In juni 2009 koos Nederland 25 Europarlementariërs; in december 2011 werd met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon de 26e kandidaat (PVV) benoemd. De Nederlandse delegatie is extreem gefragmenteerd, met kandidaten uit acht partijen die in zeven fracties functioneren, terwijl 20 procent buiten het EP fractiestelsel blijft. De fractieleden stemmen loyaal aan hun Europese fractie, hoewel vier leden (van SGP, CU en SP) beduidend minder vaak.
De Nederlandse delegatie bestaat uit twaalf vrouwen en veertien mannen. De gemiddelde leeftijd bedroeg bij de verkiezingen van 2009 45 jaar. Dat is vergelijkbaar met de Tweede Kamer en wat jonger dan het gemiddelde in het EP. De grote meerderheid (negentien) heeft een academische titel en de anderen hebben meestal een hbo-opleiding of hoger onderwijs gevolgd.
Eén lid zit 25 jaar in het EP; vijftien leden werden in 2009 voor de eerste keer gekozen (60 procent). De politieke carrières van de aankomende leden zijn meestal vrij kort. Enkelen komen uit de Tweede Kamer, Provinciale Staten en gemeenteraden. Een enkeling heeft ervaring als ambtenaar op Haagse ministeries of bij de Europese Commissie, als medewerker bij het Comité voor de Regio’s of als parlementaire assistent bij het EP. Geen enkel profiel is vergelijkbaar met dat van de reeks oud-ministers in buurland België, Frankrijk of Centraal-Europese lidstaten (fi guur 2, pag. 37). De Nederlandse leden compenseren hun relatieve gebrek aan politieke ervaring door ijver. Zij zijn actief en zichtbaar als woordvoerder en als rapporteur, maar komen nauwelijks voor bij de belangrijke bestuurlijke functies in het EP. Oud-Euro parlementariërs vervullen zelden prominente nationale politieke posities; opvallende uitzonderingen zijn Maij- Weggen, D’Ancona, Peijs, Eurlings, Verhagen en Hennis-Plasschaert die daarna minister werden.