'Geografen zijn eerder reizigers dan lezers'

1 januari 2014
Auteurs:
Ronald Kranenburg
hoofdredacteur Geografie, KNAG
Dit artikel is verschenen in: geografie januari 2014
Opinie
reiziger
FOTO: JORIS LOUWES/FLICKR

In januari verschijnt een nieuw boek van Ben de Pater voor studenten en afgestudeerden, De ontdekking van de geografie. Sociale geografie als wetenschap. Een gesprek met de auteur, die veertig jaar meeloopt in de wereld van geografen.

 

Een geboren geograaf – zo kun je hem wel noemen. Als kind stelde Ben de Pater al lijsten op van landen met bijhorende hoofdsteden, en tekende hij tijdens een zomerse aardrijkskundeles op het schoolplein met krijt de provinciekaarten. ‘Liefst de moeilijkste, zoals Zeeland en Gelderland.’ Als puber wilde hij zeeman worden en las hij het maritieme vakblad De Blauwe Wimpel. Maar zijn ogen waren te slecht, zodat het een studie sociale geografie werd, in Amsterdam aan de Vrije Universiteit.

Je begon in september 1973 met je studie. Wat waren je eerste indrukken?

‘Ik kwam kersvers van de middelbare school, hbs-b in Rotterdam, en moest wennen aan een sociaalwetenschappelijke manier van denken. Uitgerust met een natuurwetenschappelijk wereldbeeld dacht ik bijvoorbeeld bij de imperialismetheorie over de relaties tussen rijke en arme landen van de Noorse polemoloog Johan Galtung (destijds erg populair, in elk geval op de VU) “is dat nu wetenschap?” Toch voldeden de voorgeschreven leerboeken wel aan mijn idee van wetenschap. De sociaal-geografische hoofdstroom destijds was de Anglo-Amerikaanse ruimtelijke analyse, met een vleugje gedragsgeografie. De leerboeken die je moest doorwerken op werkcolleges waren daar exponenten van. Denk aan Geography; a Modern Synthesis van Peter Haggett uit 1972 en Spatial Organization van Ron Abler, John Adams en Peter Gould uit 1971. Dat waren boeken waarin je af en toe wiskundige formules tegenkwam, theoretische modellen, ingewikkelde grafieken. Dat lag me wel.’

Zijn de leerboeken sindsdien sterk veranderd?

‘Absoluut. Kijk naar Human Geography van het Amerikaanse duo Paul Knox en Sallie Marston, en naar An Introduction to Human Geography van een team Britse geografen uit Birmingham en omgeving. De ruimtelijke analyse met haar modellen is verdwenen, Christallers centraleplaatsentheorie en Hägerstrands diffusietheorie – paradepaardjes uit de jaren 70 – krijgen nauwelijks meer aandacht. Postmodern jargon lijkt de wiskunde vervangen te hebben als nieuwe geheimtaal. Feiten lijken niet meer te bestaan; kennis wordt voorgesteld als een sociale constructie. Het geloof in algemene theorieën en wetten taant; de nadruk ligt nu op de veelvormigheid van de werkelijkheid. Begrippen zijn minder scherp dan vroeger en hebben eerder betrekking op cultuur, identiteit, macht, seksualiteit, consumptie, gender, dan zoals vroeger op economie, vervoersstromen of stedensystemen. Dat technocratische is weg; meten is niet meer automatisch weten. Van winkelcentra worden geen vloerproductiviteiten meer berekend, maar wordt de semiotiek besproken: geen jaaromzetten per vierkante meter maar al dan niet verhulde boodschappen en betekenissen. De opmars van kwalitatieve denk- en werkwijzen zie je in de sociale geografie op veel plekken. Maar ook GIS en geo-ICT zijn sterk present. Sociale geografie is theoretisch, methodologisch en inhoudelijk heel veelkleurig, om niet te zeggen licht chaotisch.’

Pater
FOTO: SASKIA BRUYN

Brengen de veranderingen ook vooruitgang?

‘Dat heb ik me afgevraagd. Zolang geografen zich bezighielden met het karteren en inventariseren van onbekende gebieden was de vooruitgang evident. Maar na de Tweede Wereldoorlog waren de witte plekken op de wereldkaart verdwenen. Op de lustrumviering van het KNAG, afgelopen juni, heb ik de naoorlogse geografie met kunst en natuurwetenschappen vergeleken. In de kunst is veel dynamiek: richtingen die op elkaar botsen of hun eigen gang gaan, dingen van elkaar overnemen of juist verwerpen. Toch kun je niet zeggen dat er vooruitgang is in bijvoorbeeld de schilder of romankunst. Mondriaan schilderde niet beter dan Van Gogh, Grunberg schrijft niet beter dan Vestdijk. Wel anders. Aan de andere kant van het spectrum bevinden zich de natuur- en levenswetenschappen, waar vooruitgang evident is. Mensen sterven niet meer aan tuberculose, en de voorspelling dat er een Higgs-deeltje bestaat, is uitgekomen.

'Tussen deze beide polen bevinden zich de geesteswetenschappen en de sociale wetenschappen. Ook in deze disciplines is er alom ontwikkeling, maar niet de onmiskenbare progressie van de bètawetenschappen. Na de ruimtelijke analyse kregen we in de sociale geografie het marxisme, nog later het postmodernisme. Zijn dat betere benaderingen? Het zijn eerder verschillende brillen waardoor je bijvoorbeeld naar een stad kijkt. Ze stellen de wereld anders voor. Leerboeken van veertig jaar geleden ‘maken’ een andere wereld dan de huidige generatie. En behalve de blik is de wereld zelf natuurlijk ook erg veranderd. Veel geografen verdienen hun brood met de analyse van veranderingsprocessen.

'Dat neemt niet weg dat je op onderdelen zeker vooruitgang ziet. We weten nu meer van gentrificatie van stadswijken of van economisch-geografische clusters dan zo’n 25 jaar geleden. En in de fysische geografie is die vooruitgang onbetwist: we hebben nu veel meer kennis over het gedrag van zandbanken en rivieren. Als sociaal geograaf ben ik wel eens jaloers op fysisch geografen. Zij hebben tegenwoordig de platentektoniek die veel uiteenlopende verschijnselen verklaart. In de jaren 70 leerde ik de fysische geografie uit het leerboek van Arthur Strahler. Daarin stond wel het een en ander over vulkanen en aardbevingen, maar hun ruimtelijke patronen konden niet verklaard worden. Nu wel. Zo’n evidente vooruitgang ontbreekt als het gaat om grand theories in de sociale geografie. Dat zijn eerder filosofi sche perspectieven, conceptuele kaders, dan getoetste en “waar” bevonden theorieën zoals de platentektoniek of, in de biologie, de evolutieleer.’

De sociale geografie biedt geen getoetste grand theories zoals de platentektoniek in de fysische geografie en de evolutieleer in de biologie.

Is er vooruitgang in het onderwijs?

‘Als je een ruim tijdsperspectief neemt: zeker. Rond 1970 kreeg ik op school tijdens de aardrijkskundeles nog schedelvormen en rassen voorgeschoteld. Aardrijkskundeboeken waren sober, je hunkerde naar een zwart-wit fotootje tien pagina’s verderop. De huidige methoden zijn een lust voor het oog, en inhoudelijk en didactisch veel meer doordacht. Ook op de universiteit is de opleiding in de loop der decennia opmerkelijk veel beter geworden. Vroeger was deze vooral een optelsom van losse vakken, tegenwoordig is er samenhang en visie. Maar het tempo ligt wel fors hoger. Studenten moeten actiever zijn. Excursies bijvoorbeeld: niet meer passief luisteren naar een expert ter plekke maar dingen zelf uitzoeken en presenteren. Dat doen ze trouwens graag. Geografiestudenten zijn net als de meeste docenten eerder reizigers dan lezers. Boeken lezen vinden ze al snel een opgave. Tijdens werkcolleges teksten analyseren valt ze niet mee. Een mening geven kunnen ze wel, maar een inhoudelijke analyse – dan wordt het al snel stil.’

Wat gaan lezers opsteken van je nieuwe boek?

‘Ik heb in De ontdekking van de geografie heel veel concrete voorbeelden gestopt, zodat de stof hopelijk gaat leven. Ik maak daarbij steeds een onderscheid tussen geografi e als een geheel van kennis, en als een gemeenschap van onderzoekers. Het boek gaat dus niet alleen over theorie en methodologie, maar ook over peer review, beroepscodes, de praktijk van toegepast onderzoek en over de veranderende positie van geografen in de samenleving.

'Voor mij is het boek een succes als het dingen die praktijkgeografen en docenten in hun werk meemaken, in een herkenbaar perspectief plaatst. En als het eraan bijdraagt dat studenten na hun afstuderen zich veel meer geograaf voelen dan ze tijdens misschien saaie colleges ooit hebben gedacht. Dat ze op vakantie merken dat ze niet meer alleen toerist zijn, maar ook geograaf. En dat ze ongeacht hun werk een passie voor het vak houden. In een van de Wallander-boeken van Henning Mankell, Voor de vorst, komt een sociaal geograaf voor, Birgitta. Ze wijdt haar leven aan het in kaart brengen van bijna verdwenen historische paden in Zweden. Dat project kost haar het leven, ze wordt vermoord. Birgitta’s lot wens ik geen geograaf toe, haar passie wel.’ 

 

Ben de Pater, De ontdekking van de geografie. Sociale geografie als wetenschap. Perspectief Uitgevers, 288 pagina’s.