Albrecht Dürers reis door de Lage Landen

20 december 2020
Auteurs:
Billy Gunterman
deltawerken
Voorzitter jury Glazen Globe
Dit artikel is verschenen in: geografie januari 2021
reisverslag
geschiedenis
Nederland
Kennis
Albrecht Dürer, zelfportret, 1498.

Zo’n 500 jaar terug, van juli 1520 tot juli 1521, reist Albrecht Dürer door de Nederlanden. Onderweg vervaardigt hij veel portretten, stadsgezichten en landschappen en houdt nauwgezet bij wat hij uitgeeft en verdient. Hoe vermaard ook, de kunstenaar moet flink netwerken om inkomsten te verwerven.

 

Op 12 juli 1520 vertrekt kunstenaar Albrecht Dürer uit Neurenberg voor een reis naar de Lage Landen. Hij houdt een dagboek bij waarin hij vooral noteert hoeveel geld hij uitgeeft en waaraan. De reis zal iets meer dan een jaar duren, waarvan hij negen maanden in Antwerpen doorbrengt. De overige drie reist hij naar andere steden in Vlaanderen en woont op 23 oktober in Aken de kroning bij van koning Karel V. Deze ceremonie is de belangrijkste reden voor zijn reis naar de Nederlanden. Dürer moet namelijk netwerken om een belangrijke toelage veilig te stellen.

Vijf jaar ervoor, in 1515, heeft de Rijksstad Neurenberg opdracht gekregen van keizer Maximiliaan I om Dürer jaarlijks 100 Rheinländische Gulden uit te betalen. Dürer maakt immers veel prachtig werk voor de keizer, zoals de legendarische houtsnede De erepoort van keizer Maximiliaan. Maar wanneer de keizer begin 1519 overlijdt, stopt de toelage. Neurenberg wil de betaling pas continueren als de nieuwe koning Karel V zijn toestemming, confirmacia, geeft.

Kosmopolitisch Antwerpen

Antwerpen is een mooie uitvalsbasis voor Dürer, zijn vrouw Agnes en hun dienstmaagd Susanna. Rond 1500 is dit de belangrijkste handelsstad van Europa, nog succesvoller dan Neurenberg en Venetië. Dürer heeft zich nog maar net geïnstalleerd in herberg De Engelenborch of hij wordt mee uit dineren genomen door landgenoot Bernard Stecher, vertegenwoordiger van het Augsburgse handelshuis Függer. In zijn dagboek noteert Dürer vele malen zijn etentjes met de aanzienlijken van de stad zoals de Portugees João Brandão, hoofd van het Portugese handelshuis, en de Genuees Tomasso Bombelli, de rijkste zijdehandelaar van Antwerpen. Dürers vrouw Agnes en Susanna blijven in de herberg bij waard Joost Blanckfelt. Deze stemt erin toe dat ze op de eerste verdieping hun eigen huishouden voeren.

De erepoort van keizer Maximiliaan, houtsnede van Alfred Dürer, afgedrukt op 36 vellen.

In de eerste week al wordt Dürer met alle egards ontvangen door de Antwerpse kunstbroeders in hun stuben (vergaderzaal), die prachtig versierd is. Als hij naar de tafel wordt geleid vormen de aanwezigen een erehaag ‘zoals men een groot heer ontvangt’, schrijft Dürer. Van de secretaris van de stad, Adriaen Herbouts, ontvangt hij namens het stadsbestuur vier kannen wijn. Het jaar erop valt hem in Brugge een soortgelijk eerbetoon ten deel: ‘Daarna boden ze mij een banket aan. En van daar ging ik met hen naar de vergaderzaal, waar veel eerbare mannen en vrouwen waren, als goudsmeden, schilders en kooplieden, moest met hen des nachts eten, schonken mij en maakte kennis en deden mij grote eer aan. En de twee gebroeders Jacob en Pieter Mostaert, de raadsleden, schonken mij twaalf kannen wijn en brachten mij met het hele gezelschap, meer dan zestig personen, met veel lichttoortsen, ’s nachts naar huis.’

Koopman-kunstenaar

Bij zijn vertrek uit Neurenberg heeft Dürer zijn volledige grafische oeuvre meegenomen om in Antwerpen aan de man te brengen. Al na drie dagen verkoopt hij aan kunsthandelaar Sebald Fischer hele bundels houtsneden en series kopergravures voor aanzienlijke bedragen. Hij maakt ook nieuwe werken en tekent vooral portretten; daarin ligt zijn meesterschap. Hij verkoopt ze, ruilt ze voor andere kunst of curiosa en schenkt er ook veel weg. Tijdens zijn jaar in de Nederlanden is Dürer ongelofelijk productief. Er is een bijzonder mooi stadsgezicht bewaard gebleven, de pentekening Haven van Antwerpen bij de Scheldepoort. Dürer heeft vaak ook zijn schetsboek bij zich om onderweg klederdrachten, stadsgezichten en landschappen vast te leggen.

Hij verkent de stad. Doorgaans beschrijft hij zijn wederwaardigheden in korte fragmenten. Maar bij de processie van de Onze Lieve Vrouwe Hemelvaart stromen zijn observaties over twee volle dagboekpagina’s uit de pen. Vol bewondering beschrijft hij tot in detail de bonte stoet die zijn huis gedurende twee uur passeert. Zo’n 450 jaar later inspireert dit tafereel Johan Isings tot het maken van een kleurige schoolwandplaat (zie kader).

Schoolplaat naar Dürer
schoolplaat

Deze schoolplaat van Isings uit 1965 is geïnspireerd op de beschrijving van Dürer. De optocht der gilden die op 16 augustus 1520 door de straten van Antwerpen gaat, opent de processie waarin naar rooms-katholieke opvatting ‘Onze Lieve Vrouwe haar jaarlijkse intocht doet als Koningin’. Voorop gaat de lekenbevolking, gegroepeerd naar ambacht. De trommelaars zijn meestal gildeknechten. Zij dragen een ketting van zilveren platen met de kenmerken of wapens van de overlieden. Geen trommelaar zonder pijper. De man die aan het hoofd loopt, is deken, de woordvoerder van het gilde. Hij draagt de ambtsketen met het gildeteken, waaraan schildjes hangen. Achter de pijpers wordt het gildeteken gedragen. Dan volgen twee zeelieden, die op een stangentafeltje een zilveren beeld van apostel Petrus meevoeren. Tot slot het schip, gemonteerd op een wagen. Zeelieden duwen het gevaarte voort. In het midden van het tafereel, geheel links, komt de groep rondom Albrecht Dürer. Hij is in gesprek met Cornelius Grapheus, de secretaris van de Raad van Antwerpen. Achter Dürer staan zijn vrouw Agnes en de meid. Op de voorgrond een voorname burgeres en haar zoons.

Intermezzo Brussel

Tijdens een bezoek aan Brussel, eind augustus 1520, beschrijft Dürer de schatten uit het ‘nieuwe goudland’, die in de zalen van het paleis van Karel V tentoongesteld liggen. Hij doelt daarmee op Mexico. Wanneer de Spaanse Hernán Cortés in 1519 een van de havens in Mexico is binnengelopen, wordt de conquistador begroet door twee Mexicaanse gezanten. Ze zijn diep onder de indruk van de Spaanse paarden en vuurwapens en brengen hun keizer Montezuma II gloedvol verslag uit van wat ze hebben gezien. De keizer denkt dat een overgeleverde profetie in vervulling is gegaan: de goden zelf zijn gekomen om het bestuur van het land over te nemen. Cortés wordt overladen met gouden geschenken waaronder een zon zo groot als een wagenwiel. Hij zendt de kostbaarheden naar Karel V en in oktober 1519 komt de verzameling in Valladolid aan. Een jaar later, in 1520, besluit Karel V de complete schat mee te nemen naar Brussel, waar deze enkele weken te bewonderen is.

In het paleis van Karel V staat een bed waarop wel vijftig mensen kunnen liggen

Dürer is verbaasd over wat hij ziet in het paleis van de Nassau’s. In een van de grote zalen staat een bed waarop wel vijftig mensen kunnen liggen. Blijkt dat de graaf van Nassau regelmatig uitbundige feesten geeft waarna de benevelde gasten met z’n allen in het grote bed hun roes kunnen uitslapen.

Kroning in Aken

Op 4 oktober reist Dürer vanuit Antwerpen naar Aken om zijn jaargeld veilig te stellen. Aken is de kroningsstad van Duitse keizers, en Karel V, hertog van Bourgondië, reist op 1 juni 1520 vanuit zijn Spaanse koninkrijk naar de Nederlanden om zich in Aken tot keizer te laten kronen. De plechtigheden vinden plaats in de Dom, en Dürer is daarbij. Hij schrijft: ‘De 23 oktober heeft men Koning Karel te Aken gekroond, toen heb ik al die heerlijke pracht gezien, zo kostelijke zaken als geen van ons levenden heeft aanschouwd’. Hij heeft zijn schetsboek bij zich en tekent vanuit de kroningszaal de Onze-Lieve-Vrouwekerk. Op de bladzijde ernaast maakt hij een tekening van het raadhuis, hoogtepunt van Akens middeleeuwse gotiek.

Zijn vrouw en de dienstmaagd zijn in Antwerpen achtergebleven. Dürer gaat regelmatig op stap en belandt in herberg De Spiegel, waar hij met Gesellen drinkt en speelt. In het dagboek noteert hij hoeveel hij verspeelt; helaas, hij wint bijna nooit. Zo vermeldt hij met spijt dat hij de zilveren medaille, geslagen ter gelegenheid van de kroning van Karel V, heeft verspeeld.

Dürer is al maanden aan het lobbyen om de aanstaande keizer gunstig te stemmen. Zo is hij eerder in augustus in Brussel langs geweest bij aartshertogin Margaretha van Oostenrijk, de zuster van keizer Maximiliaan, die haar heeft aangesteld als landvoogdes van de Nederlanden. Dürer schrijft: ‘Marharetha heeft om mij gezonden en mij toegezegd dat zij voorspreekster wil zijn bij Koning Karel en heeft zich tegenover mij zeer bijzonder welwillend betoond’.

Uiteindelijk krijgt hij op 4 november ‘mit grosser mühe und arbeit’ de keizerlijke bevestiging van zijn jaargeld. Of hij daarvoor op audiëntie bij Karel V is geweest, blijft onvermeld.

Pentekening van het raadhuis in Aken, uit het logboek van Dürer.
Silhouet van Bergen op Zoom, getekend door Dürer.

‘Gat van Heerewaarden’

Eind oktober reist Dürer van Aken naar Keulen en blijft daar zo’n twee weken. Op 14 november verlaat hij deze stad weer om per schip de Rijn af te zakken en via Düsseldorf, Emmerik, Nijmegen en Tiel te proberen via de Zeeuwse delta Antwerpen te bereiken. Maar het loopt anders. Na twee stormen houdt hij het varen voor gezien, stapt de Maasoever op, huurt een paard en gaat over land verder richting Den Bosch. Daarna volgt hij het Marikenpad, onderdeel van de eeuwenoude pelgrimsroute naar Santiago de Compostella, en arriveert op 22 november weer in Antwerpen. Maar hoe zit dat met die stormen? Dürer heeft vast geen kaart bij de hand gehad, maar hij moet ergens van de Waal naar de Maas zijn overgestoken, door het Gat van Heerewaarden. In die tijd liggen beide rivieren nog ‘in vereniging’ met elkaar. Bij hoog water in de Waal stort het water zich in de Maas. Het kan daar vreselijk spoken.

Angstig Zeeuws avontuur

Dürer is verzot op curiosa. Wanneer hij hoort dat in Zierikzee een walvis is aangespoeld, wil hij er naartoe om ‘de grote vis’ te tekenen. Met vrienden reist hij naar Bergen op Zoom, tekent een ragfijn silhouet van de stad en neemt de tijd voor twee sierlijke vrouwenportretten. Voor Agnes koopt hij ‘een Nederlandse dunne hoofddoek’, verder drie paar schoenen, brillenglazen en een ivoren knoop – het gaat hem blijkbaar goed. Maar als ze Zeeland binnenvaren, slaat in Arnemuiden het noodlot toe. Tijdens een storm ramt een groot schip het vaartuig van Dürer, dat op drift raakt. Paniek aan boord. Met de grootste moeite en hulp van de voorzienigheid lukt het de wal te bereiken. Achteraf schrijft hij vol verbazing dat ze langs onder water gelopen landerijen varen waar ze de nokken van de daken boven het water zien uitsteken. ‘Zeeland is mooi en merkwaardig om te zien vanwege het water. Soms is het hoger dan het land.’ Even later volgt de teleurstelling: ‘En op maandag voeren we opnieuw met het schip uit […] Ik wilde de grote vis zien, maar de vloed had hem weer weggespoeld’.

Terug in Antwerpen wordt Dürer ziek. Biografen vermoeden dat hij in Zeeland malaria heeft opgelopen, waaraan hij acht jaar later, in 1528, in Neurenberg overlijdt.