In een van Europa's oudste steenkolenbekkens, zich uitstrekkend van Luik tot voorbij Aken, vormen mijnsteenbergen de stille getuigen van een veranderend landschap. De ooit grauwe hopen, overgehouden aan de winning van het zwarte goud, liggen nu verborgen onder groene woonwijken en toeristisch-recreatieve retailconcepten.
Mijnsteenbergen – terrils in het Belgisch, Halden in het Duits – zijn menselijke ingrepen in het natuurlijk landschap, bewijslast van lang vervlogen tijden. Ze doemen op uit het niets, op onverwachte plekken en momenten, als kunstmatige pukkels in het overwegend vlakke land. Bezoekers en passanten hebben niet altijd in de gaten dat deze bergen geen natuurlijke oorsprong hebben.
Toerisme
In heel Noordwest-Europa hebben mijnsteenbergen een verandering in perceptie ondergaan: van gênante herinneringen aan een vervuilende geschiedenis tot symbolen van identiteit en betekenis. Het zijn landschapselementen met een zekere transformatieve kracht; ze lenen zich uitstekend om de veranderingen zichtbaar en tastbaar te maken. Zo is het mijnbekken van Nord-Pas de Calais in Frankrijk volgens Unesco ‘een opmerkelijk cultuurlandschap’. Mijnsteenbergen lenen zich in het bijzonder voor strategieën op het gebied van vrijetijdseconomie. Volgens de Duitse socioloog Wolfgang Engler ‘volgt toerisme de teloorgang van de klassieke industriële samenleving als een schaduw’. Het kost weinig verbeeldingskracht de aantrekkelijkheid van deze landschapselementen voor de toeristische economie te doorzien. Voor planners bieden mijnsteenbergen een aantrekkelijke propositie: in een verder vlak landschap vormen ze al gauw een landmark.
Een specifieke interventie is de ontwikkeling van ski- en snowboardfaciliteiten. Het hoogteverschil en de onnatuurlijk rechte zijden maken het relatief eenvoudig een langwerpige hal tegen de berg aan te bouwen. Door heel Noordwest-Europa – in Yorkshire, Sunderland en Derbyshire in het Verenigd Koninkrijk, Bottrop in Duitsland, Amneville in Frankrijk en Landgraaf in Nederland – zijn er ondernemers die de kenmerken van deze mijnsteenbergen slim benutten.
De Wilhelminaberg
Een van de weinige publiek toegankelijke exemplaren in Nederland is de Wilhelminaberg. Met 225 NAP een opmerkelijk artefact in het landschap van de voormalige Oostelijke Mijnstreek, in vier decennia getransformeerd van afvalberg van de Staatsmijn Wilhelmina in een plek voor een veelheid aan recreatieve activiteiten. Daarin onderscheidt de Wilhelminaberg zich van de meeste Duitse en Belgische tegenhangers, waar meestal één recreatieve functie is ontwikkeld. Misschien is het wel de schaarste aan industriële relicten in de Oostelijke Mijnstreek én aan heuvels in het Nederlandse landschap, die de Wilhelminaberg zijn uniciteit verleent.
Van veraf lijkt het tafereel op en rond de langste trap van Nederland een enigszins chaotische choreografie van mensen. Ze rennen de treden op en af, sommigen gehaast, anderen langzaam genietend van het uitzicht. Boven op de top biedt de Wilhelminaberg bij helder weer een vogelvluchtperspectief op Parkstad en daarbuiten, met de Duitse Halden Noppenberg (Herzorgenrath DU), Anna I en II (Eschweiler en Alsdorf, DU) en de terrils van Belgisch-Limburg.
Soms zijn er downhillers, waaghalzen die op een speciaal geprepareerde fiets de trap afrijden. De langgerekte SnowWorld-hal met indoor pistes heeft zijn eigen infrastructuur, waardoor bezoekers het domein kunnen betreden zonder zich bewust te zijn van de routines of activiteiten op andere delen van de mijnsteenberg.