Liefde voor de echte metropool
Een lofzang op de wereldstad en een aanklacht tegen het gebrek daaraan in Nederland, zo zou je De toekomst van de Stad van Zef Hemel kunnen noemen. Het is zo'n boek waar je als lezer niet onverschillig tegenover kunt staan. Het wekt verbazing op, het is inspirerend en er staan dingen in waar je het zowel mee eens als hartgrondig mee oneens kunt zijn.
Geograaf en planoloog Hemel, bijzonder hoogleraar op de Wibautleerstoel van de Universiteit van Amsterdam, heeft een ‘boek met de kracht van een pamflet' willen schrijven. Hij is niet alleen een gepassioneerd verdediger van grootstedelijkheid, hij ergert zich ook. Want we begrijpen te weinig van steden, vindt hij, vooral in Nederland. In onze drang naar regulering en maakbaarheid hebben we onze aandacht voor de stad versnipperd over allerlei beleidsterreinen, waardoor we het zicht op de stad als geheel zijn kwijtgeraakt.
Je hoort de schrijver zuchten tussen de regels als hij opsomt welke kansen op grootstedelijkheid we hebben laten lopen. De stad is altijd afgeknepen. Met de invoering van het Gemeentefonds in 1929 verloren het rijke Amsterdam en het net opkomende Rotterdam in een klap al hun reserves. In de jaren vijftig begon de regering met een actief spreidingsbeleid om banen en bevolking vanuit het westen te verplaatsen naar minder dichtbevolkte delen van het land. Begin jaren zestig werd het groeikernenbeleid ingezet, met steden als Purmerend, Zoetermeer en Nieuwegein als hedendaagse getuigen. Het waren varianten op de door Hemel verfoeide tuinstad, maar dan op afstand van hun moederstad. Na de afschaffing van het groeikernenbeleid in 1984 begonnen de steden zich weer wat te herstellen, maar het beleid had toen zijn 'funeste werk' al gedaan.
Het resultaat van onze anti-stedelijke houding, schrijft Hemel, is een land vol versnipperde en sterk verdunde steden, doorsneden door te veel infrastructuur. Instemmend citeert hij de OESO, die enkele jaren geleden waarschuwde dat de geringe agglomeratiekracht een zwak punt is van de Nederlandse economie. Maar met de aangedragen oplossing - het versterken van de samenhang tussen de steden - is hij het dan weer helemaal oneens, want in het 'aan elkaar plakken' van steden ziet hij geen heil: 'Nederland of de Randstad is geen stad. Doe je alsof, dan ontneem je de echte stad de kans om nog één keer te bloeien.'
Grote steden als oplossing
De toekomst van de stad is een genot om te lezen voor iedereen die is geïnteresseerd in geografie. In vliegende vaart komen vele onderwerpen voorbij: de watervoorziening van New York, de verbijsterend snelle groei van Chicago aan het eind van de negentiende eeuw, de doorbraken van Baron Haussmann in Parijs, de kortstondige bloeiperiode van Zuid-Limburg (leuk weetje: Heerlen kende in de jaren '60 na Rotterdam de hoogste bontjassendichtheid van Nederland).
Wat het extra aantrekkelijk maakt, is dat Hemel voortdurend bestaande wijsheden uitdaagt en er nieuwe tegenover zet. Er is volgens hem geen reden voor tobberigheid over de explosieve groei van Aziatische en Afrikaanse steden. Want megasteden zijn geen probleem, maar een oplossing: ze zijn duurzamer, vreedzamer en productiever dan het platteland of kleine steden. Ze zijn ook een probaat middel tegen overbevolking, want zodra mensen migreren naar de stad daalt het geboortecijfer. 'Laat energiebronnen, water, voedsel en arbeidskrachten naar de steden stromen, en probeer dit niet te herverdelen. Alleen daar wordt dit goud.' Nog zo'n eigenzinnige waarneming: de problemen in de Bijlmer ontstonden niet door de plotselinge immigratiegolf, zoals je vaak hoort. Het was al vanaf het begin een problematische wijk, gebouwd door stedenbouwers die niet begrijpen hoe echte stedelijkheid werkt. De komst van Surinaamse en andere migranten heeft de wijk juist gered. Zonder hen zou het pas echt een ramp zijn geworden.
Steden als Tokio en Seoul, zegt Hemel, bewijzen dat je voor importvervanging massa en dichtheid nodig hebt.
De flitsende, pamflettistische stijl zorgt ook voor losse eindjes. Dat is bijvoorbeeld het geval in de economische onderbouwing. Grote steden zijn volgens Hemel niet in de eerste plaats succesvol dankzij handel of specialisatie (weer zo’n verrassing), maar dankzij import-substitutie. Hier leunt hij sterk op de Japanse, Koreaanse en Chinese steden die deze truc - afkijken hoe producten worden gemaakt om het daarna zelf beter te doen - tot in de perfectie beheersen. Steden als Tokio en Seoul, zegt Hemel, bewijzen dat je voor importvervanging massa en dichtheid nodig hebt. Hier waren meer voorbeelden toch welkom geweest. Want hoe valt te verklaren dat er zoveel langdurig succesvolle kleinere steden zijn, steden die zich vaak wel hebben gespecialiseerd? En hoe werkt het proces van importvervanging in steden als de onze, die veel meer op diensten zijn gericht? In een stad als Amsterdam is weliswaar een opleving van de kleinschalige maaksector te zien, van 3D-printing tot hippe fietsen en organische cupcakes, maar het lijkt nog wat vroeg om dit al uit te roepen tot de kurk waarop de stedelijke economie drijft.
Correctie op anti-stedelijk beleid
Het meest overtuigend is Hemel als hij aantoont dat het typisch Nederlandse verstedelijkingspatroon, met spreiding en kleinschaligheid als kenmerk, is gebaseerd op keuzes en overtuigingen. In zijn diverse functies als planoloog is hij daar zelf bij geweest. Opeens begrijp je beter waarom hij al enige tijd pleit voor een 'verdubbeling' van Amsterdam. Voor hem is het een correctie op decennia van anti-stedelijk beleid. Eigenlijk wil hij de geschiedenis rechtzetten. Dat maakt zijn pleidooi ook kwetsbaar voor kritiek. Het is immers niet zo moeilijk voor zijn critici om de bestaande situatie als succesmodel op te voeren. Tegenover elk bewijs voor de populariteit van de stad is een tegenbewijs te vinden. Zo is het percentage jonge gezinnen dat uit Amsterdam naar een randgemeente verhuist tussen 2012 en 2015 bijna verdubbeld, dus hoezo is de stad bij iedereen populair? En Utrecht, Groningen en Haarlem groeien en bloeien ook als nooit tevoren, dus hoezo alle kaarten op Amsterdam?
Hier ligt een taak voor onderzoekers, waaronder ook geografen. Zij kunnen meer helderheid brengen in het stadsdebat. Bijvoorbeeld door de motivaties en het keuzeproces achter de verhuiscijfers te onderzoeken. Hoeveel forenzen zouden eigenlijk liever wonen in de stad waar ze werken? En waar zien de millennials die nu op de arbeidsmarkt komen zichzelf wonen en werken, nu en in de toekomst? Kortom: heeft Zef Hemel gelijk dat we de behoefte aan grootstedelijkheid in Nederland schromelijk onderschatten?