Het bosje
Dit is onze plek op de wereld.
Hier komen we vandaan.
Over de verandering van Nederland sinds WOII
Op ‘de Dag des Doods’, zoals de voorman van Farmers Defence Force de dag noemt waarop de Kamer over de stikstofplannen stemt – ik dacht eerst ‘wat een grootspraak’, maar in de maanden erna blijkt hij er niet zover naast te zitten – hebben we een kleine familiereünie op onze geboortegrond in Maasbree. We zijn met tien in totaal, van 9 tot 75 jaar. Wonen nu in Mexico, Spanje en bij Deventer. Kinderen, nu oud, van een boerenfamilie uit het dorp, en hun partners. We ontmoeten elkaar bij de boerderij van ons vader op d’n Tomp. Gaan daarna richting Steyl, het dorp met al die kloosters. We zullen aan het eind van de dag de zegen vragen van de Roze Zusters en dit keer niet het missiemuseum bezoeken. Dat is die koloniale verzameling van alles wat de missionarissen van de congregatie SVD meenamen uit de Tropen. Opgezette dieren. Unieke vlinders en andere insecten. En de beer.
We lunchen in Baarlo. Vroeger keken we neer op Baarlo, met Maasbree één gemeente, want wíj hadden het gemeentehuis. Maar nu is Baarlo Maasbree al lang voorbij: de Maas, de kastelen, en de Knopen van Tajiri. Die trekken toeristen en dan heb je het gemaakt.
De plek
Kijk hier ligt ’t, aan de rand van het laatste restje groen tussen alle nieuwe ontwikkeling. Wij hebben hier een bosperceel van één hectare: S125 en S126. Het laatste van wat de familie aan land heeft in het dorp. Op de Krayel, genoemd naar een watergang waarin meestal geen water staat, met uitzicht op het ouderlijk huis van vader op d’n Tomp en heel in de verte, als in een zichtlijn, de kerk van het dorp. Nog net in gebruik als kerk. Het ouderlijk huis is nu verbouwd door een kunstenaar die er mooie dingen maakt. Dat is tenminste behouden.
Het bosje ligt te midden van een van de meest intensieve vollegronds- en glastuinbouwgebieden van Nederland, Siberië. Onderdeel van Californië, Greenport Venlo bv.
Aan de rand ligt een vakantiepark, een ANWB vijfsterrencamping, een camping-van-het-jaar, die echter ook het nieuws haalde toen sexrabbijn Berland er met zijn volgelingen neerstreek. Zij zwommen tot diep in de nacht naakt in de zwemplas en deden daar de afwas, aldus de krant. Net als zo’n vijftig jaar terug, toen Lou de Palingboer, een soort Jomanda avant la lettre, zich met zijn al even dweperige gevolg vestigde in een peelhuisje in America. Hoe vergelijkbaar.
Het bosje ligt te midden van een van de meest intensieve vollegronds- en glastuinbouwgebieden van Nederland
Logisch is ook dat de camping uitbreidt met chalets voor arbeidsmigranten. Want de tuinbouw bestaat hier bij de gratie van de Polen en Roemenen die het werk doen. Een ramp als die zouden wegblijven.
Andere wereld
In de tuinbouw met alles eromheen kom je in een heel andere wereld. Ik noteerde eens deze zin die ik overnam van een nieuwsbericht: ‘zo worden de uitvoeringsorganisaties Development Company Greenport Venlo (DCGV) en Trade Port Noord (TPN) in elkaar geschoven tot een ontwikkelbedrijf waarbij ook Venlo Greenpark, het kloppend hart van Greenport, zal aansluiten. Het Greenport Venlo Innovation Center en de Stichting Greenport Venlo worden opgeheven. Het geheel gaat nu Brightlands Campus Greenport Venlo heten.’ Wat een dynamiek.
De Floriade Venlo was er ook aan gelieerd. Een top-event dat nu tot het debacle in Almere heeft geleid.
En wat in het gebied nog niet is bebouwd met kassen, campings en gewassen, is een natuurgebied, goed ontsloten voor fietser en wandelaar. Met overlast van mountainbikers die volgens zeggen worden geweerd door bomen over de weg te leggen. En het bosje…
Woeste grond
Vroeger heette deze uithoek van het dorp Siberië. Achter d’n Tomp en de Lange Heide. Het einde van de wereld. Siberië staat niet op oude kaarten. Het is waarschijnlijk een naam uit de volksmond. Het was een ontoegankelijk heidegebied dat in de loop van de 20e eeuw is ontgonnen. Daar lag ook het Galgeven. Er staat nu een galg van cortenstaal als herinnering. Zal nodig zijn, want de kassen komen steeds dichterbij.
Maasbree is een ‘kransakkerdorp’ zoals ik ooit leerde bij Keuning, de hoogleraar geografie die alle plaatsnamen in Nederland kende. Zo’n dorp ontstaat uit afzonderlijke ontginningen van woeste grond. Met enige fantasie zijn dat de randen van de Peel. Die groeien aan elkaar tot een krans van gehuchten rondom een centraal punt, de kerk. Het klopt: we maakten eens een tocht langs de randen van het dorp. Dus voorbij de gronden in ’het veld’ die veel vruchtbaarder waren, omdat er in de loop van de honderden jaren mest was opgebracht. Een soort escomplex.
Ik was toen al verbaasd dat de echte ontwikkeling plaatsvond op de woeste grond ver buiten het dorp, ook in Siberië. Hoewel, ik had het kunnen weten, want mijn vader had er samen met een broer de eerste aspergebedden aangelegd. Wij hielpen. We vleiden de planten voorzichtig over een ril, die daarna werd aangeaard, zo hoog dat er een bed ontstond, meer dan kniehoog. Geen mest, want dan worden de asperges bitter. Twee jaar wachten. De planten maakten de scheuten, eerst onder de grond en, als er barstjes kwamen in de ruggen, uitgraven met twee vingers en steken. Met een aspergemes, ook al een trouvaille. Vooral geduld en veel werk.
Innovatie
Kom er nu eens om. Het seizoen wordt vervroegd – de eerste asperge is superduur, net als de eerste haring, de eerste truffel – door verwarming in de bedden en plastic eroverheen. Maar het blijven tere planten, dus al ver vóór Sint Jan, 24 juni, vroeger de dag waarna niet meer werd gestoken, is het klaar. En men concurreert elkaar kapot: steeds meer en grotere percelen. Er is al een asperge-oogstmachine, want de arbeid wordt straks de bottleneck.
Er zijn nog een paar kwekers over. In dit hooggeïndustrialiseerde landschap moet je niet meer praten over boeren maar over ondernemers, niet per se agrarisch. Het zijn er een paar, soms van verder weg, die grond kopen en meestal pachten voor de teelt van groenten, lelies en andere bloemen, onderstammen, stekken, morellen.
De oude boerennamen zijn niet meer. Van die gerdeneers [tuinders, red.] uit ‘de stad’, die aan de basis stonden van het hele tuinbouwcomplex rondom Venlo. Christis, Hovens, die ook de volleybalclub in Maasbree oprichtte, Driessen. Bij bedrijfsovernames hoor je nu andere namen en fancy bedrijven. Fossa Eugenia, de Groentemakers, Van den Elzen, van Dijck en van Meyel, grootopkopers van grond. Ze zijn zo sterk dat de veiling van Grubbenvorst, eens dat machtige complex, alleen nog dient om de klokprijs van de groenten en fruit vast te stellen. Alle handel gaat buiten de veiling om. Het kapitaal heeft weer gewonnen.
Tuinders innoveren nog steeds wat af. Veel meer dan veeboeren. Op onze trip kwamen we heel toevallig – maar wat is toeval – neef Jan (van Jan van Laar) tegen. Hij had op een aanhanger een machine staan, zelf ontwikkeld, die de bladeren van de onderste stam van de slangkomkommerplant verwijdert. Zijn hele familie zat in de fruit- en groenteteelt. Zij werden groot toen de fruitteelt groot werd. De jaren 1950-60. De veilingkisten werden vanuit de rij voortaan gelijk op pellets gezet en vervoerd. De hefinrichting op de trekker fabriekten ze grotendeels zelf. Afgekeken, aangepast tot het werkte zoals ze wilden. Zo knutselt Jan jr nu ook, iets professioneler.
Vreemd trouwens, het is met boeren alsof ze telkens vergeten in welke wereld ze leven. Zoals nu bij de protesten tegen de stikstofmaatregelen. Die boeren framen een ouderwets, idyllisch plaatje van de sector. Hoog gezeten op hun trekkers, die zoals alles wat ze bezitten gefinancierd zijn met kredieten en hypotheken, en vaak geketend door contracten, eisen de boeren dat we ze zien als gezinsbedrijf, al generaties lang op één plek. Om 6 uur zijn ze aan ’t melken, geen vakantie. Ze zorgen voor ons voedsel, als enige, want ‘no farmers no food’. Ze kennen al hun koeien persoonlijk en hebben als enige het Nederlandse cultuurlandschap lief. Alleen zíj onderhouden het. Ze wonen op een historische boerderij, in ieder geval hun ouders. Liefst zijn boeren vrouwen en jong, want dat doet ’t goed. De rode boerenzakdoek, alleen nog gebruikt bij carnaval en revues, is het ultieme symbool geworden van de opstand.
Het bosje wordt van buitenaf opgegeten door de boeren eromheen
Ploegvoor
In dat hoog-dynamische landschap wordt het bosje opgegeten door de boeren eromheen. Net alsof er ieder seizoen een nieuwe ploegvoor bijkomt en van het bosje af gaat. Voor bloeiende akkerranden is geen plek meer. Want de grond is schaars. Op een stuk langs het bosje heeft de boer zelfs een hek gezet. De WBE, de wildbeheerseenheid, een minder beladen woord dan de jagersvereniging, zette een aantal jaren geleden in de rand van het bosje ongevraagd een hoogzit neer.
De rand van land is messcherp, het scherp van een ploegvoor. Terwijl de rand van het bos lieflijk ‘mantel’ heet. Die moet zacht en gevarieerd zijn, want die is van ver te zien.
We kunnen niet verder lopen en staan de situatie te bekijken. We overzien een kale vlakte die wacht op een nieuwe teelt. Er lijken hier drie smaken: mais, dan kan er veel drijfmest gedumpt worden, win-win, of lelies/pioenrozen of een ander gewas dat goed tegen bestrijdingsmiddelen kan, of groenten – in stroken of vlakdekkend. Als het vlakdekkend is, moet het meteen zo groot dat de machines op het veld kunnen blijven staan. Want eenmaal aan het einde van het perceel is het nieuwe gewas alweer klaar: spinazie, ijsbergsla, prei. Plof-groenten.
Een paar weken later zie ik trouwens dat het deze keer groenteteelt in stroken is.
De bodem hier is zand, bleek zand met een lutumgehalte [gronddeeltjes kleiner dan 2 µm] van maar een paar procent. Het kan niet veel zijn. Een geweldige bodem om te bewerken: licht en luchtig. Zelden te nat en snel te droog, maar dat kun je oplossen met beregening. Met een pomp die je kunt laten zakken als de waterlaag leeg is. Van 30 naar 40 meter of dieper als het moet. Ze zeggen dat de grond hier op de Lange Heide de meest vervuilde van het dorp is. Bestrijdingsmiddelen voor de grondontsmetting en voor de giftige teelten zelf.
Bewerken is een fluitje van een cent. Zie de asperges. Als de trekkers niet bij een protest nodig zijn, kunnen ze hier iedere bewerking aan. Trekkers in alle maten en soorten: portaal, het lichte tuinbouwtrekkertje. Spuiten en schoffelen.
Het bosje eet ook zichzelf op
Productiebos
‘Alles van waarde is weerloos’, om met Lucebert te spreken. Dat zou ook kunnen gelden voor het bosje. Maar niet alleen door bedreiging van buitenaf. Dan moet je het bosje zelf maar meer waarde geven. Waarom zou je iets ontzien als de eigenaar er zo slordig mee omgaat? Zo zal de buitenwereld en zullen zeker de agrarische buren het vast zien.
Het bosje was ooit een productiebos. De grove den is aangeplant als mijnhout voor het stutten van de mijngangen. Dat moet zo’n honderd jaar geleden gebeurd zijn. Ik kan me nu herinneren hoe we zo’n 65 jaar terug met vader en ome Sjaak mee mochten. Op een open wagen achter het paard ging het naar Siberië, waar het bos opgeschoond moesten worden. Wellicht werden de dikste stammen toen al verkocht en opgestapeld. De kleine stammen namen we aan het einde van de dag mee. Ze werden gebruikt voor hokken en schuttingen.
De stammen werden geschild met de beitel, met een haak eraan om de zijtakjes aan de rechte stam eraf te halen. Ik vind de schilbeitel-met-haak nog steeds iconisch. Die had Gubbels best boven de koffiepot mogen verkiezen. De laatste herinnering aan die tocht naar Siberië was dat neef Jan, bijna thuis, moest overgeven op de wagen en er allemaal tomatenvliesjes in de kots zaten. Vreemd wat een mens onthoudt.
Maar het bos dus. Het laatste onderhoud was gedaan door ome Bèr, zo’n veertig jaar terug. Toen we het overnamen, hebben we er met man en macht nog een dag gewerkt en een van de dochters later nog ’n keer of wat. De zaagde stammetjes voor eigen gebruik. Toen ze die een paar dagen later wilde ophalen, was het hout verdwenen.
Onderkomen
Het bos is, zeg maar, onderkomen. De plaag is de Amerikaanse vogelkers, de bospest, te herkennen aan de stank als je met je nagel de bast van een takje schraapt. Probeer maar. De vogelkers schijnt het extra goed te doen door alle stikstofdepositie.
De bospest doet het goed dankzij alle stikstofdepositie
Bospest moet je volgens een oudere neef gewoon afzagen en de stam met round-up insmeren. Dat kunnen we niet maken, hebben we ook niet gedaan. Wij hebben getrokken en gespit, maar zijn slechts tot een kwart van het terrein gekomen. Als je het niet bijhoudt, lijkt het middel erger dan de kwaal.
Nu de vereniging Bosbeheer Peel en Maas het bosje bijhoudt, wordt het er niet beter op. Bospest wordt niet aangepakt, dood hout blijft liggen en het exploitabele hout wordt er met groot materieel uitgehaald. Forse sporen als gevolg.
Een paar jaar geleden, dat eerdere droge jaar, is er ook nog een brandje geweest. Gelukkig tijdig ontdekt door Herm, de buurman van vaders ouderlijke huis. Op een plek, een straal van 10-15 meter, is de schade nog te zien.
Telkens is er wat. Je moet met zo’n bezit wel bij de les blijven. De grote schrik is natuurlijk dat er ’n keer drugsafval wordt gedumpt. Niet doen a.u.b. Jaren terug zagen we, net op tijd, dat er bomen geblest [gemerkt, red.] waren. Dat was toen we het beheer zelf deden. What the fuck. Bleek dat een al te ijverige houtvester in opdracht van de eigenaar van het belendende perceel, woonachtig in het buitenland, diens opdracht niet had begrepen. Net op tijd ontdekt dus.
Inmiddels is dat perceel gekocht door een man die er iets moois van wil maken. We spraken hem een paar weken later. Op een zondag, want dan inspecteer je je bezit, kwamen we hem tegen. Hij genoot ervan om in het bos te werken. Daarvoor had hij het perceel gekocht. Een heel verschil met de andere bos-buurman, die een paar jaar geleden alle hout heeft gekapt en nu vogelkers lijkt te kweken.
goed vanwege de stikstofdepositie.
Eigenlijk, als je door de bospest, de bramen, de dooie boel heen kijkt, is het bosje een bijzondere plek. Er is oneffenheid, een soort wal, nauwelijks verklaarbaar, misschien de rand van een ven in dat voormalige Peellandschap. Op een paar plaatsen groeit een lage vegetatie van struiken. Er zijn nog schuttersputjes. Was er dan toch een militair oefenterrein?
Footloose
Maar wat doen we ermee? Het wordt tijd daar serieus over na te denken. Want een erfenis moet ook onderhouden worden.
Een helft is nu van J. Die wilde er wel een caravan neerzetten, maar is ook tevreden als hij er een hut voor zijn kinderen kan bouwen. Vergunningvrij, dus onder de 2 meter. Het probleem is dat hij in Spanje woont en het toch al druk heeft. De andere helft hebben mijn drie dochters samen, ongedeeld. De een wil er ook wel een caravan neerzetten. De ander maakt er het liefst een ecologisch paradijs van, zo biodivers als maar mogelijk is. De derde heeft er nog niet zo’n beeld bij.
Wat te doen dus? Als we er niet in slagen heel snel een kamsalamander te spotten, dassen een burcht te laten bouwen, goud te vinden of desnoods olie, vrees ik dat het agro-industriële complex dat rondom huishoudt, het zal winnen en we het bosje, toch zo vol van geschiedenis, uiteindelijk moeten verkopen, zoals mijn verstandige vrouw zegt. Maar dan gaan we wel cashen.
Einde bosje, de familie is dan footloose. Zelfs geen bosje meer om de as uit te strooien.