Waar in Nederland veel bunkers uit de Atlantikwall onder het duinzand geschoven zijn, was dit bij gebrek aan zand aan de (kliffen)kust van Frankrijk meestal geen optie. En het waren er veel, heel veel. Daarom zijn ze gaandeweg in gebruik genomen. Als opslagschuurtje (meestal voor een boer), als museum (heel soms met geschut), als basis voor een vogelkijkhut, als kustverdediging (geïntegreerd in een vloedmuur), als vleermuizenverblijf. Ook passanten gebruiken de bunkers. Voor feestjes, als graffitimuur en vermoedelijk door migranten als slaapplek. Ook de militairen die stonden te posten aan zee, hielden de boel in de gaten vanaf een oude bunker.
Langs de Franse Kanaalkust
Bij de vorming van het Kanaal in de voorlaatste ijstijd, het Elsterien, ontstonden ook twee kustgebieden. De kliffen aan beide zijden spreken boekdelen. Maar er is meer dat de Franse Kanaalkust heeft getekend, zoals de landing van de geallieerden in WOII. Zij werden geholpen én tegengewerkt door het landschap. Nu wisselen oorlogs- en strandtoerisme elkaar hier af.
In de supermarkt staan naast de regionale producten koektrommels met ‘80 jaar D-Day’ in het schap. Bij de toegangswegen van dorpen staan tanks of een deel van een pontonbrug. Je hebt tig musea, van grote complexen tot een paar vitrinekasten bij een restaurantje. En dan nog de hordes mensen die eropaf komen. D-Day lijkt inderdaad wel een regionaal product. Hét regionale product in Normandië.
Invasie
De locatie voor de landingen in WOII was niet zomaar gekozen. De oversteek van het Pas de Calais zou veel korter zijn, maar werd ook veel beter verdedigd door de Duitsers. Landen bij bestaande havens was sowieso geen optie; daar waren te veel Duitse verdedigingswerken. Dus viel de keus op de stranden van Normandië. Het landschap daar maakte het de geallieerden wel moeilijk. De luchtlandingstroepen kwamen deels terecht in de marais, moerassige achterlanden die nog vergroot waren door inundatie. Wie niet uit de lucht werd geschoten, verdronk. En zodra de troepen de stranden overgestoken waren, liepen ze in Duitse hinderlagen in de bocage, een coulisselandschap met holle wegen en brede heggen.
In het zand ligt her en der nog oud ijzer en er staan bunkers in de duinen. Maar buiten dat is Omaha Beach nu vooral een lekker breed strand om uit te waaien.
Hoe anders was dat op 6 juni 1944. Het bombarderen van de bunkers vóór de landing was mislukt. Vanwege de bewolking werden de bommen te laat afgeworpen. Een deel van de landingsvoertuigen zonk. De rest kon niet dicht genoeg bij de kust komen. De soldaten moesten onder vuur van de Duitsers door de zee waden en het strand op rennen met enorm zware bepakking. Het strand lag vol mijnen en andere hindernissen. Het moet een oorverdovend kabaal zijn gewest.. Na de drie landingsgolven waren er minstens 2400 doden en gewonden aan Amerikaanse zijde. Maar de soldaten kwamen in zulke grote aantallen dat ze Omaha Beach toch wisten te bevrijden.
Een stuk verderop ligt verdedigingswerk Pointe du Hoc. Vanaf hier konden de Duitsers zowel Omaha Beach als Utah Beach onder vuur nemen. Daarom werd 225 Amerikaanse Rangers ingezet voor een speciale operatie. Ook die begon aanvankelijk met problemen. Maar uiteindelijk wisten de Rangers door te stoten en aan touwen de klif op te klimmen, daar opgewacht door Duitse soldaten. Na hevige gevechten wisten de Amerikanen Pointe du Hoc te veroveren en de kanonnen onklaar te maken. Slechts negentig Rangers waren daarna nog in staat de strijd voort te zetten. Vandaag de dag is het een herdenkingslocatie. Je slingert hier tussen vele bomkraters en bunkers door. Een indrukwekkende plek.
Strak en tot in de puntjes verzorgd staat een overweldigend aantal grafzerken boven op de klif van Omaha Beach. Bij het landingsstrand met de zwaarste verliezen ligt de Amerikaanse begraafplaats. De zon schittert op de witte kruizen en op de zee beneden in de diepte.
De landing was pas het begin. Daarna moesten de geallieerde troepen maandenlang bevoorraad worden. Hiervoor werden twee mulberries aangelegd, kunstmatige havens van afgezonken oude schepen met drijvende golfbrekers en strekdammen erop. Een van de twee havens sneuvelde al vrij snel in een storm. De andere is tachtig jaar later nog altijd zichtbaar bij Arromanches (Gold Beach). In een wijde boog om de baai liggen nog tientallen brugdelen in zee. Zeker met laag water en vanaf de kliffen komt de geschiedenis tot leven.
Na het bezoek aan de stranden, musea, begraafplaatsen, Pointe du Hoc, na het lezen van vele verhalen op bordjes, in boeken en het zien van beelden is er maar één conclusie te trekken. D-Day is terecht het regionale product. Dit was zo’n enorme operatie, met zo veel opgeofferde soldaten, dit verdient de aandacht.
Instortingsgevaar
Door het dorp Sainte-Honorine-des-Pertes voert een weg omlaag naar de baai. Ik loop het strandje op en zie gelijk een waterval die van de klif in zee stort. Mooi. Aan een kant van de baai zijn grotten in de klif ontstaan. Aan de andere zijde is kortgeleden nog een stuk klif naar beneden komen zetten. De bordjes zone dangereux staan er niet voor niets. Toch de klif eens van dichterbij bekijken. Je ziet kalksteen, zandsteen en schalie in de klif en op het strand. Als je stenen openbreekt, valt op dat de schalie eigenlijk gewoon nog klei is. Je smeert het zo uit. Terwijl er nog zeker 10 meter jonger gesteente boven zit dat wél hard geworden is. In de schalie zitten vrijwel geen schelpenrestjes. Het moet een doodse, zuurstofarme, modderige boel geweest zijn hier.
De schalie is vrij saai, maar op de vloedlijn ligt een gesteentelaag met daarin heel veel schelpenfossielen. Zonnestralen lichten een groot brok kalksteen op het strand mooi op. Raar hobbelig gesteente lijkt het. Als ik beter kijk, lijkt de beste gok dat het fossiel koraal is. Misschien Thecosmilia, steenkoraal. Dat groeide op riffen in warm ondiep water tijdens het Jura. Het tijdvak klopt in ieder geval. Het is opkomend tij en de fossiele schelpen en koralen verdwijnen onder water. Tijd om te vertrekken.
Langs de kust
Met de fiets bepakt en bezakt voeren de eerste kilometers regelmatig pal langs de kust over boulevards. Ik ben blij dat het begin mei is; nu valt het nog mee met de drukte. De zee ruist en het is een heldere dag. In de verte om de bocht doemt Le Havre al op. Een fijn begin.
In Ouistreham verdwijnt het vakantiegevoel abrupt. Tientallen mannen zitten in de bosjes langs het kanaal. Er wordt fik gestookt, er ligt troep, er staan tentjes. Zo ver van Calais had ik geen migrantenkamp verwacht. Naïef natuurlijk, er gaat van hier een veerboot naar Engeland en ik ben net een zwaar beveiligde haven gepasseerd. Met een ongemakkelijk gevoel rij ik verder over het fietspad langs het kanaal naar de laatste D-Day-site, de Pegasusbrug. Het café, het eerste door de geallieerden bevrijde gebouw van Frankrijk, staat er nog. Aan de overzijde van de brug (een replica) ligt een groot herdenkingsterrein waar veel mensen rondlopen. Via een pad langs de rivier de Orne fiets ik terug naar de kust. In het estuarium staat een lepelaar doodgemoedereerd insecten en visjes te scheppen.
Dan begint de Côte Fleurie met luxe badplaatsen uit de belle époque (eind 19e eeuw tot WOI). Het Grand Hôtel in Cabourg fungeerde als locatie in films als La Dentellière (1977) en Intouchables (2011). Met de eerste treinen kwamen hier rijke badgasten, voor wie grote zomerhuizen gebouwd werden.
Ineens is het flink klimmen rond Villers-sur-Mer, waar weer kliffen liggen. Dan gaat het door het binnenland richting Honfleur langs kleine dorpen met vakwerkhuizen en door de marais bij de rivier de Touques. Maar de weg staat onder water. Een paar auto’s komen aan en keren om. Ik kan niet zien hoe diep het is, wel dat de weg over een afstand van 200 meter ondergelopen is. Toch maar omfietsen. De alternatieve route gaat over veel drukkere wegen. Een heuvel opklimmen terwijl er constant auto’s met 90 km/uur langs razen, is geen pretje. Dan sluit de dag af met een aangename verrassing. Honfleur blijkt een schilderachtig centrum te hebben vol vakwerkhuizen (en toeristen). In het hartje van de stad staat een grote houten kerk. Later zie ik dat op sommige gevels strepen zijn geverfd om zo de illusie van een vakwerkhuis te wekken.
Olifantenrots
Bij de monding van de Seine fiets ik het binnenland in, onder de Pont de Normandie door. Ik laat deze hoge, drukke brug liggen en neem verderop een veerpont. De Seine heeft zich aardig ingesneden in het kalkplateau Pays de Caux. Het gaat vandaar rap naar beneden de Marais Vernier in. In een afgesneden bocht ligt een landelijke idylle. Een kasteeltje, vakwerkboerderijen met rieten daken, waar op de nok irissen bloeien, appelbomen en in de weides enorm veel vogels. Wat een rust. Een schril contrast met de chemische industrie aan de overzijde van de Seine. Terug aan de kust bij Étretat is het druk. Het is maar een klein plaatsje en er zijn blijkbaar heel veel mensen die de olifantenrots willen zien. De natuurlijke boog in de klif vormt met wat verbeelding de slurf van een olifant. Ik fiets nog even verder, naar Yport. Na 104 kilometer en ruim 900 hoogtemeters zit ik er aardig doorheen. Maar het uitzicht vanaf de camping over zee en de kliffen is zo fraai, dat ik ’s avonds nog een stuk langs de kust loop. Akkers tot aan de zee, veldleeuweriken in de lucht en als je over het randje kijkt een tientallen meters hoge klif. De zonsondergang geeft alles een mooie gloed. Wel wat donkere randjes: ook hier bunkers van de Atlantikwall en je kunt duidelijk zien dat er regelmatig stukken klif in zee verdwijnen.
Kalksteen
De vakwerkhuizen hebben ondertussen plaats gemaakt voor grauwere huizen van kalksteen. Fécamp oogt dan ook als een wat morsig vissersplaatsje. De steile klim erna voert naar de vuurtoren en een pelgrimskapel. Er staat een bord dat de weg afgesloten is, maar ik gok erop dat dit niet voor fietsers geldt. Eenmaal boven blijkt het toch echt volledig afgesloten. Een oude baas op een al even bejaarde wielrenfiets vertelt me in rap Frans dat de weg al maanden afgesloten is, dat hij nu een eind moet omfietsen en de kapel niet meer kan bereiken, dat hij mij wel wil helpen om mijn fiets langs de afzetting te tillen, maar dat ze foto’s maken en hoge boetes uitdelen, dat de weg in zee gestort is, nou ja niet helemaal, maar de rest van de weg zou ook wel eens kunnen gaan, dus tja. Dat is althans wat ik ervan begrijp. Omkeren maar weer.
Het gaat tot aan Dieppe door akkers over het kalkplateau met af en toe zicht op zee. Pal aan de kust staat een kerncentrale. Verder zijn er wat kleine plaatsen en af en toe gaat het steil omlaag naar een baaitje, om daarna weer het plateau op te klimmen.
Dieppe is best chaotisch en ik probeer de stad zo snel mogelijk achter me te laten. Op 19 augustus 1942 was hier een soort proefinvasie, de Dieppe Raid, door Canadese soldaten om materieel te testen en de Duitse verdediging van de Kanaalhavens op de proef te stellen. Die bleek bijzonder sterk en de aanval draaide uit op een fiasco. Binnen zes uur werd tot terugtrekken besloten. Het was nu wel duidelijk dat de havens bijna niet te nemen vestingen waren.
Vlak land
De route voert een stukje meer landinwaarts. Eerst langs wat voorstadjes van Dieppe met fraaie huizen en een groot kasteel. Daarna het Frankrijk zoals we het óók kennen, met een leeggelopen platteland. Een deel van de huizen is nog bewoond, maar vaak met half ingestorte bijgebouwen. Terug aan de kust is de invloed van het toerisme weer duidelijk te merken. Een enorme camperplaats die ramvol wagens staat en een funiculaire (tandradbaan) uit 1908 om toeristen uit Le Tréport naar de top van de klif te lokken. Op de boulevard in het aanliggende Mers-les-Bains zijn de kleurrijke huizen uit de belle époque weer terug. Voorlopig even voor het laatst fiets ik via een steile weg de klif op.
Langs het volgende stuk kust liggen jonge rivier- en kustafzettingen aan de oppervlakte. Het is er zo vlak dat ik ineens ook andere fietsers tegenkom en zelfs fietspaden. Te beginnen met een fietspad door de Hâble d’Ault, een ingedijkt moeras, geliefd bij trekvogels. De dijk is van kiezels en er rijden vrachtwagens vol met die kiezels af en aan. Of het dijkversterking is of ontpoldering, wordt mij niet duidelijk. Het strand van Cayeux-sur-Mer is ook van kiezelstenen, maar nog ietsje noordelijker raken deze brokjes voormalig klif op en komt er zand uit de Somme voor in de plaats. Op het fietspad door de duinen waan ik me in Nederland. Dan volgt er een kort stukje langs zee, precies op de plek waar een omgevallen bunker ligt. Ik vraag me af waar het ding ooit gestaan heeft. Dan blijkt dat in de baai van de Somme met springtij het water wel 8 meter hoger kan staan, dus het moet ‘ergens rond de baai’ zijn.
Voorbij Le Crotoy passeer ik een Fransman met een baguette in zijn fietsmandje. Hij vertelt me dat fietsvakanties ook onder Fransen steeds populairder worden. Vooral in de vlakkere gebieden zoals deze, is mijn waarneming. Er is sowieso een overgang naar een veel drukkere kust. De huisjesparken, golfbanen, campings, camperplaatsen en pretparken rijgen zich aaneen. Bij Étaples ligt een Britse militaire begraafplaats uit WOI met meer dan 10.000 graven. Naast een groot monument en de zerken zijn er fraai onderhouden bomen en bloemperken als in een Engelse landschapstuin. Dan volgt Condette, met een kasteel dat is opgeknapt en nu een gemeenschapsfunctie heeft. Ik had het in de verte al zien liggen, maar de campingbazin drukt mij op het hart dat ik er echt nog even heen moet. De volgende dag is het 8 mei, bevrijdingsdag in Frankrijk. Er is een grote brocante (vrijmarkt) in Condette, wegen zijn afgesloten en overal staan auto’s geparkeerd. Ook in Boulogne-sur-Mer en de voorstadjes is zo’n markt. Terug van weggeweest zijn de kliffen aan de kust. Tot aan Cap Gris-Nez, wel met wat stroken duingebied erachter.
Batterie Todt
Opnieuw stuit ik op een stuk van de Atlantikwall, dit keer met vier enorme Turmen. Ze zijn gebouwd door de paramilitaire Organisation Todt. Die legde in de jaren 1930 onder leiding van Fritz Todt snelwegen en andere civiele werken in Duitsland aan, maar bouwde later vooral heel veel bunkers voor de Atlantikwall. Bij Cap Gris-Nez verrees batterij Siegfried, een soort prestigeproject, met vier indrukwekkende geschuttorens en dito kanonnen met een kaliber (kogeldiameter) van 38 cm. Het bereik was 55 kilometer, dus Engeland werd ruimschoots gehaald. De kanonnen stonden in een bunker van 20 meter hoog, waarvan 10 meter ondergronds. De muren en het dak waren 3,5 meter dik. Het was een kostbaar project voor kanonnen die niet eens zo vaak afgevuurd werden. Het was ook een fotogeniek project voor propagandabeelden. Fritz Todt overleed op 8 februari 1942 bij een vliegtuigongeluk – sommigen zeggen een aanslag – drie dagen voor de inhuldiging van batterij Siegfried. De naam werd toen snel veranderd in batterij Todt.
Nu is in Turm 1 het Museé du Mur de l’Atlantique gevestigd. Het kanon is er niet meer, maar je krijgt wel een indruk van de enorme afmeting van dit gevaarte. Ook is er een eclectische verzameling oorlogsparafernalia. Niet alleen van batterij Todt; er is bijvoorbeeld ook een Rupert, een nep-parachutist van lappen, gebruikt om een landing rondom Calais te suggereren, en een spoorwegkanon Krupp K5 Leopold van 35 meter lengte.
Turm 2 ligt verstopt in de bosjes. De geschuttoren is afgesloten met een hek en de ingangen zijn afgedicht voor vleermuizen. Turm 3 is in de herfst van 1945 per ongeluk ontploft en nu een half overgroeide ruïne. Turm 4 blijk je gewoon in te kunnen. Het is er binnenin verdacht schoon, alsof het net leeggeruimd is. Misschien hebben er migranten geslapen. Langs het pad bij Turm 2 lag een berg afval met tentjes en tassen.
Fossielen
Zoals de naam doet vermoeden, is het gesteente bij Cap Gris-Nez grijzig. Het is afgezet in het Jura-tijdperk (201-145 miljoen jaar geleden). De kaap is 50 meter hoog en het Kanaal is hier met 33 kilometer op zijn smalst. Je ziet de kliffen bij Dover liggen. Bij Cap Blanc-Nez gaat het om witte kliffen uit het Krijt (145-66 miljoen jaar geleden) met een top van 134 meter.
In het Laat Jura stond het huidige West-Europa grotendeels onder water. Er was een ondiepe zee waarin ammonieten rondzwommen, stierven en op de zeebodem terecht kwamen. De zeebodem met fossielen van ammonieten en andere zeewezens raakte bedekt met andere lagen van zand, klei of kalk en kwam op een gegeven moment boven water te liggen. Totdat het water zich zo’n 425.000 jaar geleden vanuit de Noordzee een weg beukte door het land heen (naar het noorden kon niet, daar lag ijs) en ‘het Kanaal’ vormde. Met aan de ene zijde de white cliffs of Dover en aan de andere de krijtkliffen van Cap Blanc-Nez. Oorspronkelijk dus dezelfde dikke laag sediment, hetzelfde gesteente met dezelfde fossielen erin, nu gescheiden door het water. Leuk voor fossielenjagers. Want op de strandjes onder aan de kliffen kun je nu miljoenen jaren terug in de tijd kijken.
Een regenbui waait horizontaal over het strand, maar schuilend achter een bunker blijf je droog. Er ligt vooral kalksteen, lang niet altijd met veel fossielen erin. Eén laag lijkt bijzonder rijk aan fossielen te zijn en strekt zich uit van de branding tot aan de klif. Raak! Een ammoniet. En dan in diezelfde laag een stuk of twintig meer, allemaal van zo’n 15 centimeter doorsnede.
Nog een keer flink trappen om voorbij Cap Blanc-Nez te komen, maar daarna verwacht ik lekker vlak terrein. Eerst langs de ingang van de Kanaaltunnel, die is afgezet met hoge hekken, dan volgt Calais, met bunkers van de Atlantikwall, de veerboot naar Engeland, havens en industrie. Langs een vieze sloot fiets ik de stad zo snel mogelijk uit. Er staat een noordoostenwind, dus helemaal vanzelf gaat het niet door de polders en kwelders richting zee.
Oye-Plage
Tussen de industriesteden Calais en Duinkerken ligt een duingebiedje met een rij campings erlangs, waar ik mijn tent opsla. Mijn avondwandelingetje begint bij een nepkerk. Het is een scheefgezakte bunker, aangelegd door Russische krijgsgevangenen in 1942. Naar het schijnt was de bunker beschilderd met een kerkklok en glas-in-loodramen. Op de vooravond van de Canadese bevrijding probeerden de Duitsers de kerkbunker op te blazen. Dat mislukte. De toren staat nog steeds, maar is sindsdien wel scheefgezakt. Langs een grote, luidruchtige kolonie broedende sterns loop ik een behoorlijk begroeid duingebied in, het natuurreservaat Platier Oye. Tussen de duindoorns en ander struweel liggen waterplassen verscholen. Op het pad richting zee stuit ik ineens op drie militairen op een uitkijkpost. Ze staan gemoedelijk te kletsen en wensen me bonne soiree. Maar die militairen met hun kogelwerende vesten zijn geen broedvogels aan het beschermen… Ik vrees dat ze migranten moeten afschrikken, zodat deze hier niet op een bootje stappen.
Nederlandse bolwerken
Ik bereik Grand-Fort-Philippe, waar het riviertje de Aa gekanaliseerd de zee in stroomt. Het is eb en de bootjes liggen in het slib. Die varen de eerstkomende uren niet uit. Verderop staat een grote kerncentrale. Ik buig met de hoogspanningsmasten af richting binnenland. In Gravelines fiets ik door een parkje over de bolwerken. Die líjken niet alleen Nederlands, maar zijn daadwerkelijk door Nederlanders aangelegd in de tijd dat de stad nog Grevelingen heette. De Franse Westhoek werd door Lodewijk de XIV als nieuwe provincie aan Frankrijk toegevoegd. Men sprak er nog lang Nederlands, maar nu zie ik de taal alleen nog terug op een kapelletje en in een tekst van dakpannen op een oude fabriek. Het is erg rustig; iedereen blijkt op Hemelvaartsdag in Bergues/Sint-Winoksbergen te zitten. Het is een mooi plaatsje en de sfeer zit er goed in. Op de grens van Frankrijk en België ligt de Dune fossile de Ghyvelde. Fossiel is een beetje overdreven, het zijn ‘gewoon’ oude duinen, door inspoeling kalkarm geworden en mettertijd lager geworden. Er zitten konijnen in het zonnetje wat te knagen. Die zal ik langs de Vlaamse kust niet zien. Veel te druk.