerlingen weten vaak zelf niet dat ze kleurenblind zijn of in welke vorm en mate. Als je zoiets vermoedt, check dit dan, bijvoorbeeld met de app Color Blind Check. Wie kleurenblind is, heeft recht op ondersteuning bij toetsen. Zo kan een leerling op het centraal eindexamen aanspraak maken op hulp van iemand die op kaarten en bronnen aanwijst waar een bepaalde kleur voorkomt, of wat de kleur is van een bepaald element.